| |
| |
| |
De hedendaagse bankroetier achterhaalt.
Kluchtspel.
Eerste tooneel.
Fredrik, Margreet.
JA wel, Vrouw, of het u tegen de borst stoot, dat kan my niet schelen;
Dat loopen en draaven, om het dagelyks kosje, begint me te vervelen.
Wat is de negotie anders, als een bedelaars ambacht, dat ons sobertjes voed?
't Is om een foutu vyf, of zes per cento dat men koopen en verkoopen moet:
Zoo dat men, om een kleintje, een grooten handel moet dryven,
En schrikkelyk blokken, zo men duyzend pond winst 's jaarlyks op zyn rekening afwilschryven.
Hoe, Hartjelief? duyzend pond vlaams, dunkt my, kan ook wel gaan.
Heeft men de helft in 't huishouden niet van doen, om van te bestaan?
| |
| |
En dan schiet 'er een schoone struyf over, voor al myn slaven en ploegen.
Hoor, Man, als men de kost heeft, moet men zich laten genoegen.
Daar zyn duyzenden van brave koopluy, die zoo veel niet winnen, by deze tyd.
't Is zonde dunkt me, dat gy zoo onvergenoegsaam zyt.
Vernoegsaam, of onvernoegsaam, dat is my om 't even;
Ik meen iets te beginnen, daar ik altyd met fatsoen van zal kunnen leven.
Wel, alsje, behoudens deugd en eer, met een oprecht gemoed
Meer geld kund winnen, fiat, dan mach ikwel lyden, dat je dat doet
Wat deugd en eer? dat zyn nu ydele en belagchelyke namen:
De gewoonte maakt alles eerlyk, die is de regel van het betamen.
Wat is tegenwoordig het meerder gedeelte van de negotie, als men 't wel beziet?
Is liegen en bedriegen daar van de grootste grondslag niet?
Bedrog word nu gaauwigheit, en list kloek beleid geheten.
En die die grondregels niet kend, word, als een schaap, van de geldwolf gebeten.
Dat 's waar: maar 't eene schelmstuk word, door 't exempel van 't ander, niet verschoont:
Ook ziet men gemeenlyk, dat het quaad zyn eigen meester loond.
| |
| |
Eén stuyver met eere heb ik liever, als, op die wys, duyzend dukatonnen:
Want geld bedyd nooit, dat met bedrog en valsheit word gewonnen.
Tut, tut, dat 's maar inbeelding; ga by den bakker eens om brood,
En zie, of je voor die eerlyke stuyver zoo veel kunt koopen, als voor een gestolen driegroot.
Die malle sprookjes moet je voor d'onnoozele kinderen vertellen.
Ik volg evenwel myn opinie, en meen 'er een andren trant op te stellen.
Wat meenje dan te doen; Hartjelief?
Ik meen een slag te slaan,
Dat ik daar na van al myn leven op de beurs niet meer behoeft te gaan.
Och! Hartjelief, ik zou je raden, zoo veel op een sprong niet te wagen;
Want zoo het qualyk uitviel, zou je 't al jou leven beklagen.
Geen nood: het hangt, als de negotie, niet af van 't wisselvallig lot:
Ja, een eerlyk bankrot, staje daar zoo over verwonderdt:
| |
| |
Die dingen geven wat beter als negotie, ten minste negentig ten honderd:
Dan rabatteer ik de onkosten aan de kamersoliciteuren: 't geen altemaal
Op tien per cento uitdraait: anders wint men daar by een heel kapitaal.
Och? ik denk niet, dat je tot zoo een schandelyke rezolutie zult komen.
Wat schade zulje aanwyzen? uw kapitaal heeft niet af maar toegenomen,
Meen je, dat uw Crediteurs zoo licht te vrede zullen zyn? ô, dan benje verkeerdt:
Ze zullen wel netjes onderzoeken, wat goed je hebt, en of 't verlooren is, of verteerd.
ô, Daar is geen zwarigheit: ik zal de crediteurs wel doeken
Met een party valse posten, en gefingeerde boeken.
Ik en Wouter, de kantoorknecht schoeijen daar toe een nieuw journaal en grootboek op een heel andre leest:
Wy zyn, met ons beyde, daar al drie maanden aan doende geweest:
Zoo dat alles nu al net en in ordre staat geschreven
Gelyk het de Solliciteur, die my bediend, heeft opgegeven.
Och, Boutjelief, denk, in wat staat gy uw lieve kind'ren steld.
Des te eerder rakenze aan de man; want alles trouwd nu om geld.
Je weet wel, dat we die ouwe getrouwe eeuw niet meer beleven.
| |
| |
Dat een vryer zich, alleen ter liefde van de deugd, in 't huwelyk zal begeven.
ô Neen! geld is de leus; benje hoer, of benje dief, hebje geld, ik hebje lief.
Ook meen ik onze oudste dochter Johanna aan onze Wouter uit te trouwen;
Hy heeftse wel verdiend, door dien hy zoo lang myn boek heeft gehouwen:
Het is een yverig en nuchtre borst, daar by niet bot, noch zot.
Hy verstaat, by na zoo wel, als myn Solliciteur, de kneepjes tot facilitering van een bankrot.
Een schoone qualiteit, om daarom een dochter ten huwelyk te besteden!
Ik docht, dat ze met Reinhart in den echten staat zou treden.
Dat is een borst, die in een vaste negotie zit, en heeft lang by haar verkeert.
Hoe, Reinhart? wel die is nu t'eenemaal geruïneert:
Want daar is drie duyzend pond, door zyn ordre, op myn rekening in bank af geschreven,
Zonder dat hy my tot noch toe gevorderd heeft, daar kasgeld voor te geven.
Och! Hartjelief, dat heeft zekerlyk die borst alleen gedaan,
Om dat hy daar door wat meer in uw gratie zou staan.
Dat loof ik zeker meê: ik heb al by my zelven leggen malen,
Hoe of het komt, dat die kaerel niet stuurt, om zyn geld te halen.
Want je weet wel dat de bank aan niemand uit stel geeft,
| |
| |
Een Kassier zal 't per k as ontfangen, eer hy 't per bank afgeschreven heeft.
Om dat hy zulk een goed vertrouwen op u heeft, behoorje met hem te zyn bewogen.
Wisje, wasje, die licht vertrouwt, word licht bedrogen
Als ik daar na te werk zou gaan, moest ik al myn Krediteurs betalen, zoo wel binnen, als buyten de Stad:
Want daar is 'er niet een onder den hoop, of hy heeft een goed vertrouwen op my gehad.
't Vertrouwen is geen deugd, maar ondeugd: 't brengt meenig mensch tot stelen.
Haddenze my niet vertrouwt, 'k had niet bankrot kunnen spelen.
Ik zou .... Maar zacht, ik hoor daar iemand aan de deur.
De meid van binnen.
Myn Heer, Sinjeur Wolfardus.
Ha, ha, dat is de Solliciteur.
Monsieur Wolfardus, kom maar binnen,
Tegen zyn Vrouw.
Hoe avantagieus hy myn zaak de krediteurs zal stellen te voren.
|
|