| |
| |
| |
De reformatie mannenwerk
De reformatie is het werk van mannen geweest. In de eerste plaats in die zin, dat er figuren nodig waren van een uitzonderlijk formaat om tegen Rome op te tomen. Maar - en dat is het tweede - het bleven mannen, mensen. Hun werk is een torso gebleven.
Luther was hinkende uit zijn Pniël tevoorschijn gekomen; het inferno dat hij had doorgemaakt overheerste zijn gehele verdere leven. De waarheid die hij had her-ontdekt, liet hij zich door geen duizend duivels ontrukken. Doch ook een genie, al is hij een geloofsheld, is begrensd. Luthers zielestrijd was tegelijk bron van kracht en oorzaak van vermoeienis. De mens heeft nu eenmaal niet de klare blik van een engel, en ook een engel is beperkt. Luther projecteerde zijn persoonlijke situatie nolens volens op zijn kerk, die hij als noodoplossing wel aanvaarden moest. Hij ging niet terug tot het punt, waar het fout gegaan was, waar de gespannen verwachting die in Christus' kerk geen moment mag verslappen, was ontkracht. O ik weet het: tot de schatten reeds van de middeleeuwse kerk behoorde het diës irae en Michelangelo schilderde het laatste oordeel nog vóór Trente. Maar de accenten lagen op de verschrikkingen en zaligheden, op hel en
| |
| |
hemel. En Luther, als ‘der letzte grosse Mönch’ (Egon Friedell), had de middeleeuwen tot achtergrond.
Calvijn daarentegen was formeel humanist en renaissance-mens, dit laatste natuurlijk niet in de zin van levensgenieter en amorele krachtfiguur, maar in de betekenis van erfgenaam van het klassieke denken en als bewuste persoonlijkheid. Hem was de Franse behoefte aan clarté eigen. De wereld van zijn tijd was juist opengegaan en wie is dan verdacht op ondergang? Maar Calvijn was een consequente geest; in zijn Institutie weerspiegelt zich de hele bijbel en hij weet dat ‘de Schriftuyr al-omm' gebiedt te staen op de verwachtingh van Christus toekomst’.
De Nederlandse Geloofsbelijdenis wijdt haar 37e artikel aan het laatste oordeel; opvallend daarin is het verlangen de zaaksgerechtigheid van de calvinistische gelovigen door Christus bevestigd te zien - begrijpelijk bij een vervolgde kerk - en de wens ten volle te genieten van Gods beloften. De veertiende strofe van het Wilhelmus eindigt met de spreukachtige regel
Tsal hier haest zijn ghedaen (.),
welke uitspraak voor mij altijd een eschatologische bijklank heeft. Maar noch in de strijdbare zestiende, noch in de ondernemende zeventiende, noch in de
| |
| |
rijke achttiende, noch in de bevindelijke negentiende eeuw verneemt men de accenten waarnaar het hart verlangt, tot in het begin van onze eeuw Albert Schweitzer - na Johannes Weiss - op het eschatologisch karakter van Jezus' prediking wijst en de theologische discussie over de laatste dingen heropent.
Ook hier stuiten we op een aspect van het reusachtige. Men kan de historie niet ongedaan maken, ook niet de geschiedenis van kerk en theologie. De eschatologie is een complex van vragen geworden; een terrein voor vakgeleerden, nieuwtestamentici, dogmatici. De reformatorische theologen ontkennen de apostolische successie: er is geen hoge kerkelijke instantie die zomaar een gezaghebbende uitspraak doet, want het is ook hier weer mannenwerk. Theologen komen bij gelijke geleerdheid tot verschillende bevindingen. Ze moeten gezag verwerven door hun publicaties, en via collegezaal, pers, conferenties, kansels bereiken hun uitspraken, vaak vereenvoudigd, ongenuanceerd, citaatsgewijs of kreetsgewijs de ontwikkelde bovenlaag van het kerkvolk. En van welk formaat moet de theoloog zijn om de status quo ook maar een centimeter te verschuiven! De Zwitser Barth, die aan Duitse universiteiten gestudeerd heeft, heeft een uitzonderlijke begaafdheid, een uitzonderlijke werkkracht en een lang leven moeten uitputten om in de schaduw van de reformatie een eigen theologisch bouwsel op te richten. Want in
| |
| |
de geesteswetenschappen is het onmogelijk om met de jonge Van Deyssel te roepen: ‘Ik, ik zal schrijven, niet gij!’ Wat men verwerpen wil, moet men toch eerst hebben doorgemeten. De vermenigvuldigde wetenschap (vgl. Daniël 12: 4b) lijkt soms zelf een van de apocalyptische oordelen te zijn. Soms doet de kerk (hier verzamelbegrip van al wat zich kerk noemt) denken aan een Laokoöngroep in de verstikkende greep van twee reusachtige slangen: historie en schisma. Begrijpelijk dat de mensen van de pinksterbeweging zich met één slag uit deze dreigende verstikking willen bevrijden en, meer emotioneel dan juist, terug willen naar de Pinksterdag. Als jongen van vijftien jaar heb ik de onmogelijkheid van een dergelijk streven al gevoeld toen ik meespeelde in een orkestje van een Rotterdamse stadsevangelisatie en de dirigent ons aanspoorde er een schepje op te doen om een soort pinksterenthousiasme te creëren: een imitatie in zakformaat. Natuurlijk staat de pinksterbeweging op een hoger niveau, maar het bezwaar van geforceerd emotionalisme blijft bestaan. Bovendien leest men van tendenzen daar tot gemeentelijke organisatie, die onvermijdelijk traditievorming meebrengt, met alle gevaren van dien.
Om terug te komen op het uitgangspunt van dit hoofdstukje: de reformatie is het werk van mannen geweest en de reformatorische christen heeft ermee te rekenen, dat zelfs een ideale confessie resp. ker- | |
| |
kelijke organisatie aan het mannenwerk niet ontkomt. Ook de vrouw in het ambt zou daaraan niets veranderen. Er bestaat geen reglement, geen wet ter wereld die de suprematie van de man van formaat kan neutraliseren. Reeds in de eerste christen-gemeenten waren er mannen ‘die geacht werden pilaren te zijn’ (het herhaaldelijk citeren van de Statenvertaling betekent geen voorkeur, maar spreekt bij mij vanzelf omdat ik er zo lang bij geleefd heb). Ik wil hier natuurlijk geen leidersprincipe poneren, maar herinneren aan de eenvoudige realiteit. Een kerk moet zo georganiseerd zijn, dat zij zich de voordelen van die situatie ten nutte kan maken en de gevaren inperken.
Bij de roomsen wordt de individuele begaafdheid opgevangen in de algemene organisatie en hiërarchie, met een gekozen paus aan de top. Het hele gebouw van het rooms-katholicisme is, in zijn grote dwaling, van een grootse consequentie. Alle katholiserende pogingen bij protestanten maken daarbij een dilettantische indruk, dilettantisch omdat men niet consequent heeft doorgedacht. Of men heeft een gezagskerk, òf er ontstaan mannenkerken, meervoud: logisch omdat juist de grote mannen elkaar het minst verdragen. En de belijdenis dan? Ook achter de confessies staan mannen, van wie we vertrouwen dat zij de doorgaande leer van de H. Schrift getrouw in hun schema hebben opgevangen en geformuleerd, zonder dat wij, gemeente- | |
| |
leden, dit alles in bijzonderheden (kunnen) narekenen. Zeker, ook de theologische leek ontwikkelt in de loop van zijn leven een zeker herkenningsvermogen: ‘hier spreekt de stem van de grote en goede Herder’. Maar ziet hij het verband met de achtergronden, de filosofische bv.? Merkt hij in hoever de reformatie in haar reactie tegen Rome is blijven steken, welke bijbelse noties zij niet tot ontwikkeling heeft gebracht?
Om op Luther en Calvijn terug te komen: het is een besturing geweest dat Luther een muzisch mens was, muzikaal en dichterlijk begaafd, zodat ook vrouwelijke deugden zoals intuïtie en fantasie in de totaliteit van het erfgoed konden worden geïntegreerd.
Bij Calvijn overheersten bewustzijn, intelligentie, wil, tucht, de behoefte aan precies geformuleerde uitspraken en streng gecontroleerde praktijken. De kunstenaar Luther en de klassiek gevormde, juridisch aangelegde Calvijn. Gelukkig de dichters, zangers, muzikanten, organisten, cantores en componisten, onder en na Luther. Gelukkig de theologen, theologanten, juristen, magistraten, politici en zakenlieden, de organisatoren en emigranten, onder en na Calvijn. Minder gelukkig... enz.
Is het niet zo dat men theologisch óók eenvoudig onder een régime leeft, waaraan men weinig kan veranderen? Men heeft Juliana tot koningin, en in theologicis worden we geregeerd door de grote
| |
| |
figuren die uitmaken waarover gepraat en niet gepraat wordt, de mannen die de thema's aangeven, de slagwoorden formuleren. Drukkender misschien nog is die tamelijke grote groep van lagere leiders, de bewonderaars, bemiddelaars, uitleggers, waarschuwen, die ons dagelijks bij de kraag grijpen om ons te bewegen achter hen in de rij te gaan staan. Hoe kan men ontkomen aan de beklemmende, verstikkende werking van de actualiteit, waarin men tien maal per dag gedwongen wordt te kiezen, betoeterd rechts door voorstanders, links door tegenstanders, gewaarschuwd tegen gevaren zus en dreigende afval zo? Half verdoofd kiest men tenslotte maar wat uit. Is de Wereldraad talentvol zwart gemaakt, ja, dan toch maar de I.C.C.C.; leest men over steriel fundamentalisme, of stoot men zich aan vrome invectieven, dan is de Wereldraad weer niet gek. Vandaag nog een hervormd-gereformeerde fusie? Gesprek met Rome?
Lodewijk van Deyssel schrijft ergens in zijn Frank Rozelaar: ‘Laat mij begrijpen, laat mij ook heden iets begrijpen!’ Ja, dit verlangen kan soms, temidden van de babylonische spraakverwarring van al die tegen elkaar waarschuwende christenen, een obsessie worden. Jakob Wassermann (1873-1934) leefde twaalf jaar in afzondering in de bergen; in een nagelaten opstel, Meine Einsamkeit, zet hij de psychische gesteldheid uiteen, die daarvan het gevolg was:
| |
| |
‘...die geringste Kunde van aussen gewinnt dramatische Bedeutsamkeit; alles Charakteristische des Weltgeschehens hebt sich klarer und wahrer aus dem Wust des Nebensächlichen,... Böses und Gutes hat stärkeren Widerklang, man lebt in einem Zustand zwischen Traum und zweiten Gesicht, manchmal ist es, als wisse man alles Geschehen vorher, die Seele wird zu Prophetin, der Geist zum allgegenwärtigen Botschafter.’
Zulk een profetische gesteldheid, zulk een pan-(h)oramatische visie is nodig om het wezenlijke te zien. De kerken van de reformatie baseren zich op de Schrift, maar die moet worden uitgelegd, de belijdenis kan de exegese niet vervangen. Voor die uitlegging zijn knappe mannen nodig, die met gezag kunnen spreken. Deze mannen zijn dun gezaaid en hun gezag is altijd omstreden. Als enkeling ziet men zich in een historisch gegroeide situatie geworpen, waarbij bloedsbanden, afkomst en milieu heel sterk meespreken. De gewone man kan over geen enkele kwestie meepraten, want voor alles is specialistische kennis nodig. Hij moet vertrouwensmannen kiezen, een opinieblad tot lijforgaan verheffen, aan argumenten geholpen worden. Ook in de intellectuele middensfeer van academisch opgeleide vakmensen: leraars, artsen, ingenieurs, juristen, psychologen blijft de discussie zich maar al te vaak in het horizontale vlak bewegen. Fragmentarisch blijft ook hier de oordeelvorming, want het vak eist vrijwel alle energie op. Buiten het vak moet men maar
| |
| |
vertrouwen op zijn algemene, wat beter geschoolde intelligentie. Zo worstelen en hijgen we in de verpletterende greep van verleden en heden, terwijl we toch de individuele verantwoordelijkheid voor de gang van zaken niet van ons kunnen afzetten. Een betrekkelijke rust kan men alleen kopen door ook in het kerkelijke maar groepsmens te worden, waarbij men alle gereedliggende argumenten, stokpaardjes, kreten, lijsten van verdachte personen en invectieven-voor-de-tegenstander en bloc overneemt.
Het heeft consequenties om de apostolische successie en de roomse traditie af te wijzen!
|
|