De eindeloze jaren zestig
(1995)–Hans Righart– Auteursrechtelijk beschermdGeschiedenis van een generatieconflict
[pagina 250]
| |
Epiloog: Het onvindbare einde
And after every plan had failed,
and there was nothing more to tell,
you knew that we should meet again,
if your memory served you well
(Bob Dylan, ‘This Wheel's on Fire’, 1967)
| |
1 Verbrokkeling en ontnuchtering‘Jongen, die mensen waren warm van bìnnen’In de zomer van 1974 verscheen het laatste nummer van Aloha, sinds mei 1969 de voortzetting van Hitweek.Ga naar eind1 De aflevering bevatte een tableau de la troupe, dat wil zeggen dat vrijwel iedereen die op de een of andere mahier betrokken was bij beide bladen (zelfs Peter Muller was bereid gevonden een bijdrage te leveren) een afscheidswoord schreef. De meesten blikten met weemoed terug, al was het daarbij niet duide-lijk of die weemoedigheid het einde van Aloha gold, het afscheid van hun voorbije jeugd of de definitieve afsluiting van een tijdperk. Het zal wel een mengeling van dit alles geweest zijn. Niemand twijfelde er echt aan dat het blad zijn tijd gehad had. Oprichter Willem de Ridder, sinds 1971 al niet meer betrokken bij het maken van Aloha, schreef vanuit Californië dat hij blij was dat ‘die krant’ nu eindelijk ging verdwijnen. En Jan Donkers stelde dat sinds ook politieagenten lang haar droegen en huisvrouwen in de Bijlmer elkaar een keurig gerolde stick bij de thee offreerden, Aloha zijn bestaansgrond verloren had. De jaren zestig waren voorbij en een blad dat zich zozeer geïdentificeerd had met de subcultuur van dat decennium, hoorde niet meer in de jaren zeventig thuis, schreef Donkers. Het aardigst was de bijdrage van Wim Noordhoek. Hij fantaseerde hoe over twintig jaar een stu- | |
[pagina 251]
| |
dent, na ingetekend te hebben op de serie ‘De Jaren Zestig zoals Zij waren’, een ingebonden jaargang van ‘het eertijds vermaarde Hitweek/Aloha’ thuisgestuurd zou krijgen. ‘Je hebt bij het doorbladeren van al die bonte paginaas wel ontdekt waar het om ging, mijn beste. Dit blad was, toen het nog bloeide, een paspoort tot internationaal rookgenot, ernstiger gezegd, een wegwijzer richting Geluk. [...] En ik kan je verzekeren dat er niet snel weer een tijdsgewricht zal ontstaan waarin de jongelui even vatbaar zijn voor wat er aan moois te beleven valt in de wereld. [...] Wat een optimisme straalt je van die paginaas tegemoet! Heeft dàt ooit echt bestaan? Fantasties, ondenkbaar. Het hele Vondelpark vol slapende hippies. Hadden die het dan niet koud? Jongen, die mensen waren warm van bìnnen.’ Aloha was van meet af aan een ander blad dan Hitweek geweest: serieuzer, geëngageerder, politieker en met veel minder aandacht voor popmuziek. Het wilde veel bewuster dan Hitweek een spreekbuis van de jeugd en haar emancipatiestrijd zijn. De ruime aandacht die Aloha besteedde aan onderwerpen als seks, drugs, jongerenvoorzieningen en vrouwenemancipatie ademde meer de sfeer van een ernstige belangenbehartiging dan van het luchthartige pragmatisme waarvan Hitweek altijd getuigd had. De politieke binding van Aloha kwam tot uitdrukking in de openlijke identificatie met de Kabouterbeweging, sinds 5 februari 1970 door een herboren Roel van Duijn in het leven geroepen als een soort voortzetting van Provo. De alternatieve staat van de Kabouters, Oranje Vrijstaat gedoopt, was in feite een parodie op de echte staat en hoewel Aloha met de ondertitel ‘Staatscourant. Officiële uitgave van de Oranje Vrijstaat’ het spel leuk meespeelde, was een dergelijke vereenzelviging met een politieke beweging in de Hitweek-jaren ondenkbaar geweest. In 1970 stelde Aloha in iedere aflevering één of meer pagina's ter beschikking aan de Kabouterbeweging. De lezers namen de redactie deze politieke bevlogenheid overigens niet in dank af. In nogal wat ingezonden brieven werd gekankerd op de verwording van het blad tot een soort ‘underground-Telegraaf’. ‘Het doorzeiken over allerhandeachterhaalde toestanden, het doorbreken van taboes als een missie beschouwen, het ergerlijk uitweiden over allerlei bla-bla rèligies (niemand leest 't), het bedrijven van ideologie, kortom het maken van politiek, is juist hetgene waarvan we ons afkeerden’, aldus een briefschrijver uit Venray.Ga naar eind2 En een andere lezer vatte de afkeer van politiek en religie op de volgende kernachtige wijze samen: ‘Geen links-radikaal studentendogmatisme, maar ook geen religieus | |
[pagina 252]
| |
gelul, gewoon de hand aan de ploeg, weet je wel.’Ga naar eind3 In Aloha sleepte zich het debat voort dat al eind 1968 in Hitweek begonnen was.Ga naar eind4 Bestond de zogenaamde underground nog wel; wat was er over van de rebellie en het nonconformisme, van de alternatieve levenswijze; hoe ver was ‘de revolutie’ nu gevorderd, of, negatief geformuleerd, hoe ver de inkapseling binnen ‘het systeem’? Terwijl de één een kleine-stappenstrategie voorstelde in de trant van de eerder geciteerde Frits Boer, of voor een geruisloze en sluipende infikratie pleitte, kozen anderen voor gerichte politieke actie, bijvoorbeeld om de situarie van werkende jongeren te verbeteren, ofwel - weer een totaal andere kant op - voor escapisme in persoonlijk genot, al of niet geholpen door drugs en/of seks, oosterse mystiek of andere vormen van wereldverzaking. Ook in de Aloha-kolommen werd geconstateerd dat de subcultuur niet meer bestond, maar in feite uiteen was gevallen in verschillende richtingen, sektes en gezichtspunten. De horizontaliseringstrend en de generatieverbondenheid, die zo karakteristiek waren geweest voor de jaren zestig, begonnen plaats te maken voor verbrokkeling en desintegratie. In de Aloha-burelen woedde een strijd tussen de zogenaamde ‘drinkers/stuctenten’ en de ‘rokers/niet-studenten’. De eerste aanduiding werd gebruikt voor het deel van de redactie dat de krant professioneler en journalistieker wilde maken, naar het voorbeeld van het Amerikaanse blad Rolling Stone, ooit ook begonnen als een subculturele jongerenkrant, maar later uitgroeiend tot een volwassen tijdschrift voor een veel groter en ouder lezerspubliek. De ‘rokers’, onder leiding van Willem de Ridder, daarentegen hielden vast aan de oude formule en representeerden het meer esoterische hippiedom, genïteresseerd in ‘bewustzijrisverruiming’ (door drugs of meditatie), macrobiotische voeding en seksuele bevrijding. Het is de vraag of deze tweedeling ook buiten de muren van het pand aan de Alexander Boersstraat enige betekenis heeft, en natuurlijk mag de geschiedenis of het einde van de jaren zestig niet versmald worden tot de lotgevallen van Hitweek/Aloha of tot de persoonlijke biografieën van zijn redacteuren. Maar de historie van het blad valt ongetwijfeld te beschouwen als een soort microkosmos van de jongerencultuur. En uit de discussies over de verwording van de undeground en de koers van het blad rijst een beeld van verwarring en desoriëntatie op. Zoals Hitweek de euforie van de jaren zestig uitstraalde, zo symboliseerde Aloha de verkramping, gelatenheid en teleurstelling | |
[pagina 253]
| |
van de jaren zeventig. En net zoals die euforie niet alleen over Nederland, maar over vrijwel alle westerse welvaartsstaten woei, zo vond ook hetnieuwe pessimisme uitdrukking in een nagenoeg gemondialiseerde jongerencultuur. | |
Van Woodstock naar AltamontVanaf het najaar van 1968 stak een grimmige somberheid de kop op in de internationale pop- en jongerencultuur. In popsongs werd meer dan eens opgeroepen tot revolutie en barricadenstrijd. In september 1968 verscheen het nummer ‘Street Fighting Man’ van de Rolling Stones. Verschillende Amerikaanse radiostations deden de plaat in de ban vanwege het opruiende karakter van de tekst. In de zomer van 1969 ging de bioscoopfilm ‘Easy Rider’ in première, een film over twee hippies, gespeeld door Peter Fonda en Dennis Hopper, die per motorfiets door Amerika zwerven, maar hun vrijheidsdrang moeten bekopen met een gewelddadige ontknoping: aan het einde van de film wordt één van hen neergeschoten door een paar rednecks en hij bloedt dood onder muzikale begeleiding van Bob Dylans ‘It's allright Ma (I'm only dying)’. De Jefferson Airplane leverde in december 1969 haar meest politieke album Volunteers af, waarop de groep - ‘pick up the cry!’ - openlijk tot revolutie opriep. Een half jaar eerder had de nieuwe supergroep Crosby, Stills and Nash een sensationeel debuutalbum afgeleverd, waarop behalve veel introvert relatieleed ook de vlucht uit een stervende wereld bezongen werd. In het nummer ‘Wooden Ships’ kiest het romantische drietal voorgoed het ruime sop: ‘we are leaving, you don't need us.’ Hoezeer revolutionair pathos en vluchtgedrag samengingen in 1969, blijkt uit het feit dat de Jefferson Airplane een bewerking van ‘Wooden Ships’ op hun elpee Volunteers opnamen. Van de zelfkant van de nieuwe tegencultuur leverden in 1969 de Manson-moorden een gruwelijk voorbeeld. Charles Manson, een sterk charismatische figuur uit de Californische hippie-scene, vermoordde samen met een vijftal volgelingen Sharon Tate (echtgenote van filmregisseur Roman Polanski) en vier vrienden in haar huis in Hollywood. De beestachtige moordpartij was onder invloed van drugs gepleegd. De zelfdestructieve kant van rock ‘n’ roll maakte zich ook voelbaar in de ontijdige dood van muzikanten als de Woodstock-sterren Jimi Hendrix en Janis Joplin, die kort na elkaar in 1970 aan een overdosis drugs | |
[pagina 254]
| |
stierven; de Doors-zanger Jim Morrison, die in de zomer van 1971 dood in een Parijse badkuip werd gevonden en ten slotte (Mama) Cass Elliott, die in 1974 - overigens in hetzelfde Londense appartement waar enkele jaren later ook de Who-drummer Keith Moon het leven zou laten - stikte in haar eigen braaksel na een zoveelste radicale afslankkuur. En natuurlijk is de snelle temperatuuromslag nergens beter zichtbaar dan in het contrast tussen de popfestivals van Woodstock en Altamont, respectieveltjk in augustus en december van het jaar 1969. Het eerste werd een soort D-Day voor de babyboomers, die zich de Woodstock-Generatie noemden naar het festival dat op 15, 16 en 17 augustus op het land van boer Max Yasgur plaatsvond. Drie dagen vol muziek, modder, drugs, vrije seks, naaktzwemmen en vooral lief zijn voor elkaar. Drie dagen lang was Bethel, het kleine, vlak bij de artiestenkolonie Woodstock gelegen dorpje, met zijn ruim vierhonderdduizend hippe bezoekers de derde stad in de staat New York. En ofschoon gouverneur Rockefeller op zondagochtend het festivakerrein tot rampgebied had verklaard en het door de Nationale Garde wilde laten ontruimen, bleven de voorspekle sanitaire catastrofes en gewelddadigheden uit. Er maakte zich daarentegen een generationele euforie van de massa meester. In Michael Wadleighs documentaire over het legendarische festival spreekt menigeen met verstikte stem over het Wonder van Woodstock, maar alleen folkzangeres Joni Mitchell - zelf niet aanwezig trouwens - wist in haar muzikale ode aan het festival die euforie te vangen: ‘We are Stardust, we are golden; and we've got to get ourselves back to the Garden.’ Een half miljoen mensen die drie dagen lang samen high waren, zonder centrale regie, zonder de bemoeizucht van commercie of politiek. Nooit eerder waren zoveel mensen, zo lang, zo dicht bij de Tuin van Eden gekomen. Maar tussen het paradijs van Woodstock en de hel van Altamont lag nog geen half jaar. Altamont, het duistere alter ego van Woodstock, symboliseerde voor velen het einde van de jaren zestig. Vier maanden na Woodstock zou in de heuvels rond San Francisco een tweede Woodstock - de pers sprakal gretig van ‘Woodstock West’ - georganiseerd worden. Topattractie op dit gratis festival zouden de Rolling Stones zijn. Achteraf is er veel gespeculeerd over wat er mis is gegaan op die koude decemberdag in Californië; zeker is dat het Altamont-festival slecht georganiseerd was, maar dat gold net zo goed voor Woodstock. Was het misschien de aura van gewelddadigheid die de Stones altijd al omgeven | |
[pagina 255]
| |
heeft? Wie de Altamont-film ‘Gimme Shelter’ nog eens bekijkt, kan de sinistere dreiging die over het hele festival hangt - dus ook al ruim vóór het Stones-optreden - , niet ontgaan. De journalist en rockhistoricus Greil Marcus heeft verhaald hoe hij, geheel in Woodstock-stemming, 's ochtends vroeg een andere festivalganger vriendelijk een meegebracht boterhammetje aanbood. De vreemdeling staarde hem dreigend aan, sloeg vervolgens de boterham uit zijn hand en snauwde: ‘I don't want your fucking food, you asshole!’ Dit wordt vast geen tweede Woodstock, bedacht de criticus, terwij] hij zenuwachtig naar de Hell's Angels om hem heen keek. De motorbrigade was ingehuurd als veiligheidsdienst in ruil voor vijfhonderd dollar aan bier. En de Angels waren vastbesloten hun werk serieus te nemen. Toen Marty Balin van de 's middags optredende Jefferson Airplane vroeg of ze het opdringende publiek misschien wat minder hard wilden slaan, kreeg de zanger als antwoord een dreun waardoor hij het nummer ‘Somebody to Love’ grotendeels in gestrekte houding doorbracht en de rest van het festival in het ziekenhuis. Na urenlang wachten kregen de driehonderdduizend toeschouwers bij het invallen van de duisternis eindelijk de act waarvoor ze gekomen waren: The Rolling Stones. Het motorvolk, dronken, stoned en volop genietend van hun macht, had inmiddels al tientalien toeschouwers tot pulp geslagen. Toen de Stones ‘Under my Thumb’ inzetten, kwam de moordlust tot ontlading. Omdat hij meende een pistool in het publiek te zien, sprong een Hell's Angel van het toneel af en bracht de achttienjarige Meredith Hunter tientalien messteken toe, terwijl hij het hoofd van de zwarte jongen tot bloedens toe schopte. De menigte keek als versteend toe. In totaal vielen vier doden in Altamont. In nog geen vier maanden waren de love and peace omgeslagen in angst en walging. Het pessimisme in de popcultuur was een rechtstreekse reflectie van de gewelddadige confrontaties en incidenten die de laatste jaren van het decennium overschaduwd hadden. Het jaar 1968 was getekend door de moordaanslagen op de zwarte negerleider Martin Luther King en senator Robert Kennedy; in de Bondsrepubliek raakte de linkse studentenleider Rudi Dutschke zwaar gewond bij een aanslag en een maand later brak in Parijs een massale studentenopstand uit, die de regering van president De Gaulle deed wankelen. Vrijwel overal laaide een sterk politiek gemotiveerd studentenprotest op; in het Californische Berkeley werd in juni 1968 de noodtoestand afgekondigd, nadat zich enkele dagen felle gevechten tussen politie en studenten hadden | |
[pagina 256]
| |
voorgedaan. In november 1968 werd de als conservatief bekendstaande Richard Nixon tot president van de vs gekozen en de oorlog in Vietnam escaleerde onder zijn presidentschap verder: in april 1970 werd bekend dat Amerikaanse troepen ook het naburige Carhbodja waren binnengetrokken. Dat was ook het jaar waarin er voor het eerst bloed op een Amerikaanse universiteitscampus vloeide. In Ohio opende de Nationale Garde het vuur op studenten die demonstreerden tegen de inval in Cambodja. Er vielen vier slachtoffers op de campus van Kent State University en Neil Young bezong hun dood in zijn ‘Four Dead in Ohio’. Eerder dat jaar waren acht deelnemers aan de ordeverstoringen tijdens de Democratische Convenrie in Chicago (1968) veroordeeld tot maar liefst vijf jaar gevangenis.Ga naar eind5 Overal in de wereld was de verharding en polarisatie voelbaar. |
|