De eindeloze jaren zestig
(1995)–Hans Righart– Auteursrechtelijk beschermdGeschiedenis van een generatieconflict
4 Nog één studenten, teenagers en pleinersIn dit hoofdstuk zagen we een drietal bewegingen uit volstrekt verschillende richtingen bij elkaar komen: studenten, teenagers en pleiners. Ieder heeft haar eigen ontstaansgeschiedenis.De studentenbeweging is te herleiden tot de sociale mobiliteit, veroorzaakt door de vergroting van de participate aan het hoger onderwijs. Daarbij kwam dat de universiteit als institutie al meer dan een eeuw in een sterk maatschappelijk isolement had geleefd, waarvan onder andere de heersende corpscultuur een uitdrukking was. De svb had, zoals we zagen, aanvankelijk niet of nauwelijks revolutionaire aspiraties. Zij Iaat zich dan ook beter begrijpen als uitdrukking van de rolonzekerheid van nonveaux intellectuels en van de horizontaliseringstendensen binnen de bestofte en beschimmelde muren van de alma mater. Maar ook hier geldt-evenals bij de teenagercultuur - dat met de prille studentenbeweging een bijdrage geleverd was aan een infrastructuur waarlangs enkele jaren later heftiger uitingen van maatschappelijke onvrede zich konden bewegen. De teenager is veel minder een beweging dan een type. Ten dele is hij bewust gecreëerd uit commerciële overwegingen, gedeeltelijk ook heeft hij een geheel eigen dynamiek ontwikkeld. De hedonistische teenagercultuur mocht dan van origine een - aanvankelijk vooral Amerikaanse - uitvinding van reclamemakers en verkopers zijn, hij werd snel geannexeerd door de doelgroep zelf, die er naast het advertentiekanaal een tweede kanaal voor eigen gebruik in aanbracht. Daardoor | |
[pagina 201]
| |
konden ook rebelse en maatschappijkritische boodschappen uitgezonden worden. Geboren uit het kapitalisme werd de teenagercultuur alras even moeilijk bestuurbaar en voorspelbaar als haar schepper. Net als alle andere vormen van massaconsumptie had de teenagercultuur een nivellerend effect op haar dragers en droeg als zodanig in hoge mate bij aan wat al eerder de horizontalisering van sociale relaties onder jongeren genoemd is. Ten slotte de pleinersbeweging, die in feite voor een zeer bontgekleurde bohème staat, normaal gesproken altijd aanwezig in grote steden met een krachtige culturele dynamiek. De leeftijdssamenstelling van deze groep is minder homogeen dan die van de eerste twee groepen: Johnny van Doorn en Bart Huges waren oorlogskinderen, maar Harry Mulisch (1927), Simon Vinkenoog (1928) en Robert Jasper Grootveld (1932) waren ruim vóór de oorlog geboren. De artistieke vernieuwing van Fluxus en de bijbehorende happenings speelden zich net zomin als de Dada-beweging in de jaren twintig in een maatschappelijk vacuüm af, maar de symbolische meerwaarde en het momentum ontleende dit avantgardisme aan de specifieke plaats en tijd van zijn manifestatie. Om dit met een voorbeeld te verduidelijken: Robert Jasper Grootveld voer in het midden van de jaren vijftig al op een verwarmd vlot door de Amsterdamse grachten, maar hij werd toen door de autoriteiten nog welwillend beschouwd als een ongevaarlijke malloot, een stadsgek. Tien jaar later was hij echter een magiër geworden en de perceptie vanzijn ‘exhibities’ varieerde van een avantgardistische kunstvorm tot baldadige rellerigheid en een gevaarlijke verstoring van de openbare orde. In Provo raakten de tweede en de derde beweging elkaar even in de ontmoeting van twee licht charismatische figuren: de politiserende student Van Duijn en de apolitieke kunstenaar-bohémien Grootveld. De inbreng vanuit de tweede beweging neigt naar links-radicalisme en knoopt op een eigen manier aan bij een hernieuwd pacifistisch sentiment en een oudere anarchistische traditie, die echter in haar huidige vorm als ouderwets terzijde wordt geschoven. Ook in Provo is overigens een voorzichtige menging van sociale milieu zichtbaar: het burgerlijk-intellectualistische milieu van Van Duijn en aan de andere kant de meer proletarische achtergrond van figuren als Stolk en Grootveld. Provo is getalsmatig natuurlijk maar een kleine bewegingGa naar eind124, maar zij otleent haar grote symboolkrachtaan meerdere factoren: haar mediageniekheid - ‘imaazje, imaazje’, riep Grootveld - , aan de gretigheid | |
[pagina 202]
| |
waarmee de media haar portretteren, en, het belangrijkst misschien: aan het steeds breder gevoelde generatiesentiment van jongeren; de verbondenheid van een consumptiegemeenschap, gevoed door commercie, reclame, media, mode, muziek. Het is hun gelijktijdigheid die al deze verschillende ontwikkelingen met elkaar verbindt en zo een sneeuwbaleffect veroorzaakt. En vanaf 1965 zou deze aanstormende bal samenklonteren met een andere, die vanuit een heel andere richting kwam aanrollen. |
|