‘Die van ouds geweest zijn.’ De reuzen zijn sterfelijk. God zorgt voor geestelijke aardverschuivingen. Houdt Hij eigenlijk wel van de kerk als een gevestigde instelling? Wie deze extreme vraag op een extreem ogenblik niet heeft durven stellen, heeft zich nooit serieus met het kerkprobleem beziggehouden. Zeker is dat, als het reus-achtige niet sterfelijk was, de kerk nooit zou kunnen blijven voortleven.
Traditie op zichzelf is goed, menselijk, onvermijdelijk, pedagogisch nuttig, maar in de greep van het reus-achtige kan ze worden geperverteerd. Geperverteerd niet tot traditionalisme (die uitdrukking is veel te bleek), maar tot wat men zou kunnen noemen het tellurische, het uit-de-aarde-aardse, dat naar het demonische openstaat. Men kan het reusachtige ook niet bestrijden door domweg progressief te willen zijn; de christelijke houding is aan gene zijde van tegenstellingen als conservatief-progressief.
Conserveren kan men alleen in Christus en ook progressie is er alleen in Hem. Het is waar: soms kan de nadruk wel eens moeten liggen op het bewaren. Omstreeks de overgang van de achttiende naar de negentiende eeuw viel voor de gereformeerde gezindte in Nederland het accent op de conservatie, het zo levend en zo fris mogelijk houden van het calvinistisch erfgoed. Maar wie zich vandaag aan de eis tot vernieuwing onttrekt, verzaakt zijn