19 oktober 1940
Alle menselijke geschriften zijn op de keper beschouwd slechts reisindrukken.
Vrij komen van alle menselijke maatstaven, alle menselijke waardebepalingen: ‘Uw koninkrijk kome’.
De grote misrekenaars in het leven zijn zij, die alles willen berekenen.
Vanmiddag Colijn horen spreken. Hij was sinds de jongste verkiezingscampagne toch wel ouder geworden, menselijker. Toen meer de houding van aanzienlijkheid, nu een oud man die niets meer achterhoudt. De warmte van een hartelijk afscheid van goede vrienden had het. Het is een internationaal fenomeen, dat een internationale figuur als hij zo op één geestelijk platform staat met een schaar kleine burgermensen. Ik was er mij sterk van bewust een historische figuur als nog tot de levenden behorende vóór mij te zien. In de kern van zijn wezen en ook in zijn uiterlijk is hij een oude, Hollandse boer en precies van het slag, dat een Hollander op Hollandse manier bewonderen en liefhebben kan: zonder opwinding, gemoedelijk, kritisch, hartelijk en trouw. Zijn gezicht herinnerde aan zekere gelaatstrekken van Paul Kruger en Steyn, vooral bij het zingen van de laatste psalm. Een beeld van bijna naïef Godsvertrouwen. Hij zegt niets nieuws, maar zet alles op zijn plaats en ieder ziet dat hij, de toehoorder, het zelf óók zo gewild heeft. Ik heb vanmiddag in het Nederlandse volkskarakter trekken van grootheid waargenomen.
Bij de levensebbe komt het water weer te staan waar het stond toen het in zijn opkomst was. Maar nu is het spoor op de wal getrokken. Bij de puberteit behoort het lyrische dagboek; bij de retrograde puberteit een dagboek als dit.