4 oktober 1940
Over opvoeding. Als men gestorven en dus geheel weerloos is, is onze invloed als opvoeder het grootst. Ook in de natuurlijke verhoudingen schijnt Paulus' woord: ‘Als ik zwak ben, dan ben ik machtig’ (2 Corinthiërs 12 : 10b) te gelden. Misschien verklaart dit ook wel het in vele gevallen ‘pas beroemd kunnen worden na zijn dood’, de noodzakelijkheid dat de mens moet sterven, wil zijn naam leven.
Na het begrijpen treedt onmiddellijk de verveling in.
De wereld, het leven, de tijd is een wild paard; het verstand is een man, die begonnen is het paard aan de toom mee te voeren (jeugd), maar allengs moeite heeft bij te blijven en op den duur wordt meegesleurd. Het denken over het leven is een poging de ademhaling te regelen om het paard zo goed en zo kwaad mogelijk bij te houden. Wie niet denkt raakt buiten adem, verliest de contrôle over zijn bewegingen en wordt onder de voet gelopen. Het denken van de jeugdige lijkt fris en moedig door zijn ... onnadenkendheid; dat van de volwassene en oudere draagt een geheel ander karakter: het is achtereenvolgens voorzichtig, defensief, ingespannen, angstig, vertwijfeld. Het einde is de val.