| |
| |
| |
Is het niet kouder geworden?
Het boek Jesus van Rudolf Bultmann, de man van het Entmythologisierungs-programma, is van 1926. In datzelfde jaar kon men in Nederland de Duitse vertaling lezen van een Deens boek, Das Gesicht unserer Zeit, geschreven door Broder Christiansen, een studie op het gebied van de cultuur-morfologie, waarin o.a. een nieuw verschijnsel, de nieuwe zakelijkheid, werd omschreven met voorbeelden ontleend aan de verschillende levensgebieden inclusief de mode. Enkele jaren later, in 1929, kwam in Duitsland van de pers de roman Im Westen nichts Neues van Erich Maria Remarque, in de handboeken genoemd een nieuw-zakelijke roman, waarin de mythe van keizerschap en frisse vrolijke oorlog onprogrammatisch, van het leven en van de ervaring uit, werd uiteengerafeld. In Nederland verschijnt dan van de hand van Menno ter Braak, reeds bekend van Het Carnaval der Burgers van 1930, een essay met de veelzeggende titel Démasqué der Schoonheid (1932).
Ik noem slechts enkele bekende titels, een lijstje dat ongetwijfeld met nog heel wat andere zou kunnen worden aangevuld. Het is ons hier niet om de boeken te doen, maar om de klimaatsverandering waaraan zij uitdrukking geven. De scheppende kun- | |
| |
stenaars hebben die verandering al lang voelen aankomen. In 1913 had de Franse Rus Igor Strawinsky in Parijs al schandaal verwekt met zijn ballet Le Sacre du Printemps, een revolutionaire eruptie van brutaal-heidense vitaliteit te midden van de geciviliseerde esthetiek die, meer behoudend of meer vooruitstrevend, in West-Europa overheerste. Strawinsky's Russisch barbarisme had natuurlijk niets met nieuwe zakelijkheid te maken; misschien moet men zeggen dat ze vooruitgreep op de algemene situatie in de kunst van vandaag. Maar de Sacre was een frontale aanval op de overgeleverde helderheid, hoofsheid, zwier, verfijning van een beschaving die in rechte lijn van de renaissance afstamde. Strawinsky bewees dat de Europese mens achter die verfijnde vormenwereld veranderd was, dat deze vormen zijn diepere wezen niet meer dekten. Een jaar vóór de Sacre, in 1912, had schrijver dezes al met verbazing gekeken naar een futuristisch schilderij van dansende mensen, een warreling van benen en lichaamsfragmenten, vermoedelijk van Marinetti, die al in 1909 in de Parijse Figaro zijn futuristisch manifest had gepubliceerd. De futuristen verheerlijkten beweging, tempo, agressie, dynamiek, gevaar en rebellie; in zekere zin waren zij de voorlopers van de latere fascisten. Ook hier was natuurlijk van geen nieuwe zakelijkheid sprake, maar wel, evenals bij Strawinsky, van een emotionele aanval op de gevestigde (zij het dan nog zo labiele en
| |
| |
complexe) orde. Piet Mondriaan, met zijn calvinistische achtergrond, kwam tijdens de eerste wereldoorlog, via het kubisme, tot een nieuwe vormgeving, het neo-plasticisme: ‘op een wit vlak componeerde hij in strenge horizontalen en verticalen zijn zwarte lijnen en zijn kleurvlakken met drie primaire kleuren: rood, geel en blauw’ (Winkler Prins Encyclopedie). Later brak hij weliswaar met dit strenge schema, maar duidelijk is bij hem een soort ontmythologisering van de voorstelling, het zoeken naar een artistiek kerugma dat voor hem het wezen der zaak was.
Ik schrijf een ontboezeming en geen verhandeling, en daarom kan er geen sprake zijn van een poging een gedetailleerde karakteristiek te geven, gesteld dat dit nu al mogelijk zou wezen. Broder Christiansen voorspelde in 1926, dat na de nieuwe zakelijkheid een nieuwe dynamiek zou optreden. De nationaal-socialistische beweging stond toen nog in de kinderschoenen; Mussolini was nog niet zo lang aan het bewind en Hitler kon nog als een fantast worden beschouwd. De Duitse nieuwe dynamiek heeft daarna een mondiale kettingreactie teweeggebracht en op het ogenblik is alles in versnelde beweging. De nieuwe zakelijkheid, statisch opgevat in de zin van Mondriaan, is achterhaald, maar evenals er een ‘eeuwige’ romantiek is, zo is er ook een ‘eeuwige’ zakelijkheid. De romantiek is een stemming, de zakelijkheid een denkwijze. Wat men in
| |
| |
engere zin de ‘nieuwe zakelijkheid’ kon noemen (Bubikopf, jurken recht-toe-recht-aan, Wohnmaschinen, stroomlijn, de weerklank van machinale geluiden in de muziek, Pacific 231 als titel van een compositie, de term ‘zindelijkheid’ bij Ter Braak c.s. enz.) is in het rumoer van Wereldoorlog II historie geworden. Maar aangezien zij opkwam uit het natuurwetenschappelijk denken en dit na 1945 een nog grotere vlucht heeft genomen (kernsplitsing, ruimtevaart), lijkt het wel of vandaag aan de dag dynamiek en zakelijkheid een synthese hebben aangegaan.
In de literatuur komt men vaak profetische uitspraken tegen. De door mij nogal eens geciteerde Nietzsche (wat goed gezegd is blijft iemand vanzelf lang bij) vertelt in zijn Die fröhliche Wissenschaft van een dolgeworden man, die het volk toeschreeuwt dat zij met elkaar God gedood hebben. ‘Hoe konden wij dat doen, die zee leegdrinken, die horizon uitwissen, ons van die zon losmaken? Waarheen beweegt zij zich nu, waarheen bewegen wij ons, weg van alle zonnen? Vàllen wij niet voortdurend: naar achter, opzij, vooruit, naar alle kanten? Dolen wij niet door een oneindig niets? Huivert ons niet de lege ruimte aan? Is het niet kouder geworden?’ Merkwaardig hoe deze domineeszoon tachtig jaar geleden al de toenemende secularisering van de westerse beschaving heeft zien aankomen en de ontzaglijke draagwijdte daarvan existentieel heeft
| |
| |
gepeild! Het is de stemming van ‘wat hebben we gedaan’, de eerste wroeging na de moord, terwijl de handen nog bebloed zijn.
Op verschillende levensgebieden, onafhankelijk van elkaar, zijn termen gesmeed zoals Entmythologisierung, secularisatie, ontluistering, verzakelijking, vermenselijking, démasqué, deromantisering, uitdrukkingen met een eigen achtergrond, sfeer, betekenis, strekking en die zeker niet tot één noemer kunnen worden herleid, maar die klimatologisch toch duidelijk verwant zijn. Het natuurwetenschappelijk denken heeft de westerse mens van de bijbelse voorstellingswereld en taal vervreemd. De ervaringen van twee wereldoorlogen hebben de mens op zichzelf teruggeworpen. Evenmin als de chirurg op de punt van het lancet de menselijke ziel heeft gevonden, even zo min heeft de kosmonaut in de ruimte God ontmoet. De geperverteerde psychologie van Göbbels, de geactualiseerde mythologie van Rosenberg, de hersenspoelingen in Rusland en China, maar evengoed de dagelijkse reclame in het ‘vrije westen’, hebben het woord en de credo's gedevalueerd. In de concentratiekampen liep de grenslijn tussen moedig en laf niet evenwijdig met die tussen gelovig en ongelovig. Het wordt alles herleid tot de psycho-somatische structuur, met inbegrip van de erfelijke factoren. Kuyper schreef dat in het laatste der dagen de mensen stilletjes in een kelder zouden worden doodgeknuppeld en niet meer
| |
| |
zouden kunnen getuigen. Martelaarschap zegt de moderne mens niets meer. Worden wij Boeddhist, omdat Boeddhistische monniken zich uit protest levend hebben laten verbranden? Is offervaardigheid een religieus bewijs? Radio en t.v.-acties weten uit alle kringen grote sommen los te krijgen, als het op het juiste moment maar op de juiste manier wordt aangepakt. Wat gedaan wordt uit liefde tot Jezus wordt als een zodanige daad niet herkend.
De humanisten verwijten aan de christenen, dat zij onder het dienen van God de mens hebben verwaarloosd. En vele kerken beijveren zich die schade in te halen. Dominee en ouderling zijn gedevalueerd, maar de diaken (in de ruimste zin des woords) maakt nog een kans. Ik wil hier niet op de traditionele manier ‘waarschuwen tegen een dreigend gevaar’ - voor waarschuwingen tegen geestelijke gevaren is de gemeenschap immuun geworden -, maar toch wel constateren dat men ook hier het ene moet doen en het andere niet nalaten. Een christendom dat de naaste verwaarloost veroordeelt zichzelf: hoe kan men God liefhebben als men de broeders niet liefheeft? Maar een christendom dat in de dienst aan de naaste opgaat en God tot een stille vennoot heeft gedegradeerd, is alweer hopeloos in de sfeer van het secundaire terechtgekomen. En het houdt het niet.
Men spreekt van concrete muziek, concrete poëzie; de beeldende kunsten streven naar het maken van
| |
| |
werk van een duidelijk dingmatig karakter. De nuance is (behalve misschien in de internationale diplomatie) een gewelddadige dood gestorven. Radio-en t.v.-interviews zijn misschien eerlijker, maar ook brutaler, harder geworden. De t.v. verdraagt de fijne nuancering in woord en gebaar nauwelijks. Het is een zegen dat de radio, waarbij het juist op de nuance aankomt, zich heeft kunnen handhaven en nu wel niet meer geliquideerd kan worden. Voor de evangelieverkondiging met haar scala van nuances blijft de radio naar mijn mening het ideale instrument.
Voorzover ik begrepen heb wat Bultmann met zijn ontmythologisering wil, voel ik een ontstellend gemis aan dichterlijkheid. Plato greep naar de mythe wanneer de waarheid die hij zag in een dialectische ontvouwing niet kon worden gevangen. In een redenering gaan, van schakel tot schakel, kostbare imponderabilia verloren en niets is dommer dan een dus-dus-logica, waarbij men tenslotte in een fuik terechtkomt van waaruit geen terugkeer mogelijk is. Daarom gaf God ons de poëzie, dat is de kunst van de imponderabilia, de bijtonen, waarbij denken en gevoelen, vermoeden en aanvoelen, het zien van verbanden, het spreken als menselijke oerdaad, het zeggen van dingen die verder reiken dan de dichter zelf beseft, en nog meer zich verbinden.
Op de openbaring Gods heeft de kerk meer met formuleringen en redeneringen dan met hymnen gereageerd.
|
|