De eindeloze jaren zestig
(1995)–Hans Righart– Auteursrechtelijk beschermdGeschiedenis van een generatieconflict
3 De anti-rookmagiër en de anti-atoompacifist:
| |
[pagina 190]
| |
opgegroeide student Roel van Duijn, en, natuurlijk, de - niet toevallige - aanwezigheid van de media om dit alles uit te vergroten en zo betekenis en invloed ervan te doen uitstijgen van een lokaal naar een nationaal, en ten dele zelfs internationaal niveau. Op 9 december 1962 organiseerde de Amsterdamse dichter-schrijver Simon Vinkenoog, geïnspireerd door de Amerikaanse Fluxus-beweging, onder het motto ‘Open het graf’ de eerste happening in Nederland. Het was een satirische reactie op zowel de door Mies Bouwman gepresenteerde charitatieve actie ‘Open het Dorp’, waarbij geld ingezameld werd voor een dorp met aangepaste voorzieningen voor gehandicapten, alsook op het overlijden - daags erna - van koninginmoeder prinses Wilhelmina. De happening werd op film vastgelegd en bevatte onder andere een optreden van de Arnhemse dichter Johnny van Doorn alias ‘The Selfkicker’, net gearriveerd in Amsterdam en tijdens de happening de rol van Electric Jesus vertolkend. Ook de kunstenaar-glazenwasser Robert Jasper Grootveld en de medicijnenstudent Bart Huges - later nationale bekendheid oogstend omdat hij een gaatje in zijn voorhoofd boorde om zijn bewustzijn te ‘verruimen’ - , deden mee aan ‘Open het graf’. De filmregistratie van deze eerste happening was niet toevallig. Moderne communicatietechnologie zoals televisie en film speelde een belangrijke rol in de happening als kunstuiting en de bredere Fluxus-beweging waarvan deze een onderdeel was. Fluxus, als begrip in 1961 geïntroduceerd door de Amerikaanse musicus en vormgever George Maciunas, was een zich internationaal snel verspreidende vernieuwingsbeweging in de kunst, die zich vooral ten doel stelde de traditionele genregrenzen te doorbreken.Ga naar eind80 De term Fluxus stond in feite voor de fluïditeit tussen de verschillende artistieke media. Omdat in de jaren twintig de dadaïsten in feite hetzelfde al hadden geprobeerd, heeft men de Fluxus-beweging ook wel neodadaïstisch genoemd. Fluxus zette zich krachtig af tegen het elitisme in de kunst en streefde ernaar in ‘actiekunst’ de verbinding met het alledaagse leven te leggen (en hiermee preludeerde men op de enkele jaren later ontstane pop art-beweging). Het kunstobject bestond volgens de Fluxus-aanhangers niet slechts om verkocht te worden of om ter meerdere eer en glorie van de kunstenaar te dienen. Maciunas formuleerde zijn programma ooit op de volgende kernachtige wijze: ‘If man could experience the world, the concrete world surrounding him [...] in the same way he experiences art, there would be no need for art, artists and | |
[pagina 191]
| |
similar “nonproductive” elements.’ In de bewustwording en tot kunst verheffing van ogenschijnlijk banale objecten en toevallige gebeurtenissen vertoonde het Fluxus-concept verwantschap met het zenboeddhisme, dat juist in het kleinste en onbeduidendste de kosmos weerspiegeld ziet. Fluxus had een voorkeur voor groepsactiviteiten. In (groeps)-publikaties, festivals, manifestaties, acties, events of happenings en projecten vond de stormloop tegen de gevestigde artistieke opvattingen plaats. Vooral film was een geliefd medium, niet alleen om zijn reproduceerbaarheid, maar ook omdat het van alle kunstvormen het dichtst bij de populaire cultuur stond. Ofschoon sociaal-kritisch qua toonzetting, speelde humor een belangrijke rol in de Fluxus-kunst. In de happening, voor het eerst georganiseerd door Allan Kaprow in 1959 in New York en zich daarna snel over Europa verspreidend, voltrok zich vaak de menging van de verschillende kunstgenres waar Fluxus naar zocht. Het ging doorgaans om een korte, in scène gezette gebeurtenis, die provocerend op de toeschouwer moest werken. Zo zou men het publiek wakker schudden en dwingen een andere houding tegenover de kunst aan te nemen. Trouwens, in de happening was de traditionele rolverdeling tussen aan de ene kant kunstenaars en aan de andere kant een passief toekijkend publiek sowieso voorbij. Bij de happening bestond geen publiek, geen toneelspeler of exhibitionist meer. Iedereen kon meedoen en naar believen zijn rol of gedrag veranderen. Volgens de Fluxus-opvatting was immers iedereen kunstenaar. De happening is wel omschreven als een vorm van theater, bestaand uit uiteenlopende elementen van muzikale, theatrale en beeldende herkomst, en met een sterk toevalligheidskarakter in tijd en ruimte. Volgens de ‘happeners’ had de nieuwe communicatietechnologie voorgoed een einde gemaakt aan de lineaire, unifocale ervaringswereld. De ‘magische kanalen’ hadden het wereldbeeld van de mens radicaal veranderd en de bekende global village geschapen. Zo bedachten Kaprow en enkele andere kunstenaars in 1966 een happening die gelijktijdig in New York, Berlijn en Buenos Aires zou moeten plaatsvinden en door televisieschermen verbonden en zichtbaar zou zijn. En Nam June Paik, een in de vs levende Koreaanse (actie)musicus en componist en - samen met John Cage en Yoko Ono - behorend tot de belangrijkste vertegen woordigers van Fluxus, werkte in 1963 al met televisie.Ga naar eind81 Ook de provo's zouden met hun kreet ‘imaazje, imaazje’ getuigen van het belang van de moderne media, maar daarover later. In Nederland | |
[pagina 192]
| |
zouden de kunstenaars Wim T. Schippers en Willem de Ridder de Fluxus-ideeën mee vormgeven en ook hen zullen we later in dit boek nog ontmoeten. Eerst verdient echter een van de meest kleurrijke figuren in het Amsterdam van de vroege jaren zestig aandacht: Robert Jasper Grootveld, ‘happener’ van het eerste uur. | |
‘Publicity, publicity!’In zijn documentaire ‘Allemaal rebellen’ over Amsterdam in de periode 1955-1965 portretteert regisseur Louis van Gasteren een groep jonge kunstenaars, intellectuelen, beatniks en drop-outs, kortom een jonge bohème, waaruit Provo enkele jaren later een deel van zijn aanhang en kader zou rekruteren.Ga naar eind82 De ‘rebellen’ van Van Gasteren voldoen aan de beschrijving die Harry Mulisch in zijn Bericht ann de rattenkoning (1967) van de zogenaamde pleiners gaf: een tikje sophisticated, vaak een middle class-achtergrond, dwepend met jazz en moderne literatuur en wel eens een ‘marihuanasigaretje’ rokend.Ga naar eind83 Een van hen herinnerde zich in 1983: ‘Het was echt een kwestie van een soort brotherhood, een broederschap die je creëerde. Omdat je, waar je ook vandaan kwam, of je arbeidersjongen was, dat was helemaal geen punt, of uit een rijk milieu kwam, maar je streefde hetzelfde na: een àndere manier van leven, die duidelijk gepaard ging met het uitproberen van alles wat eigenlijk gewoon verboden was.’Ga naar eind84 Tot die verboden behoorde vooral het gebruik van drugs, dat wil zeggen marihuana en hasjiesj. De symbolische betekenis van deze drugs was groot in die tijd. Er is wel gesproken van een soort sacrament en de illegaliteit waarin het gebruik plaatsvond had ongetwijfeld een sterk samenbindende werking op de groep.Ga naar eind85 Robert Jasper Grootveld heeft verteld dat marihuana rond 1960 te koop was in Amsterdam en dat hij er jaren naar gezocht had: ‘Want ik wist dat ik dát zou gaan gebruiken. Ik wist dat ik dat [...], want wat ik daarvan beschreven, gelezen had in de kleine berichtjes die al vanaf de jaren veertig regelmatig in de kranten verschenen over marihuana, dát was in Amerika, dat was het opium van de armen, weet ik wat. Jongelui die gebruikten dat, en dan gingen ze heel wild dansen. En precies zo, wou ik ook, heel wild dansen.’Ga naar eind86 Rond hetzelfde jaartal, 1960, dateert hij ‘de grote verveling’: ‘een grote verveling ten opzichte van het overgeleverde waardenpakket, of, weet-ik-veel, “ideologische pakket”, wat er lag. En het wonderlijke is, dat tegelijkertijd deed het aloude marihuanakruid toen eigenlijk voor 't eerst in Amster- | |
[pagina 193]
| |
dam z'n intrede.’Ga naar eind87 Grootveld cum suis besloten met schandaaltjes en provocaties ‘die muffe hap’ in beweging te brengen.Ga naar eind88 Daarbij zou ‘de magiër’ het voortouw nemen. In 1960 - hij was toen al 28 jaarGa naar eind89 - verdiende Robert Jasper Grootveld de kost als glazenwasser en schoonmaker van het Hirschgebouw aan het Leidseplein. Geboren als zoon van een sociaal-bewogen en belezen meubelmaker had hij aanvankelijk geprobeerd in zijn vaders voetsporen te treden, maar in het begin van de jaren zestig kon hij terugzien op de bekende twaalf ambachten en dertien ongelukken: na een korte loopbaan als meubelmaker werd hij achtereenvolgens reclameassistent, hulpje op een clichéfabriek, bloemenjongen, Hema-etaleur, hulpautomonteur, expediteur, hulpje in de confectie, klusjesman in het Wilhelminagasthuis, steward op een schip naar Afrika. Al in de jaren vijftig etaleerde hij een talent voor het bespelen van de publiciteit. In 1955 maakten Amsterdamse kranten al melding van een glazenwasser met een zwart gemaakt gezicht die op een ‘verwarmd vlot’ door de grachten voer: ‘Weet je wel, primusje derbij, eitje bakken en iedere dag een ander pak aan.’Ga naar eind90 Een journalist beschreef hem destijds als ‘een kleine man met opvallend blauwe ogen’, naar eigen zeggen gedreven door een ‘intense zucht tot exhibitionisme’.Ga naar eind91 Harry Mulisch, die dicht bij het Hirschgebouw woonde, zag Grootveld als glazenwasser vaak omhoog klauteren, ‘zeer elegant in zijn witte pak, spons op de rechterbil, sluik blond haar, helblauwe ogen’.Ga naar eind92 Achteraf heeft Grootveld verteld hoe hij, vanaf zijn glazenwassersladder neerziend op het Leidseplein, zich ergerde aan het feit dat beneden hem mensen gearresteerd werden voor het bezitten van - volgens hem onschuldige - marihuanasigaretten, terwijl aan de pui van het politiebureau een neonreclame voor nicotinesigaretten - in tegenstelling tot marihuana dodelijk én verslavend! - hing. Eenmaal getroffen door deze ongerijmdheid besloot Grootveld de nicotineverslaving als symbool voor de consumptiedwang aan de kaak te stellen. In 1961 begon hij sigarettenreclames te bekladden met de k van kanker: ‘Ik liep op het Spui; ik liep toen elke nacht te kankeren. Dus als ik een affiche zag... zag ik daar een vrolijke gezonde kop die stak daar effe lekker een sigaretje op, dan schreef ik daaronder kanker. Met vetkrijt.’Ga naar eind93 Zelf was Grootveld overigens een kettingroker, naar eigen zeggen om ‘van de duisternis te getuigen’ en omdat anderen niet meer konden roken wat hij al opgerookt had.Ga naar eind94 Vanwege zijn anti-reclamecampagne werd Grootveld in december 1961 gearresteerd en op ver- | |
[pagina 194]
| |
zoek van de n.v. Publex, verspreider van de sigarettenreclames, zestig dagen gegijzeld: op 19 december 1961 verdween hij in het Huis van Bewaring. De publiciteit die hiermee gepaard ging had de anti-rookmagiër van meet af aan nagestreefd. ‘Dit wordt straks nieuws, wat ik aan het doen ben,’ had hij tegen een van zijn vrienden geprofeteerd.Ga naar eind95 Na zijn vrijlating ondervond hij financiële en morele steun van zijn vriend Nicolaas Kroese, uitbater van een aantal Oudhollandse eethuisjes, mathematisch mysticus en publiciteitsbelust bedenker van krankzinnige plannen zoals het door middel van gouden kettingen met elkaar verbinden van alle Amsterdamse kerktorens, ‘zodat er een “Kooi van Faraday” ontstaat die ons afschermt tegen de anti-materie uit het heelal’.Ga naar eind96 Kroese stelde aan Grootveld een pand aan de Korte Leidsedwarsstraat - een voormalige timmerwerkplaats, waar het ‘antieke’ meubilair voor Kroezes etablissementen vervaardigd werd - ter beschikking. Deze locatie wijdde Grootveld op 17 maart 1962 in als de ‘anti-rooktempel’, waarbij hij zichzelf presenteerde als de ‘anti-rookmagiër’, leuzen en spreuken roepend als ‘Zuster, zuster, zuster, als ik nu een sigaretje had, was ik niet zo vervelend!’.Ga naar eind97 In de tempel werden ‘anti-rookhappenings’ gehouden, vaak in de aanwezigheid van onder anderen Harry Mulisch, Johnny the Selfkicker, Simon Vinkenoog, de acteur Ramses Shaffy en de medicijnenstudent Bart Huges. Al na enkele weken - op 18 april 1962 - brandde de tempel echter volledig uit en Grootveld kreeg een korte voorwaardelijke gevangenisstraf voor brandstichting. In zijn Bericht aan de rattenkoning herinnert Mulisch zich deze gedenkwaardige avond in het voorjaar van 1962 als volgt: ‘De lage, benauwde ruimte was donker en stampvol; Grootveld had zijn gezicht beschilderd als een medicijnman en was ook verder uitgedost in de onmogelijkste gewaden. Nadat allen de Ugge-ugge-song hadden gezongen, een psalm op de rokershoest, hield hij een kryptische toespraak over de sigarettenindustrie, waar veel om gelachen werd. Vervolgens [...] trad de Arnhemse dichter Johnny the Selfkicker naar voren met zijn verbaasde, angelieke gezicht, en barstte los in één van zijn postsexuele electric jesus taalpandemonia dat iedereen horen en zien verging van geluid en woorden, waarop Grootveld, na een kort dankwoord, voorging in de Publicitysong, waarvan de tekst werd uitgemaakt door het onafgebroken herhaalde woord “publicity”. Terwijl vervolgens Bart Huges begon te verklaren, waarom iedereen absoluut een gaatje in zijn hoofd moet boren, stond Grootveld al met een brandende krant te zwaaien. Hoe | |
[pagina 195]
| |
toevallig weet ik niet, maar hier en daar op het podium begon al iets te smeulen. [...] ...het laatste dat ik mij herinner is de brandweer in de straat, terwijl de beschilderde magiër zingend en toegejuicht op het dak van zijn brandende tempel stond te dansen.’Ga naar eind98 Grootveld gaf zijn strijd tegen de wat hij de ‘misselijk makende middenstand’ noemde, echter niet op en ging door met het op muren kalken van k's en ‘Gnot’, waarschijnlijk een samentrekking van de woorden God en genot. Vanaf deze tijd begon ook de aankondiging van Klaas' komst, mogelijk verwijzend naar de beschermheilige van Amsterdam Sint Nicolaas. ‘Klaas zal ook zeker de gedaante van een mens aannemen. Klaas is de connection, de man, de cowboy. Begrijp je? Klaas komt op een paard. Je kunt alles van hem verwachten’, zo orakelde de ziener in een vraaggesprek met het blad WereldkroniekGa naar eind99. Samen met zijn mecenas Kroese riep Grootveld Amsterdam uit tot ‘magies sentrum’ van de wereld. Een getekend appeltje met stip in het midden werd het symbool van het ‘Magies Sentrum Amsterdam’: de stip stond voor het Lieverdje, de ronding voor de grachtengordel en het steeltje voor de Amstel.Ga naar eind100 Er verspreidde zich in de woorden van de Amsterdamse stadshistoricus Richter Roegholt ‘een milde waanzin’ over de stad.Ga naar eind101 In de loop van 1964 ging Grootveld zijn manifestaties verplaatsen naar het Spui, waar een beeldje, ‘het Lieverdje’, het middelpunt van zijn happenings zou worden. Het Lieverdje was een soort Pietje Bell-figuur, in 1961 geschonken door sigarettenfabrikant Hunter aan de gemeente Amsterdam. In Grootvelds ‘absurdistische mythologie’ veranderde het jongensbeeldje in ‘de verslaafde consument van morgen’. In een interview met Het Parool zei hij: ‘Ik hou me bij wat ik zie. Op het politiebureau aan het Leidseplein staat Chief Whip op ieders lip. Maar wie is die Chief? En wie is die Whip?’Ga naar eind102 Vrijwel elke zaterdagavond, wanneer de elektrische klok bij de Lutherse kerk twaalf uur aanwees, kwam Grootveld beschilderd of gemaskerd uit een steeg en begon onder applaus en gezang - de Ugge-ugge-song - zijn bezwerende rondedans om het Lieverdje. Soms woonden enkele honderden toeschouwers dit ritueel bij. Grootveld hield toespraken over het kwaad van de nicotine en ‘de zin van de Zondag’ om te eindigen met een brandoffer: om het beeldje gewikkelde kranten werden met spiritus en lucifers in brand gestoken. De politie hield bij dit alles wel een oogje in het zeil, maar beschouwde de anti-rookmagier als een betrekkelijk ongevaarlijke gek. En wanneer Grootveld gesommeerd werd een eind te maken aan zijn optreden, gehoorzaamde hij altijd prompt.Ga naar eind103 | |
[pagina 196]
| |
Roel van Duijn, toen nog een anonieme student aan de Universiteit van Amsterdam, woonde de happenings van de anti-rookmagiër bij Het Lieverdje regelmatig bij: ‘Ik vond het er uniek. [...] Het was iets eigens, iets onnoemelijks avantgardisties en volslagen vrij van het maatschappelijk leven waarin Amsterdam toen als in een plusfours gekleed ging.’Ga naar eind104 Misschien was Grootveld wel een charlatan, zo gaf de ernstige Van Duijn toe, maar dan toch in ieder geval een integere en onbaatzuchtige charlatan. Beter dan als een dorpsgek - zoals een officier van justitie hem ooit noemdeGa naar eind105 - of een charlatan - ofschoon hij dat waarschijnlijk óók was - valt Grootveld te begrijpen in de artistieke context van de Fluxus-beweging en de happening als kunstvorm. Zijn optredens vertoonden alle kenmerken die eerder reeds ter sprake kwamen: de theatraliteit, de humor met een sociaal-kritische ondertoon, de mediagevoeligheid (‘publicity, publicity!’), het participatieve karakter en de verheffing van alledaagse thema's - het roken van sigaretten en het ageren daartegen - tot kunst. Van Duijn zag in Grootveld echter een ‘stadsbemoeial’ en had de Russische nihilist Netsjajew niet reeds geschreven dat een goede revolutionair contacten moet leggen met dergelijke figuren?Ga naar eind106 En ofschoon Grootveld Van Duijn maar ‘een vuile intellectueel’ vondGa naar eind107, duurde het niet lang meer voor hun paden voor een poosje samenliepen. | |
‘Een fantastische alchymische reaktie’Op zaterdag 16 december 1961 trekt een kleine stoet van zo'n dertig jongens en meisjes door de Kalverstraat, over het Damrak, om in de Oude Brugsteeg voor het eerst op politietegenstand te stuiten. Met zich mee dragen ze spandoeken en borden waarop leuzen geschreven staan als ‘Nederland geen Hirosjima’, ‘Een mensheid of geen mensheid’ en ‘Beter nu aktief dan straks radio-aktief’. Er is geen vergunning bij het college van burgemeester en wethouders aangevraagd voor deze demonstratie. Wanneer de betogers 's middags hun actie voortzetten worden ze op de Heiligeweg van twee kanten ingesloten door politieauto's. Als ze vervolgens op de grond gaan zitten, drijft de politie ze hardhandig uit elkaar. Onder hen bevond zich de toen achttienjarige Haagse gymnasiast Roel van Duijn, die een weekje van school spijbelde om in Amsterdam ‘spontane acties’ tegen de atoombom te ontketenen. Samen met zijn | |
[pagina 197]
| |
klasgenoot en boezemvriendje Hans Korteweg maakte hij per bromfiets wel vaker dit soort uitstapjes naar de hoofdstad. Roel achterop, de armen stevig om zijn makker heen geslagen. Een week of vijf eerder, om precies te zijn op 11 november 1961, had deze accountantszoon ook al klappen opgelopen; dit keer op een kruispunt van de drukke Laan van Meerdervoort, waar de Haagse Ban de Bom-groep met zesendertig jonge mensen een zit- en ligdemonstratie had georganiseerd. Het was midden in de ochtendspits en ook hier maakte het gezag met geweld een einde aan deze pacifistische actie. Wanneer Roel van Duijn uit Amsterdam is teruggekeerd, stelt de rector van het Haagse Montessorilyceum hem voor de keus: naar de psychiater of van school af. De jongen belt zijn vader, die panisch reageert: ‘En ik heb nog maar vierhonderd gulden op de giro!’Ga naar eind108 Roel besluit van school af te gaan en zijn opleiding af te maken op het Daltonlyceum. Inmiddels heeft hij lokale bekendheid gekregen, want wanneer hij zich daar de eerste dag meldt, ziet hij met grote letters op de muur gekalkt ‘Van Duijn, go home!’. Hij reageert laconiek; thuisgekomen vraagt hij verbaasd: ‘Ben ik al zo beroemd? Ik lijk Chroestjow wel!’Ga naar eind109 Roel van Duijn wordt in 1943 geboren als vijfde kind - samen met zijn jongste zusje Candeetje een nakomertje - van Gerard en Dini van Duijn. Vader is een accountant met artistieke en filosofische belangstelling. Samen met zijn vrouw heeft Gerard van Duijn de theosofie ontdekt; Dini heeft een theosofisch zondagsschooltje, de Lotuskring, waar ook Roel naar toe gaat. Alhoewel hij later met scepsis terugkijkt op de ‘goede gedachten’ die de kinderen in de Lotuskring - de moeder in het midden, roepend: ‘Excelsior! Excelsior! 't Gaat naar de sterren!’ - moesten hebben, drukt de opvoeding een zwaar stempel op deze intelligente, ernstige en al vroeg wat excentrieke jongen.Ga naar eind110 Hij ervaart de maatschappelijke werkelijkheid als heel anders dan het ideaal dat zijn ouders hem hebben voorgehouden: liefde, broederschap, mooie gedachten. ‘Door die opvoeding van m'n ouders ben ik opgegroeid met het beeld van een maatschappij die “anders” is... met een beeld van liefde, en ik vond een maatschappij die bestond dankzij onderdrukking en intimidatie.’Ga naar eind111 Het zweverige, de hang naar het utopische, de realiteitsvreemde compromisloosheid heeft Dini van Duijn ongetwijfeld overgedragen op haar lievelingskindGa naar eind112, ook al kiest hij ervoor zijn onvredegevoelens politieke vorm te geven. Op zijn zeventiende leest hij voor het eerst een anarchistisch blaadje: het Rotter- | |
[pagina 198]
| |
damse periodiekje De Vrije Anarchist. Hij is er inmiddels van overtuigd geraakt dat de maatschappij niet door louter goede gedachten veranderd kan worden en sluit zich aan bij de Ban de Bom-beweging, die haar sit down-acties had afgekeken van de hoogbejaarde Britse filosoof en vredesactivist Bertrand RussellGa naar eind113, alsook van de zwarte burgerrechtenbeweging in de vs, die zich van soortgelijke burgerlijke ongehoorzaamheidsacties bediende. Roel van Duijn zoekt - geheel in de geest van de theosofie - een wereldleraar en vindt die aanvankelijk in de Russische anarchist Peter Kropotkin. In september 1963 gaat hij studeren in Amsterdam, eerst kunstgeschiedenis, later filosofie en politicologie (hij zal overigens geen enkele studie voltooien). Hij woont, samen met Ban de Bomvriendin Carla Kuit - een ‘kinderhuwelijk’ noemt hij het later - in het hartje van de Jordaan op het adres - Karthuizerstraat 14 - dat later het hoofdkwartier van vele Provo-acties zou worden. Af en toe levert hij een bijdrage aan sektarisch-anarchistische bladen als De Vrije (een voortzetting van het door Domela Nieuwenhuis opgerichte blad De Vrije Socialist), maar zonder er veel plezier of voldoening aan te beleven. In zijn niet-gepubliceerde ‘Kreativisties Manifest’ verwoordt hij in 1964, niet zonder puberale pathetiek, zijn innerlijke onrust: ‘Ik predik disharmonie, ik vervloek zekerheid, ik smeek om twijfel, onrust, ontworteling. Tegen Alles en Niets wil ik zijn. Om mijn kreativiteit, de laatste strohalm, de laatste uitweg uit de kale woestijn der hedocentrie te stimuleren. Dit betekent in mijn leven een bewust met voeten treden van iedere ethiek, iedere gewoonte. Vermijden van normaliteiten en routinegebaren als dat gewenste spanningen kan scheppen ten voordele van mijn kreativiteit.’Ga naar eind114 Het is ook de tijd waarin deze ‘overgevoelige student’ - zijn eigen woorden - op zaterdagavonden naar de ‘exhibities’ van Robert Jasper Grootveld gaat kijken, volgens Van Duijn ‘een egomanikale jongen’, die ‘gelukkig z'n innerlijke onrust sociaal [kan] uiten’.Ga naar eind115 Van Duijn ziet in hem een soort Van der Lubbe die ‘onwetend van het resultaat’ zelf een daad wil stellen. Ofschoon tussen het Spui en de Heiligeweg hemelsbreed slechts een paar honderd meter liggen, gaapt er een diepe kloof tussen het ludiekanarchistische theater van de anti-rookmagiër en de betonnen ernst van Roel van Duijns anti-atoomdemonstraties. De kliek rond Robert Jasper Grootveld was niet erg geïnteresseerd in politiek. ‘“Politiek” betekende onzin, het had iets te maken met dingen die “c.a.o.” heetten, of “p.b.o.” of “a.o.w.”, en dan gaven zij liever meteen de voor- | |
[pagina 199]
| |
keur aan Gnot en Image en smurf en Klaas kom’, aldus Harry Mulisch.Ga naar eind116 Het was de persoon van Van Duijn zelf die in 1965 de trait-d'union tussen deze twee verschillende werelden zou vormen en het resultaat zou, om nogmaals in de woorden van Mulisch te spreken ‘een fantastische alchymische reaktie’ geven. De reaktie heette Provo. Van Duijn was begin 1965 redacteur geworden van De Vrije en had getracht het blad enigszins te moderniseren. Toen hij ruzie kreeg met de andere redactieleden besloot hij een eigen tijdschrift op te richten, waarvoor hij aanvankelijk de naam ‘horzel’ had bedacht. Hij veranderde echter van gedachte toen hij in de krant over Buikhuisens proefschrift over nozemgedrag las. ‘De arme Buikhuisen die dacht een spits woord te hebben uitgevonden’Ga naar eind117, bezorgde Roel van Duijn een geuzennaam voor zijn blad en zijn beweging, die ‘het opstandig potentieel van nozems en damrakkertjes’ en ‘de meer intellektuele jongeren’ tot een revolutionaire macht zou samensmeden.Ga naar eind118 Ook in Provo is de groeiende horizontalisering van sociale verhoudingen onder jongeren zichtbaar. Van Duijn, intellectueel pur sang, heeft in maart 1965 contact gemaakt met de Zaandammer Rob Stolk, ‘een sympathieke lefgozer’Ga naar eind119, die samen met een paar andere makkers het (eenmalige) anarchistische blaadje Barst volschrijft. De werkende jongere Stolk is duidelijk uit een ander hout gesneden dan de zweverige theoreticus Van Duijn. In een krante-interview kondigt Stolk losjes aan de Zaanse kruitfabrieken op te zullen blazenGa naar eind120 en in Barst valt te lezen dat de groep streeft naar een wereld zonder ‘ethisch gezwijmel’ en waar woorden als ‘neuken, kut, lul, kapotje, godverdomme’ gewoon zijn, terwijl ‘oorlog, geweldpleging, militair, autoriteit, apartheid, diskriminatie, sociale ongelijkheid, effektenbeurs, geloof’ tot de ‘uitermate vieze woorden’ gerekend worden.Ga naar eind121 Aanvankelijk voelt de Barst-groep weinig voor samenwerking met Van Duijn. Wanneer Stolk echter naar Amsterdam verhuist en de Zaanse Barst-groep inzakt, sluit hij zich aan bij het Provo-initiatief. Kort daarna wordt ook contact gelegd met ‘oudere jongere’ Grootveld. Op 25 mei kondigt een stencil de oprichting van Provo aan. Het is een ‘desperate’ poging tot vernieuwing en de voorgeprogrammeerde suïcide is bij de geboorte al zichtbaar: ‘provo ziet in dat het de uiteindelijke verliezer zal zijn, maar de kans deze maatschappij altans nog eenmaal hartgrondig te provoceren wil het zich niet laten ontgaan.’Ga naar eind122 Het eerste nummer van Provo - ondertitel: ‘Jongerentijdschrift ter vernieuwing van het anarchisme’ - verschijnt op 12 juli 1965 en wordt een week later al in beslag geno- | |
[pagina 200]
| |
men door de politie. De redacteuren, Roel van Duijn, Rob Stolk, Luud Schimmelpenninck en Hans Metz worden in hechtenis geno-men. Als reden noemt de Amsterdamse officier van justitie het opruiende karakter van het blaadje (Provo 1 bevat een negentiendeeeuwse handleiding voor het maken van explosieven alsook een ingeplakt klappertje om de bourgeois lezer direct in een ‘overtuigd anarchistische terrorist’te doen veranderenGa naar eind123).
Een paar weken eerder had prinses Beatrix haar verloving met ene Claus von Armsberg bekendgemaakt. Grootvelds profetie was daarmee in ieder geval uitgekomen: Klaas was gekomen, uit het oosten nog wel, zij het niet te paard. |
|