Nicolaas Beets. Deel 2
(ca. 1915)–J.J. Deetman, Gerrit van Rijn– Auteursrecht onbekend
[pagina 97]
| |
Vooraf.Opmerkelijk: 't Was Zondagmiddag 21 Maart 1903. 'k Bevond me in de ruime voorkamer van wijlen mijn vriend, den heer H.W. Ywema in de Lange Jufferstraat te Utrecht. De dochter des huizes had mij eenige oogenblikken tevoren opengedaan en op mijn vraag of vader thuis was geantwoord: ‘Wel thuis, maar vader heeft iemand bij zich - gaat u maar zoolang binnen....vader zal wel zóó komen....de kast is open.’ Jawel: de kast stond open, en ik had het in de mooie verzameling: ‘Van en over Beets’ maar voor 't grijpen. Dat belette niet, dat het wachten mij ditmaal lang viel. Eindelijk...traag geluid van afgemeten voetstappen bij druk, eenigszins gedempt gepraat in de gang, waar het eindgesprek nog langer duurde dan mij lief was. - Gelukkig: de voordeur sloeg dicht.,..daar was hij. ‘Nu geloof ik, dat je mooie verzameling te pas kan komen, en, als je er niet tegen hebt, dan in 't bijzonder mij....’ ‘Hoe zoo....?’ 't Gewone blosje verhoogde van tint - het altijd goelijke lachje verdween. ‘De gedachte laat me niet los, van onzen Beets een levensbeschrijving te geven’ - hij verried eenige onrust - ‘eene, die onder 't bereik zou kunnen vallen van 't gewoon ontwikkelde deel van ons volk, dat hem zoo lief was, en dat hij aan zich heeft verplicht, meer dan het zich tot nu wel bewust is....’ ‘Dàt spijt me....’ ‘Spijt je dat....?’ ‘'k Liet daar net iemand uit, die mij voor hetzelfde doel óók de vrije beschikking over m'n verzameling vroeg en - kreeg....hij was je nog geen tien minuten voor....’ ‘Dan is 't uit....mag ik weten wie?’ ‘Och jawel....de heer Van Rijn, bibliothecaris van Rotterdam....wel, dàt spijt me....’ | |
[pagina 98]
| |
‘'t Hoeft jou heelemaal niet te spijten, beste vrind: wie 't eerst komt - het eerst maalt. Jij kunt het niet helpen en ik ook niet en de heer Van Rijn ook niet - 't heeft zoo moeten zijn. Daarbij zal deze 't licht beter doen dan ik. 't Gaat bovendien om de zaak, en hoe steviger die op zijn pootjes komt, hoe liever 't ons beiden zeker is....’
De heer Van Rijn heeft den arbeid begonnen, maar - mocht hem niet voltooien. In 1910 verscheen het eerste deel van 't veel omvattend werk, dat in alles den stempel van een ongeëvenaard vereerder van onzen Beets, maar niet minder dien van den snuffelenden bibliothecaris draagt. Toen nam de dood hem de pen uit de hand. In een woord vooraf lezen we: ‘Waar ik mij voorstel het leven van Nicolaas Beets in drie perioden te deelen, n.l. van zijn geboorte tot zijn huwelijk; als predikant te Heemstede en te Utrecht; als professor en in ruste tot zijn dood, daar kan ik meedeelen, dat het eerste gedeelte geheel persklaar is, en zoo God mij het leven en de krachten laat, in allen gevalle vóór het eeuwfeest zijner geboorte (1914) het geheele werk kompleet zal zijn.’ Zooals we zeiden: 't eerste deel is compleet gekomen. Toen kwam de dood. Dit bracht vooral den uitgever in geen kleine verlegenheid. Wel hoopte deze spoedig iemand te vinden, die het werk zou kunnen voltooien, maar - te vergeefs. Wie het zou hebben gekund, verontschuldigden zich, wie wel wilden, zagen er tegen op, tot eindelijk Ds. Van Melle te Kralingen het op zich nam. Helaas, een slepende ziekte trad weldra bij dezen in, en - ook diens pen bleef in ruste. Nieuwe teleurstelling! Maar....
in 't Septembernommer 1914 van ‘Bloesem en Vrucht’Ga naar voetnoot1) kwam bij gelegenheid van Beets' geboorte-eeuwfeest o.a. ook een stukje voor van mijn hand: ‘Persoonlijke herinneringen aan een groot man.’ Die herinneringen dagteekenden van het jaar 1868 | |
[pagina 99]
| |
tot Beets' dood en loopen dus over een tijdvak van 35 jaar. Wat ik daaruit samenbracht kwam als bij toeval in den familiekring van wijlen den heer Van Rijn èn onder de aandacht van den heer Bredée. Genoeg om te begrijpen dat uit dezen samenloop der dingen tusschen genoemde familie, den uitgever en mij, een briefwisseling ontstond, waarvan het gevolg eindelijk was, dat, na lang aarzelen, ik mij durfde laten vinden, het onder zoo droevige omstandigheden afgebroken werk voort te zetten. Durfde: de vele en groote bezwaren ontgingen mij niet. Maar mijn achting, eerbied, liefde voor den grooten en niet minder goeden man, voor Beets, gaven den doorslag. Nu zal niemand van mij eischen, dat ik naar het onmogelijke zal staan: mijn persoonlijkheid af te leggen en die van den heer Van Rijn aan te doen; waarmee ik zeggen wil, dat ik naar geheel eigen opvatting en inzicht de op mij genomen taak hoop te kunnen volbrengen, wat niet wegneemt, dat ik zoo goed als uitsluitend heb geput uit den overvloedigen schat van gegevens, door den heer Van Rijn opgediept, en het dus, wat dit gedeelte van de veelomvattende taak betreft, diens werk is gebleven. Groote mannen, als onzen Beets, zie men niet te nabij: op behoorlijken afstand ziet men zulken beter. 't Is in dit opzicht met den kunstenaar als met zijn werk: te veel licht op onderdeelen en kleinigheden schaadt meestal - het werk wordt te vol. Breede, forsche lijnen, die de hoofdfiguren en -zaken naar voren kunnen brengen, hebben meer nut. Toch kunnen schijnbaar onbeduidende dingen en feiten dikwijls o, zoo welsprekend zijn. Ik hoop ook deze waarheid niet te veronachtzamen. En zoo neem ik mij voor Nicolaas Beets nog eens aan ons volk - zijn volk - te laten zien in de onderscheiden hoedanigheden, waarin hij tot meer dan één kring in betrekking stond, binnen welken hij gearbeid heeft zoolang het voor hem dag is gebleven. Nicolaas Beets. Hem alleen. Wel meer dan eens in gezelschap van anderen, van velen soms, maar - ook dan zij het ons eenig en alleen om hèm te doen. In dit deel bepalen we ons tot de jaren 1840-'54. Om het | |
[pagina 100]
| |
overzicht te vergemakkelijken, bewandelen we een viertal terreinen en zien hem achtereenvolgens: in zijn ambt; in den kring van het Réveil; in de Letterwereld; in den Vreemde. Nog dit: Zooals we reeds zeiden, maakten we van het verzamelde en opgeteekende door den heer Van Rijn een even ruim als dankbaar gebruik. Wat den voor-arbeid van een werk als dit betreft, blijft het dus voor een groot deel het zijne. Doch ook wij gingen nog al eens snuffelen in Ywema's ‘Van en over Nicolaas Beets’, thans berustend in de Universiteits-bibliotheek alhier. Bovendien maakten we een enkele maal gebruik van: J.C. Rullman: De Strijd voor Kerkherstel. W. Kirchner, Amsterdam, een boek dat over kerk en kerkelijke toestanden in 't midden der vorige eeuw, veel wetenswaardigs bevat, en daarom zeer verdient gelezen te worden. En dan ten slotte: We zijn er van overtuigd, dat hier ongerepte objectiviteit als strenge eisch mag gesteld worden; maar ieder zal het toch óók als de natuurlijkste zaak van de wereld weten te beschouwen, dat we onze gevoelens van dankbare waardeering moeilijk geheel en al kunnen verloochenen. Utrecht. J.J. DEETMAN. |
|