De hedendaagsche bankroetier achterhaalt
(ca. 1713)–Frans Rijk– Auteursrechtvrij
[pagina 7]
| |
Wolfardus.
Ik zou hier ook al vroeger geweest zyn: maar ik had een schrikkelyke pyn in 't hoofd.
'k Heb gister avond een comparitie gehad, met een vriend, die meê meend te faljeren;
Daar zaten wy malkander, tot middernacht, met een glaasje, wakker in de veren.
Ik ben der puur van als vergeven, daar by stink ik uit myn bek, als een beest;
Het moet wel pestige wyn, en kanaljeuze tabak zyn geweest.
Zoo de waerd geen andre drank schaft, meen ik 'er niet eene komparitie meer te beleggen;
Maar hem, zonder eenige konnivensi, terstond de huur op te zeggen.
Fredrik.
Ik heb lekkre Hochmer steenwyn, zoo goed als 'er is in 't land:
Het is van den oprechten ouden hond, geurig, does en piekant,
Dat zal het weêr zalven. Hartjelief, zeg de mid, dat ze eens gaat tappen,
Niet uit het oxhoofd, maar uit 't half aam, dat 'er leit by de trappen.
Ik heb het dessein aan myn Vrouw ontdekt; maar zy is 'er heel van ontdaan.
Stel 'er de zaak wat smakelyk voor, en zeg, dat alles gemakkelyk zal gaan.
Wolfardus.
De Vrouwtjes, myn Heer, zullen zich gemeenlyk aan een beuzeling steuren.
Ik zal haar wel te vreden stellen, door exempelen, die wy dagelyks zien gebeuren.
Fredrik.
Dat is heel goed, maar... Ben je daar, Liefsle? kom, geef hier.
| |
[pagina 8]
| |
Uw gezondheid, vriend Wolfardus; dat geld je een half bier.
Wolfardus
Daar dank ik u voor, myn Heer.
Fredrik. het glaasje overgevende.
Dat moet uw wel bekomen.
Wolfardus.
Myn Heer zyn dienaar.
Fredrik.
Drink wakker: gy hoeft voor die wyn niet te schroomen:
't Is purum purum, en beter als de beste medecyn.
Wolfardus,
'k Beken, 't is lekker, Heer: dat 's praktizyne wyn.
Fredrik.
Steek dat zoopje by je, dan zullen we van onze dingen spreken.
Hartje, laat Wouter die boeken eens krygen, die op 't kantoor by de kagchelpyp steken.
Ik hebze daar geleit, om datze wat zouden berooken en bestuyven, door de as.
De Krediteurs mochten anders zien, dat het een nieuw geinventeert journaal en grootboek was.
Wolfardus.
Die kneep is wel: des te minder heeft men voor achterdocht te vreezen.
In zulk een gelegentheid kan men niet te voorzichtig wezen.
Ik zou u raden, dat gy 't alleen met het omslag niet deê.
Maar van binnen de bladen ook wat bemeuzelde, en van buyten op snêe.
Fredrik.
Wel dat moest zyn; daar heb ik wel ter dege zorg voor gedragen.
Hy krygt van Wouter de bocken.
| |
[pagina 9]
| |
Kyk eens, zou je wel zeggen, dat het die zelfde boeken zyn, die je zaagt over veertien dagen?
Is 't niet puur, of se jaar en dag gebézigt zyn, op 't kantoor?
Zou het wel de minste suspicie konnen geven? zie, ze zyn achter als voor.
Wolfardus.
Dat 's puik; ga op die voet voort, zoo zult ge wel leeren danssen.
Laat ons nu eens gaan tot het examineren van de balanssen.
U lieden begint met het jaar zestien honderd tachtig: dat 's tien jaar, na dat gy zyt getrouwd:
Want het was zeventig, dat gy in den egtenstaat vereenigde, naar myn onthoud.
Fredrik.
Dat 's waar, in d'eerste tien jaar ben ik meer ten achteren geraakt, als te voren:
Want 's jaars na myn trouwen kreeg ik een groot bankrot, en in het derde een zware slag met koren:
En in de volgende jaren leed ik groote schade, door weêr en wind;
Zoo dat ik die origineele balanssen niet desavanta. geus bevind.
Wolfardus.
Admirabel goed. maar waar staan nu die baaijen, ratynen en frizaden,
Die gy, quasi verò, in die verongelukte Genuees, de St. Barber hebt geladen?
Fredrik.
Die staan in 't kladboek, op 't jaar tachtig, in ordre geposteerd,
En op folio twaalf in 't journaal getransporteerd;
Zoo dat gy zeven duyzend guldens, op de winsten verlies van dat jaar zult vinden afgeschreven,
Wegens het schip de St. Barber, dat met man en muis is gebleven.
| |
[pagina 10]
| |
Maar 'k heb in die post al eenige zwarigheid gemaakt en by my zelve gedocht,
Dat nu een van de krediteurs zoo nieuwsgierig was, en op de konvoy daar na zocht;
Hy zou immers bevinden, dat die party daar niet stond aangetekend.
Wolfardus.
Dan is de party gesmokkeld.
Fredrik.
Hoe zou je dan met de Fiskaal varen?
Wolfardus.
Verjaarde breuk word nooit gerekend.
Fredrik.
Ik moet bekennen, Monsieur Wolfardus, dat hebt gy al subtyl opgelost.
Diergelyke zwarigheit heb ik ook gesteld in een tweede post,
Die op 't volgende jaar staat gedateerd, en op folio veertig is overgedragen.
Ey, hoe hiet die kaerel ook? ja, Hans Philips van Koppenhagen.
Als se nu eens onderzoeken, of daar ooit diergelyk een vent heeft gewoond?
Wolfardus
Dan is 't een filou geweest, die onder een valsche naam u 't goed heeft afgetroond.
Daar is niet een post, die ik opgegeven heb, of ik zal ze wel defenderen.
Zeg my maar eens in 't generaal, hoe uw balancen staan, dan zal ik uw staat eens kalkuleren.
Fredrik.
Goed! laat zien, die van 't jaar tachtig heeft twee duyzend zes honderd veertig guldens avans.
Wolfardus, na hy 't aangeteekend heest.
En het jaar een-en-tachtig, hoe staat het met die balans?
| |
[pagina 11]
| |
Fredrik.
Laat zien, twee duyzend vyf honderd guldens net.
Wolfardus.
Twee duyzend vyf honderd guldens, en nu vorder?
Fredrik.
Twee en drie en tachtig....
Wolfardus.
Zacht, myn Heer, zoo haastig niet. een voor een in order.
Fredrik.
Wel nu dan: twee en tachtig daar is net twee duyzend negen honderd gulden geavanceerd.
Wolfardus.
Hebt gy de onkoste-rekening van dat jaar wel gekarregeert?
Fredrik.
Wel ja, dat gaat heen; daar word negen honderd gulden voor gerekend.
Wolfardus.
Gy mogt 'er wel duyzend voor hebben aangeteekend;
Doch wy zullen dat wel weêr vinden, in het maken van uw staat.
Nu 't jaar zestien honderd, drie-en-tachtig: laat ons hooren, of dat beter gaat.
Fredrik.
In 't jaar drie-en-tachtig is zuyver twee duyzend, drie honderd gulden verloren:
Dat komt door die valsche post van Rieuwert Gerritsse van Horen.
Die, quansuis, omtrent de Noordkaap, met duyzend roubels aan retoer
Voor myn rekening t'Archangel gebarratteert, na den d'afgrond voer.
Wolfardus.
Zoo, dat komt by. nu, ga je gang.
| |
[pagina 12]
| |
Fredrik.
Dit jaar heeft quansuis noch minder zegen:
Toen heeft my d'Admodiateur, over smokkelery, beet gekregen,
En tien pakken Jugten, dien ik in commissie kreeg, geconfiskeert.
Die schade heb ik op myn eyge rekening geplakt, 't welk op duyzend ponden monteerd;
Zoo dat 'er in dat jaar drie duizend, vier honderd is verlooren.
Wolfardus.
Die feint is goed. Diergelyke mach ik wel hooren.
Fredrik.
Met de Balans van 't jaar vyf-en-tachtig zal 't ook niet voordeelig staan:
Toen kreeg ik waarlyk een klap, met honderd quarteelen traan;
Zoo dat 'er in dat jaar niet meerder is gewonnen,
Als... laat zien, een somme van honderd zilvre dukatonnen.
Wolfardus.
Dat is drie honderd vyftien gulden.
Fredrik
Ja, effen net.
't Jaar zes-en-tachtig is een beloopen vleisje, niet te mager, noch te vet.
Dat heeft gerendeert acht en twintig honderd gulden.
Wolfardus.
Hoe, acht en twintig honderd?
Fredrik.
Ja, acht-en-twintig honderd; staje daar over verwonderd?
Had ik op de onkoste-rekening niet largo gegrosseerd,
De winst had wel op duyzend dukatonnen gemonteerd.
| |
[pagina 13]
| |
Maar in 't volgende jaar îs 'er weêr minder gewonnen, als verlooren;
Toen heb ik de Krediteurs een rad gedraait, dat niemand na zal sporen.
Hoor eens, ik kreeg, in dat jaar, in commissie, van zeeker Heer,
Die te Zutphen by de munt geintresseerd was, vier pakken zeemleer,
En in yder pak had hy vier zakken valse schellingen gestoken,
Na hy alvorens in een brief, met de post, daar over had gesprooken:
Deze vier pakken leer dan wierden aangehaald, met al den santen kraam,
Dat gaf toen eengroote opschudding in onzen hoek, op de beurs; en ik had de naam,
Dat ik daar by wel tien duyzend guldens te kort was gekomen.
Nu heb ik by deze gelegentheid dit toeval tot myn voordeel genomen,
En daar zes dnyzend guldens schade, op myn winst en verlies, voor gezet.
Zoo dat 'er dat jaar verloren is zeven en dertig honderd gulden, net.
Wolfardus.
Zeven en dertig honderd gulden? dat zalft het weêr altemaal.
Fredrik.
De jaren acht, negen-en-tachtig, en negentig staan omtrent egaal.
Het eerste heb ik vier, het tweede vyf, en het derde twee duyzend, zes honderd guldens gewonnen
'k Heb d'onkost-rekening ook wat vergroot, anders was elk jaar wel duyzend dukatonnen.
Nu is het samen achttehalf duyzend gulden.
Wolfardus.
Dat is een brave som.
| |
[pagina 14]
| |
Fredrik.
Dat schuitje, dat drie jaar zoo voor de wind zeilde, slaat in het vierde wêer om.
Anno zestin honderd een en negentig heeft my, quansuis, een Poolse Smous by 't linker been gekregen,
Met eenige karmozyne Lakens, daar hy zyn gat aande poort meê ging vegen:
Zo dat 'er in dat jaar niet meer als seventig gulden is geavanceerd.
Wolfardus.
Het is genoeg.
Fredrik.
't Jaar twee en negentig is noch niet eens getransporteerd:
Dat werk heb ik voor de kamer, of myn Krediteurs gelaten.
Ik heb het boek in dat jaar mede gewapend, met een post van drie honderd dukaten.
Wolfardus.
Maar kunt gy niet zeggen, hoe het daar mede staat, by de gis?
Fredrik.
Ik geloof, dat het omtrent twalf honderd gulden is.
Wolfardus, na hy wat opgeteld heeft.
Zoo dat 'er, in dertien jaar, aan zuyvre winst, omtrent elf duyzeud gulden word gerekend:
Het is wel twintig; maar daar gaat negen af, voor drie posten schade, die 'k heb aangetekend.
Fredrik.
Ja, daar, of daar omtrent.
Wolfardus.
En 't is nu twee en twintig jaar geleên;
Dat gy met uw Vrouw in den Heyligen Echtenstaat zyt getreên.
Hoe veel hebt gy toen met haar ten huwelyk gekregen?
| |
[pagina 15]
| |
Fredrik.
Twee en dertig duyzend gulden.
Wolfardus.
Hoe veel had gy?
Fredrik.
Tusschen de acht en negen.
Wolfardus.
Dat is omtrent veertig duyzend gulden met malkaâr.
Heeft uw Vrouw veel gekraamt?
Fredrik.
Vystienmaal, in twintig jaar.
Nn heeft ze twee jaar vry geweest.
Wolfardus.
Hebt gy veel kinderen in 't leven;
Fredrik.
Tegenwoordig vier, maar voor vyf jaar had ik 'er zeven.
Wolfardus.
Naar myn onthoud, hebtge geen gemeenschap van goed.
Fredrik.
Heel niet.
Wolfardus.
Nu heb ik al wat ik hebben moet.
Laat zien, hoe veel, zeyje lest, waren uwe schulden!
Fredrik.
Omtrent de twee en negentig duyzend gulden.
Behalven een wissel van vier duyzend gulden, die 'k op de beurs heb vernegotieerd,
En zonder twyfel met protest zal keeren, door dien de man, dien ik betrek, niet is geprovideerd.
Wolfardus.
Nu zal ik eens, pro forma, op stellen, waar dat geld, quasi verò, is gebleven.
Daar is zes en uegentig duyzend gulden schuld,
| |
[pagina 16]
| |
en elf in dertien jaar gewonnen; dat is net honderd en zeven,
En veertig duyzend hebt gy samen ten huwelyk gebracht: dat is net
Honderd en zeven en veertig duyzend. als men nu eens vyf duyzend voor 't jaarlyks huishouden zet,
Dat is in, drie en twintig jaar, honderd en vyftien duyzend gulden samen.
Daar begryp ik 's Lands en Stads omgelden onder, schoolbestellen van kinderen en vystien kramen,
Het welke alleen wel op twee duyzend monteerd, by de gis.
Zoo dat 'er twee-en-dertig duyzend guldens overschiet, 't welk uw Vrouws portie is.
Fredrik.
Ik weet niet, Monsieur Wolfardus, hoe gy 't zoo net kunt treffen.
Tegen zyn Vrouw.
Wat dunkje, Vrouw; zie j'er nu wel zoo veel zwarigheïd in, als daar effen?
Margreet.
'k Zeg noch, hartje lief, ik bid, dat gy u de schande, die ge ons aandoet, verbeeld.
Uw kinds kinderen zullen moeten hooren, dat haar Grootvader bankrot is gespeeld.
Wolfardus.
Nu, nu, Juffrouw, onstelje zoo niet, die dingen, moet je weten,
Zyn, in een jaar, vyf, zes, gemeenlyk al weêr vergeten.
't Falieren word nu hoe langer hoe gemeender, in de Stad:
Myn Oom, ja, zelfs myn Vader heeft ook dat ongeluk gehad;
Maar daar is niet één mensch, die ik daar meer hoor van spreeken;
Hoe wel 't maar vier jaaren geleden is, dat hy 't ongeluk kreeg, van te breken.
| |
[pagina 17]
| |
Margreet.
Dat zy, zoo 't wil, het stryd tegen myn gemoed.
Hy bedriegd alleen de Koopluy niet, daar hy negotie meê doet;
Maar hy maakt, wat meer is; een party arme weezen en weeuwen.
Het is een schelmstuk, dat by den hemel om wraak zal schreeuwen.
Dat het noch by misfortuin toequam, gelyk men somtyds ziet,
Dan raakte 't wel 't fat soen, maar de consciensy niet.
Fredrik.
Wat rammel je al weêr van Consciensy? zou je me wel kunnen zeggen,
Wat voor een ding dat het is, of de zin daar van uit weeten te leggen?
Ik zeg je, dat een eerlyk man, die zyn huishouwen met fatsoen voor wil staan,
Van Consciensy weegen verplicht is, twee, driemaal Bankrot te gaan.
Doch wy spillen maar tyd, met al dat talmen en teemen.
Wie zei je gisteren, dat ik tot myn Curateur zou neemen?
Sprak je toen niet van Grypardus', je Knipraad en Vriend?
Of dunkt je 't beter geraden, dat my een ander bedient?
Wolfardus.
Grypardus moet gy hebben: dewyl ik dien het rekkelykste reken;
Maar ik zou hem met een gouden priem, van een dukaat, of twintig, eerst de oogen uitsteeken:
Dan is 't een man, daar men meê doen kan, wat men wil;
Anders leid hy te haerklooven op de allerminste pikkadil.
| |
[pagina 18]
| |
Fredrik.
Een dukaat, of twintig! zou ik hem juist zoo veel moeten langen?
Wolfardus.
Een bagatel: gy smyt een spiering uit, om een kabeljauw te vangen.
In zulk een gelegendheid moet gy daar zoo naauw niet op zien;
Want een dukaat zal u wel acht profiteeren, al was 't 'er tien.
Fredrik.
Als gy 't raadsaam oordeelt, fiat, daar zyn net twintig dukaaren;
Maar als de Heeren Commissarissen myn Boedel door een ander eens regeeren laaten,
Dan is immers dat schoone geld altemaal te vergeefs gespendeerd.
Wolfardus.
Die den Boedel aan de kamer brengt, word daar meê gefavorizeerd;
Om dit dan voor te komen, is 't noodig, dat daar eerst een brief aan word geschreeven,
Waar in, met alle eerbiedigheid, uw staat te kennen word gegeeven,
Het welk Grypardus dan zal presenteeren aan den President,
Die hem daar op aan stonds, met een Klerk, in possefsie van uw Boedel zend.
Fredrik.
Ik beken, gy weet het wyslelyk en voorzichtig te overleggen.
Maar hoe luid dat brief je? 'k wenste, dat je me dat eens geliefde te zeggen.
Wolfardus.
Als 't u belieft.
| |
[pagina 19]
| |
Fredrik schryft, terwyl Wolfardus dicteert.
DEwyl ik ondergeschreeven, door misfortuin en geledene schade, onmachtig ben geworden, myn Crediteuren te voldoen, werden de Ed: Achtbaare Heeren Commissarissen van den desolaten Boedelkamer dezer Stede verzocht, myn Boedel onder baar boogwyze Directie te neemen.
Fredrik van Kortryk.
Fredrik, het Brief je overgeevende.
Zie daar, is 't nu zoo wel?
Wolfardus.
Ja, admirabel goed.
Maar zyn 'er geen geprotesteerde Wisselbrieven, die u quansuis dwingen, dat gy vertrekken moet?
Want het luid zoo kluchtig, dat men zeid, de kaerel is gesprongen;
Zonder dat men weet, wat noodzakelykheid hem daar toe heeft aangedrongen.
Fredrik.
Zouden 'er geen Wisselbrieven tot myn lasten zyn? laat zien;
Gisteren zyn 'er vier geprotesteerd, en daar loopen 'er noch tien,
Die altemaal vervallen zyn, in den tyd van twee weeken.
Wolfardus.
Zoo, zoo; dan zal men zeggen, dat gy gedwongen waart te breeken:
Gy hebt dat rad wonderlyk wel gedraaid: ik had hot nooit van u vertrouwd.
Maak nu maar, dat gy u, tegens t'avond te zes uuren, uit de kinken houd.
Ik twyftel niet, of Grypardus zal dan den Boedel met een Klerk, komen inspecteeren:
Want dat doen de Curateurs gemeenlyk, eer ze komen inventarizeeren.
| |
[pagina 20]
| |
Fredrik.
Laat ze maar komen! ik meen te zes uuren hier niet langer te staan;
Maar, met de schuit van eenen, over Utrecht, naar Vianen te gaan.
Wolfardus.
Gy behoeft daarom uit de stad niet te trekken; ik zal u in myn huis wel bergen.
Fredrik.
Wat een praat! Monsieur Wolfardus, ik zou u die moeite niet durven vergen.
Wolfardus.
Ik heb een commodieuze kamer, dien ik daar expres toe houw.
Het is wel wat moeite; want niemand bediend u, als ik, of myn Vrouw.
Maar het geld, zegt men, kan den arbeid weêr verzoeten.
Fredrik.
Hoe veel zou ik daar dan per maand voor geeven moeten?
Wolfardus.
Dat stel ik aan uw diskresie; daar is een man in de stad,
Daar ik per maand honderd gulden van heb gehad.
Fredrik.
Honderd gulden! zou een Commensaal zoo veel voor een kamer betaalen?
Wolfardus.
Fallietten, myn Heer, zyn geen ordinary Commensaalen.
Doch wy zullen dat wel maaken. Dat gy me maar voor af,
Eens twee zakjes schellingen, tot de loopende onkosten, gaf;
Men weet niet, wat men, by sommige voorvallen, al heeft van noode,
| |
[pagina 21]
| |
Hier aan een Advokaat, daar aan een Prokureur, Notaris, Deurwaarder, of Boode,
Tot het voorschryven van Cessie, het welk men besolliciteerd in den Haag.
De Practisyns, weet je wel, verschieten, in zulk een geval, niet graag.
Fredrik.
De duiker, Monsieur Wolfardus, de eene zwaarigheid volgd den ander;
Zou ik jou twee zakjes schellingen geeven? scheeren wy malkander?
Dat 'er wat geld voor een Deurwaarder van nooden is, kan ik wel vermoên;
Maar een Procureur, Advokaat, of Notaris, die grypvogels zyn 'er immers met van doen.
Wolfardus.
Als men ze niet noodig heeft, hoeft men daar geen geld aan te geeven;
Maar moet 'er niet altemet een Consultatie gehaald zyn, of een Verklaaring geschreeven,
Of iemand op een Interrogatorium geroepen? dat ik juist zelfs niet hoop.
Fredrik.
Zoo blyft de winst van 't Fallicement wel heel in de loop.
Wolfardus.
Hoor eens, myn Heer van Kortryk, ik mag niet langer gebruid zyn met dat teemen,
Zoo gy 't beter weet, als ik, kunt gy een ander neemen.
Voor my, ik zoek 'er niet meer van te gaudeeren, als 't geen ik eerlyk verdien.
Fredrik.
Nu, nu, zoo haastig niet, Monsicur Wolfardus, denk niet, dat ik het mien.
Wolfardus dreigende te gaan.
Meenen, of niet meenen, dat talmen begint me te verdrieten.
| |
[pagina 22]
| |
Gy zult wel een Practisyn vinden, daar gy geen geld aan behoefd uit te schieten.
Fredrik, Wolfardus weêrhoudende.
Ik weiger u immers geen geld, myn vriend, hoe ben je ook zoo op je paerd?
Wouter, kryg eens twee zakjes schellingen, uit de lessenaar, met een vaert.
Wolfardus.
Het is niet noodig.
Fredrik.
Het is al noodig, Wouter, ga het haalen.
Wolfardus.
Ik zeg, als noch, gy zult mogelyk een ander niet voor af behoeven te betaalen.
Fredrik.
Ik wil niemand hebben, als u...
Tegen Wouter.
Zyn die zak jes net geteld?
Wouter.
Ja, myn Heer.
Fredrik duwt Wolfar dus de zak jes in de band.
Zie daar is net zes honderd guldens aan geld.
Wolfardus, dreigende het wederom te geeven.
't Is zoo noodzakelyk niet, dat gy u daarom hoeft te benouwen.
Fredrik.
Gansch niet, al was 't eens zoo veel.
Wolfardus.
Fiat, ik zal het dan houwen,
En u tegen den avond aan myn huis verwachten, gelyk 't is gezeid.
Fredrik.
'k Zal niet mankeeren. Vergeef me, dat je niet door my word uitgeleid.
Wolfardus.
Dat is niet noodig. Heer, ik blyf uw Dienaar.
| |
[pagina 23]
| |
Fredrik.
Serviteur. Jannetje, doe de deur eens open.
|
|