De eindeloze jaren zestig
(1995)–Hans Righart– Auteursrechtelijk beschermdGeschiedenis van een generatieconflict
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Dromen van de welvaartDe Familie DoorsneeTussen 1952 en 1958 zond de Vara een tweewekelijks radiofeuilleton uit onder de titel ‘In Holland staat een huis’, meestal naar de hoofdrolspelers aangeduid als ‘De Familie Doorsnee’. Het Avas de eerste etherfamilie in Nederland. Het programma, geschreven door Parool-medewerkster Annie M.G. Schmidt (1911-1995) en met muziek van Cor Lemaire, volgde een eenvoudige maar ijzersterke formule: een keer in de veertien dagen hangt verteller (en regisseur) Wim Ibo de ‘onzichtbare’ radiomicrofoon onder de huiskamertafel van een alledaagse Nederlandse familie: de familie Doorsnee. Vader Theo Doorsnee drijft ergens in Nederland een winkeltje in kantoorartikelen; moeder Mina zorgt voor het huishouden, daarbij bijgestaan door de volkse Sjaantje die vader ook in de winkel een handje meehelpt. Vader en moeder Doorsnee hebben drie kinderen; de oudste zoon Tom (21) is samen met zijn vrouw Miep geëmigreerd naar Canada; dochter Liesbeth (19) en zoon Rob (17) wonen nog onder het ouderlijk dak. Liesbeth is een dweperig idealistisch type; Rob droomt van een carrière als uitvinder. Als een echte broer en zus kibbelen beiden onophoudelijk met elkaar. In deze radiostrip, die op maandagavond van 20.05 tot 20.35 uur werd uitgezonden, wisselden dialogen en liedjes elkaar af. De familie werd gespeeld door Cees Laseur, Sophie Stein (vader en moeder), Kees Brusse, Lia Dorana, Joop Visscher en Hetty Blok. Alhoewel in de nadagen van het medium radio werd uitgezonden, is het het populairste programma uit de radiogeschiedenis genoemd; vrijwel iedereen luisterde ernaar, ongeacht geloof of politieke overtuiging.Ga naar eind36 Regisseur en producent Wim Ibo heeft verhaald hoe ‘Doorsnee’ een ware manie werd: cartoonisten gebruikten de familie voor hun spotprenten, fabrikanten probeerden voor veel geld de naam Doorsnee te kopen voor hun produkten, dominees klaagden over hun gedwongen stilzwijgen, wanneer zij tijdens de uitzending van een van de afleveringen op huisbezoek waren en het met de Vara ‘zuilverwante’ Vrije Volk sprak zelfs in een hoofdartikel zijn verontrusting uit-‘Zijn wij wel op de goede weg?’-over de gewoonte om vergaderingen op maandagavond te onderbreken voor De Familie Doorsnee. Toen het programma op 31 januari 1955 moest vervallen in verband met een nationaal programma, ging er een golf van verontwaardiging door Nederland.Ga naar eind37 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De familie dankte haar populariteit behalve aan het uitzonderlijk talent van haar schepper Annie M.G. Schmidt ook aan het feit dat de Doorsnee's hun naam eer aandeden. In hun huiselijke beslommeringen, hun humor, hun commentaren en verzuchtingen herkenden honderdduizenden luisteraars zich. De bijna honderd scripts en de honderdvijftig liedjes zijn juist door die sterke mate van identificatie een zeer informatieve bron voor de reconstructie van het dagelijks leven in de jaren vijftig.Ga naar eind38 In de eerste paar levensjaren van de radiofamilie zijn schaarste, zuinigheid en financiële zorgen een regelmatig aan tafel besproken onderwerp. Zo kunnen op maandagavond 19 januari 1953 de luisteraars horen hoe vader Doorsnee zijn vrouw de les leest over haar verkwistend inkoopbeleid. Aanleiding is moeders wens nieuwe gordijnen aan te schaffen:
Moeder: Die gordijnen zien er uit! 't Is schandelijk. De overburen denken allang dat wij een soort woonwagenbewoners zijn, Ik zie het aan hun gezichten. Hoor es, 't kan niet langer zo, ik ga morgen vitrage kopen. Vader: Wel ja, vitrage kopen. Nieuw overtrek voor de canapé. [...] Dure diepvries sperziebonen. Nieuwe regenjas voor Rob, Welja, ga zo maar door! Over een maand zijn we failliet, weet je dat? Over een maand lopen we te bedelen met z'n vieren. Bezeten huishouwen. Moeder: Zeg lieve Theo, wat is er nou plotseling in je gevaren? Dure diepvries sperziebonen, daar heb je toch zelf om gevraagd? Omdat je niet altijd rooie kool wou. En moeten we hier dan voor schandaal zitten? Met een afgebrande canapé en een hoop rafels voor de ramen? Wat is er met je? Vader: Ik zal je zeggen wat er is! Ik zit te rekenen in het kantoortje. Dag en nacht zit ik te rekenen. Ik draai iedere cent om. Ik zwoeg en slaaf voor wat luttele verdienste. En jullie? Jullie smijten het over de balk. Moeder: Theo, ik praat niet meer met je. Tussen ons is het afgelopen. Vooruit, ga weg. Vader: Nou ja... in elk geval... Wor nou niet kribbig... Ik wil geen slakken op zout water zoeken... Je weet wat ik bedoel... Het kan echt niet meer zo... Ik heb gezien dat je bij kruidenier Tintel koopt. Daar kost de zachte zeep 18 cent. En bij een zaak in de Hoefstraat heb ik zachte zeep gezien voor 17 cent. Zie je? Zie je? Daar moet je het in zoeken, in die dingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Moeder: Goeie help, de Hoefstraat is aan het andere eind van de stad. Robert: Goed voor de lijn, moeder. Iedere dag een uur lopen om zachte zeep te halen. Moeder: Zachte zeep... sinds wanneer bemoei jij je met zachte zeep? Je gaat toch op je ouwe dag geen Jan Hen worden, vader? En dan voor die ene cent. Vader: Dat is 't 'm nou juist. Als je dat maar beseffen wilde. Er wordt hier in huis met zachte zeep gesmeten. Moeder: Ja hoor, gesmeten. We smijten hele ponden uit het raam. We smeren er de vliering mee in. We eten het. Is het nou goed? Vader: Die ene cent hè, die ene cent... die iedere keer terugkomt. Daar kun je je budget mee redden. Baklappen! Kosten in de Goede Jansstraat 3 cent minder dan hier bij jouw slager... Moeder: Lieve schat, vertrouw maar op mij. Ik ben heel zuinig en dat zijn we allemaal. Vader: Ik zal het ook aan Sjaan zeggen. Zij moet het ook weten. We moeten allemaal... (pruttelend de kamer uit).
Op 12 oktober 1953 klaagt vader Doorsnee in een liedje over zijn moeizame nering als winkelier: Er zit geen geld meer onder mensen,
je kan zeggen wat je wil,
geen geld meer onder de mensen,
de zaken liggen stil,
de hele handel, niemand ziet er meer een gat in,
d'r zit de klad in.
Toch begint in 1954 dit schaarsteperspectief enigszins te veranderen. De familie Doorsnee moet nog altijd sappelen, maar de materiële horizon is langzaam bezig te verruimen. Vader Doorsnee overweegt een tweedehands bestelautootje aan te schaffen (‘voor m'n bestellingen en m'n drukwerk’) en de familie droomt over de mogelijkheden van zo'n vervoermiddel. In dezelfde tijd komt een mogelijke verhuizing ter sprake. Het gaat ten slotte niet door, maar net als de potentiële aanschaf van een auto is ook de kans op verhuizing aanleiding tot veel gemijmer en gefantaseer over een droomhuis. De nieuwe mobiliteits-mogelijkheden van de auto worden bezongen in de uitzending van 15 februari 1954: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dan kan ik eindelijk de Afsluitdijk es zien,
Dan wil ik ook op mijn gemak eens naar de bollen,
Dan zit ik niet meer zo aan huis gekleefd, misschien,
Dan hoef ik eind'lijk niet meer naar de bus te hollen,
Dan gaan we lekker es een hele dag naar zee,
We nemen thermosfles en boterhammen mee.
Nooit meer een stap lopen,
We gaan een auto kopen,
En we rijen naar de Veluwe en Zondags naar het strand,
In veertien dagen leren,
We allemaal chaufferen,
In augustus gaan we naar het buitenland
En twee weken later is het droomhuis onderwerp van een huiselijke samenzang:
Moeder: Eindelijk een echt balcon,
Want daar kan ik zo verschrikkelijk naar sna-a-ken.
Eindelijk een kamer op de zon,
En met vloeren waar je niet doorheen kan za-a-ken.
En met deuren die niet klemmen,
En een kraan die niet meer lekt,
En een schoorsteen die een beetje beter trekt.
Vader: Eindelijk een echt kantoor,
Waar ik plaats heb voor m'n voeten en m'n ha-an-den,
Eindelijk een winkel met comfort,
Want die woning hier is eigenlijk een scha-an-de.
Als je hier in huis maar erre-
gens een spijkertje in slaat,
Valt er zeven kilo kalk op je gelaat.
Sjaan: Eindelijk een echte does,
Met een gijser, dat je lekkertjes es doese ken,
En een buitendeurtje voor de poes,
Dat ik eindelijk es van die kattebak af ben.
En een oven in de keuken,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die niet uit mekander knalt,
En een schuimspaan, die niet op me harses valt.
Op 14 maart 1955 komt voor het eerst het onderwerp televisie ter sprake in het gezin Doorsnee. Zoon Rob is uiteraard vóór; interessant is de verdeeldheid van de ouders: vader ziet er absoluuut niets in, maar moeders nieuwsgierigheid is gewekt en Rob probeert dat onmiddellijk uit te buiten:
Rob: Oja, van film gesproken, dat wou ik je zeggen vader: we moeten televisie hebben. Moeder: Hè, waarom? Rob: Nou, ik heb gisteren televisie gezien. Bij Dorries vader hebben ze d'r een. En ik dacht opeens: dat moeten wij ook hebben. 's Avonds voor in de huiskamer en overdag voor in de winkel. Reuze stunt, vader, dan stromen de mensen binnen. Vader: Televisie! Ja! Dat ontbreekt er nog net aan. Televisie, het meest bezeten instrument dat ooit door barbaarse breinen is uitgedacht. Televisie. Is het al niet erg genoeg, dat we radio hebben. En dat radioding hier staat te pruttelen en te krijsen de godganse dag. Dat we 's avonds altijd ruzie hebben over: de Showboat mot an, nee de Carroussel mot an. Nee, de Showboat, nee, de Carroussel. En nou nog televisie ook. Welja, dat ontbreekt er nog net aan. Moeder: Dat heb ik nou nog nooit gezien, televisie. Gek hè? Dat heb ik nooit gezien. Hoe is dat nou precies? Vader: Ik zal het je precies vertellen, Mien. Ik heb het gezien op de Jaarbeurs en ik weet nou hoe het is. Je hoort een lezing, precies als door de radio en je ziet die vent die die lezing houdt. Begrijp je wel? Je ziet hem. Tot nu toe was het dus altijd zo, dat je zei: wat heeft die vent een nare stem. Maar dán zeg je: wat heeft die vent een nare stem en wat een rotkop. Dat is het hele verschil. En dat is het hele nut van de televisie. Rob: Nee moeder, geloof er maar niks van. 't Staat nog in de kinderschoenen, maar 't wordt een machtig medium. Je ziet voetbalmatches, ballet, modeshows... Vader: Enig! Als je maar goed begrijpt: hier in dit huis komt geen televisietoestel. Nooit. Zolang ik leef tenminste. Pas over mijn lijk komt hier televisie. Liesbeth (mat): Wat is er? Krijgen we televisie? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rob: Wat vind jij d'r van, Lies, ik vind dat we televisie moeten nemen en moeder voelt er ook wel voor.
Fascinerend is de confrontatie van de familie Doorsnee met de Amerikaanse consumptiecultuur, in het midden van de jaren vijftig weliswaar nog ver weg in Nederland, maar op 6 december 1954 via de ether gepersonifieerd in de twee naar Canada geëmigreerde Doorsnee-kinderen. Tom en Miep zijn met het eerste kleinkind van de Doorsnee's even een paar weekjes ‘over’ en logeren bij hun ouders. Schoondochter Miep neemt moeder Doorsnee eens onder handen en legt haar uit dat een Amerikaanse of Canadese ‘grandma’ er heel anders uitziet dan de gemiddelde Hollandse oma: Grandma heeft Adler en Freud gelezen,
Grandma gaat 's zomers naar buiten in shorts,
Grandma is echt een betoverend wezen,
Met strapless en nylon beehaas enzovoorts...
Zij zit op kantoor heel efficient te tijpen,
Daarom kan Grandma ons zo goed begrijpen.
Wanneer Miep besluit haar schoonmoeder met wat make-up en een nieuw bloesje in een Amerikaanse grandma te veranderen, raakt vader Doorsnee buiten zichzelf van boosheid. Bij de aanblik van moeders nieuwe verschijning stamelt hij: ‘Dat is... wat is... verf en een tingel-tangel blouse! En dat haar! Verf op je gezicht. Doe het er af! Doe het er onmiddellijk af. D'r af zeg ik. Schandelijk. En dat voor 'n grootmoeder. Je bent... je bent... een juffrouw van lichte zeden geworden... Daar...’ En tegen zijn schoondochter Miep raast hij: ‘Jij met je Amerikaanse ideeën! Breng ze in Canada in de praktijk, maar niet hier.’ Maar tegenover het conservatisme van vader Doorsnee stelt Miep haar eigen, moderne wereldbeeld: ‘Nou je zal eens zien, wat ik hier nog allemaal veranderen wil. 't Is hier allemaal even ouderwets en klein burgerlijk Hollands. Dat jullie zo tegen Rob doen en 'm niet wat meer vrijheid van bewegen geven in de zaak... dat is ook verkeerd. En dat jullie je bezorgd maken als Liesbeth om tien uur nog niet thuis is. Dat is ook bespottelijk. Bij ons blijven de meisjes weg, al was het een hele nacht als ze zin hebben. En dat jullie niet eens een ijskast hebben. En dat jullie niet eens een pressure-cooker hebben. En dat jullie bad | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nog uit de tijd is van Marie Antoinette. Een rococobad met een straaltje van niks. En die keuken van jullie, waar die arme Sjaan in ploetert. En dat fornuis uit 1800. En die oven... dat moet allemaal veranderen.’ Op haar schoonvaders vraag wie dat dan allemaal moet betalen, heeft Miep ook een modern en praktisch antwoord: ‘Dat koop je op afbetaling. Jullie sparen hier je hele leven om een ijskast te kopen en tegen de tijd dat je dood gaat kun je hem eindelijk aanschaffen. Bij ons koop je 'm direct. En je betaalt 'm af.’
Afbetaling, auto's, een pressure-cooker, nylon beha's, een ijskast en een televisie, het klonk niet alleen vader en moeder Doorsnee vreemd en nieuw in de oren, maar ook de honderdduizenden doorsneeluisteraars die op die maandagavonden aan hun radiotoestel of het bakelieten radiodistributiekastje gekluisterd zaten. Halverwege de jaren vijftig telde Nederland ongeveer een kwart miljoen auto's (dat wil zeggen dat slechts één op de veertig Nederlanders een auto bezat), de televisie - 41.100 toestellen in 1955 - verkeerde nog in een experimenteel stadium, en de verspreiding van de koelkast en de wasmachine, hoewel allebei al in het interbellum geïntroduceerd, verliep in de jaren vijftig nog uiterst moeizaam. De laatste twee consumptieartikelen zouden pas rond 1960 de kritische tien-procents-acceptatiegrens passeren.Ga naar eind39 Dat was niet alleen te danken aan aanzienlijke prijsdalingen - de prijs van een koelkast was sinds 1950 met ongeveer 200 gulden gedaald en in 1960 kostte hij nog tussen de 300 en 500 gulden, afhankelijk van de literinhoud - , maar ook aan omgevingsfactoren zoals de toename van het aantal buitenshuis werkende gehuwde vrouwen, het wegvallen van huishoudelijke hulp - zoals ook de Doorsnee's hadden - en het niet langer bezorgen van boodschappen aan huis, maar vooral ook een veranderd consumptiegedrag. De opmars van de koelkast na 1960 kan bijvoorbeeld niet los gezien worden van de uitbreiding van het aantal zelfbedieningswinkels en supermarkten (mét winkelwagentjes), die voorraadvorming van bederfelijke waar in de privé-huishoudens stimuleerden. Niettemin: hoe ver en vreemd Mieps visioen de Doorsnee's ook in de oren mocht klinken, het zou nog slechts luttele jaren duren voordat de consumptiegoederen waar zij nu nog van droomden, ook binnen hún economisch bereik zouden vallen. Vanaf het midden van de jaren vijftig wisten de Doorsnee's en al die honderdduizenden die voor hen model stonden, dat er een andere, comfortabeler manier van leven | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moest zijn en dat zo'n leven in emigratielanden als Amerika en Canada binnen de horizon van de gewone man lag. Daarmee ontstonden rising expectations bij een generatie die in feite niets gewend was. In het reactiepatroon van vader en moeder Doorsnee is hun ambivalentie en verwarring te zien: moeder is nieuwsgierig; vader neigt naar afwijzing en een vasthouden aan de strenge ingetogenheid van zijn eigen generatie, maar kan zich anderzijds ook niet onttrekken aan de betoverende gedachte van een eigen auto en een gemoderniseerde winkel. Met het wekken van deze verwachtingen liep de spanning tussen consumptieve wensen en economische werkelijkheid steeds hoger op. De Vooroorlogse Generatie wilde nu ook wel eens wat, ook al ging het tegen haar formatieve ervaringen én vooralsnog ook tegen de economische realiteit in. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Koppen koel, mannen!’Zoals reeds eerder vermeld was de wederopbouwperiode in 1952 in feite afgesloten. In dat jaar was namelijk het vooroorlogse niveau van de arbeidsproduktiviteit weer bereikt. Het jaar 1951 had trouwens nog een forse daling van het levenspeil gebracht. De vijf procent bestedingsbeperking die het tweede kabinet-Drees (1951-1952) in verband met de Korea-crisis afkondigde, betekende gezien de prijsstijgingen van ruim tien procent voor de werknemers een reële loonsverlaging. Afgezien van de ‘ronde boterletter’ van 1952 (ook wel het ‘absurde loonrondje’ genoemd, omdat het om een extraatje ging in de vorm van een uitkering ineens tot een maximum van f 8,50), vonden tot 1954 geen loonrondes meer plaats. In dat jaar werd door de regering voor het eerst het criterium van de kosten van het levensonderhoud losgelaten. Daarmee was het loven en bieden in het leader van een groeiende economic mondjesmaat begonnen. De loonsverhoging van maximaal zes procent was bedoeld om de omvangrijke zwarte loonvorming tegen te gaan, alsook om het sinds 1953 dalende werknemersaandeel in het nationaal inkomen op te trekken.Ga naar eind40 Vergeleken met omringende lahden als België, Frankrijk, Duitsland en Groot-Brittannië lag het loonkostenpeil in Nederland zeer laag.Ga naar eind41 Ofschoon een nvv-bestuurder naar aanleiding van die eerste ‘welvaartsronde’ met veel bravoure sprak over de vakbeweging die ‘met één slag’ de arbeiders in de gestegen welvaart had doen delenGa naar eind42, ging diezelfde vakbeweging een paar jaar later zonder morren overstag voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een nieuwe bestedingsbeperking. In 1957 was opnieuw een tekort op de betalingsbalans ontstaan en wederom werden de werknemers opgeroepen hun binnenlandse bestedingen te matigen omwille van de vergroting van de export. En net als in 1951 probeerde de regering eind 1956 de opofferingsgezindheid te versterken met een verwijzing naar een gevaarlijke internationale situatie: de Suez-crisis en de Russische inval in Hongarije. Ofschoon het binnenlands politiek klimaat daarmee uiterst geschikt leek om impopulaire economische maatregelen te nemen, was de inschikkelijkheid van de werknemers sinds 1951 drastisch afgenomen. In de ingezonden-brievenrubrieken van de vakbondsbladen viel heel wat frustratie op de werkvloer te lezen. In de bouw, waar op grote schaal zwarte lonen werden betaald, staken georganiseerde bouwvakkers hun ergernis over de tamme houding van hun bond niet onder stoelen of banken: ‘Ik moet u mededelen, dat de leden zeer ontevreden zijn en dat niet alleen, zij worden onverschillig. Er heerst een matheid onder de leden. Het is almaar praten en er komt niets tot stand. Zij willen resultaten zien...’ En een andere briefschrijver schreef: ‘Het hoofdbestuur [heeft] van 1950 af ons strijdlied omgezet in “slaap verworpenen der aarde”. Als wij bij onze werkgever het werk hadden gepresteerd dat onze bondsbestuurders hebben gepresteerd, hadden wij al lang op straat gestaan. [...] Ik zie het onderschrift al staan, het stopwoord van Brandsma [de voorzitter van de Algemene Nederlandse Bouwarbeidersbond]: “jongens, koppen koel, onze tijd komt heus”.’Ga naar eind43 Inderdaad reageerden de vakbondsbestuurders vaak met een mengeling van naïviteit en paternalisme op de onvrede van hun achterban: ‘Dat de leden de tactiek van het bondsbestuur niet steeds begrijpen is jammer, maar gezien de ingewikkelde verhoudingen op loonpolitiek gebied wel te verstaan. Daarom moet er vertrouwen zijn tussen leden en bondsleiding’, heette het in 1956 in het anb-bondsblad De Bouwer.Ga naar eind44 De katholieke tegenhanger van de anb, de Bouwvakarbeidersbond ‘Sint Joseph’, zocht het in toneelstukjes die als ‘passende omlijsting’ voor de ledenvergaderingen werden aanbevolen en waarin de hoofdrollen weggelegd waren voor ‘brave werkers en vaders van pronte gezinnen’. Het is dan ook niet verwonderlijk dat vele leden met de voeten stemden: tienduizenden verlieten hun bond in die jaren. De katholieke en de socialistische vakcentrale - die sinds de oorlog alleen maar in ledenaantal gegroeid waren - verloren tussen 1957 en 1959 samen zo'n veertigduizend leden, dat wil zeggen bijna vijf procent van het totale ledenbestand. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een heel wat minder stilzwijgend protest tegen de politiek van bestedingsbeperking kwam uit het gezagsgetrouwe Limburg, waar de mijnwerkersin 1957 besloten tot een langzaam-aan-actie, ofte wel prestatie naar loon zoals zij het zelf noemden. De lage lonen in de Zuidlimburgse mijnen leidden ertoe dat vele mijnwerkers voor een betere betaling over de grens gingen werken, in de Duitse mijnen of voor zwart geld in de bouw. Heel Nederland, inclusief de eigen katholieke vakcentrale, sprak schande van de mijnwerkersactie, maar bondsvoorzitter Frans Dohmen verwoordde ongetwijfeld de gevoelens van de Limburgse kompels, toen hij, bij de bisschop op het matje geroepen, in plat Kerkraads antwoordde met een ‘du kennst mich allemaal den...’Ga naar eind45 Waar blijft onze welvaart? Die vraag werd steeds prangender en de vakbeweging kon haar alleen nog op straffe van zelfmoord negeren. Het gemiddelde bruto weekloon van een industriearbeider bedroeg volgens het cbs in 1960 f 102,93Ga naar eind46, maar ook drie jaar later waren er nog heel wat werknemers die aanzienlijk minder verdienden. Een lid van de nvv-Dienstenbond Mercurius schreef begin 1963 aan zijn bondsblad: ‘Ik ben werkzaam in de groothandel levensmiddelen. Mijn salaris bedraagt bruto f 80 per week, dat is ongeveer f 70 netto. Aan huur, gas, licht, kolen, premies en contributies gaat er f 26,50 per week af. Van nog geen f 44 per week moeten alle uitgaven voor man, vrouw en twee schoolgaande kinderen worden betaald. Van de kinderbijslag moeten voor ons vieren de uitgaven van kleding, schoeisel worden gedaan. U ziet, de welvaart is niet voor mij en mijn collega's in de branche weggelegd.’Ga naar eind47 Het nvv verdedigde tot 1958 het loonbeleid van de regering tegen heug en meug en daarbij speelden verschillende overwegingen een rol: verantwoordelijkheidsgevoel voor het regeringsbeleid van de politiek verwante pvda alsook een ideologische weerzin jegens een loonbeleid dat niet op sociale rechtvaardigheid zou stoelen, maar op de produktiviteit en het economisch succes van afzonderlijke ondernemingen en bedrijfstakken. Toch gaapte tegen het einde van de jaren vijftig de kloof tussen de economische leer en de werkelijkheid wijder dan ooit tevoren. Daarvan getuigde niet alleen de manier waarop de vakbewegingsleiding zich oostindisch doof toonde voor de protesten van de leden, maar vooral ook de zwarte loonvorming. Gezien de krapte op de arbeidsmarkt betaalden vele werkgevers lonen uit die vaak ver boven de cao-richtlijnen uitgingen, soms in de vorm van premies en toe | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tabel 1 Verdiende lonen, regelingslonen en autonome loonbeweging voor mannelijke arbeiders in industrie, mijnbouw en bouwnijverheid
Bron: J.P. Windmuller en C. de Galan, Arbeidsverhoudingen in Nederland, (Utrecht/Antwerpen 1979) dl.2, 105. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
slagen, soms ook gewoon zwart. Hoe deze ontduiking van de loonpolitieke voorschriften in haar werk ging, vertelt een voormalig bestuurder van de vroegere Industriebond nvv. Wim Vijg (1923) werkte in de jaren vijftig als districtsbestuurder in Den Haag en Amsterdam en hij herinnerde zich in 1981: ‘Er werd zwart betaald bij her leven, de koppelbazen had je, en wij zelf van de erkende bonden waren ook zo lekker niet. We hebben meegewerkt aan het op papier zetten van tariefsystemen in ondernemingen, zonder dat het systeem werd gebruikt. Maar door zo'n systeem kon je 25 tot 30 procent hogere inkomens fokken aan premies en toeslagen. Op het laatst waren we zover dat we dure bureaus inschakelden die systemen maakten, die niet werden toegepast. En iedereen wist dat. Dat kostte een schep geld. Dan kwamen de loondeskundigen van de bonden en van de werkgevers om het systeem te beoordelen, maar ze wisten heel best dat het om een systeem ging dat niet toegepast zou worden, inclusief de looncontroledienst. Wie de beste maatjes was met de ambtenaren van de looncontroledienst, die was de beste vakbondsbestuurder. Het heeft toch ontwrichtend gewerkt hoor, een Ibonsysteem dat op bedrog gebaseerd was. Maar als je je werk deed zoals het hoorde dan was je eigenlijk meer controleur dan belangenbehartiger. Je kwam in de ondernemingen zeggen dat er te veel werd betaald, en dan maar regelingen fokken om het toch ergens op te laten lijken. Je kon verdomme op je vingers getikt worden door je eigen hoofdbestuur, omdat je had meegewerkt aan te hoge lonen. De mensen zijn er ook wel tegen in opstand gekomen. [...] De leden voelden zich bedrogen. Als ze in opstand kwamen, dan gooiden ze bij tientallen de bondsboekjes over de tafel bij de vergaderingen.’Ga naar eind48 De omvang van de zwarte loonvorming in de jaren vijftig laat zich moeilijk schatten, maar de afstand tussen regelingslonen (dat wil zeggen zoals in de cao's vastgelegd) en werkelijk verdiende lonen, dus inclusief de toeslagen en premies, is wel in kaart gebracht (zie tabel 1).
De autonome loonbeweging - dat is het verschil in toeneming van feitelijk verdiende lonen en regelingslonen - is het hoogst in de jaren van krapte op de arbeidsmarkt en is negatief in de jaren 1958 en in 1964. In het eerste jaar werden de lonen in de bouwnijverheid zeer aanzienlijk verhoogd met het doel de zwarte lonen te ‘witten’ en in 1964 is het effect van de loanexplosieGa naar eind49 - waarbij na ernstige arbeidsonrust opnieuw zwarte lonen op grote schaal wit werden gemaakt - zichtbaar. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De kloof tussen informele en formele economie, tussen de voorschrijvende woorden en de geleefde werkelijkheid, tussen leiders en gewone mensen, tussen het oude Nederland en het nieuwe Nederland, die kloof was aan het einde van de jaren vijftig ook in de belevingswereld van de Vooroorlogse Generatie gevaarlijk groot geworden. De kloof maakte zich - zoals bij de na de oorlog geboren generatie - echter niet voelbaar in de vorming van subculturen, maar in ernstige sociaal-economische spanningen, die op hun beurt weer veroorzaakt werden door een nieuw consumentisme dat de Vooroorlogse Generatie in zijn greep had gekregen. In de vroege jaren zestig was ook haar belangrijkste belangenbehartiger, de vakbeweging, definitief overstag gegaan. Na de loonexplosie van 1963 was er geen weg terug meer. Zorgelijke verhalen over overbesteding en een tekort op de betalingsbalans werden weggewuifd en gepareerd met de uitstekende bedrijfsresultaten en de nog altijd zeer gespannen arbeidsmarkt: ‘...wij [zullen] geen genoegen nemen met een stilstand in de ontwikkeling van de welvaart der werknemers, nog minder met een teruggang.’Ga naar eind50 De enkele jaren eerder nog uiterst kritisch bekeken - en door vader Doorsnee verfoeide!-afbetalingspraktijken werden nu opeens met heel andere ogen bezien. Als belangrijkste voordeel werd genoemd de directe aanschaf van de benodigde goederen. Eigenlijk was kopen op afbetaling een soort sparen achteraf, zo konden de leden van Mercurius in 1964 in hun bondsblad lezen. Om te voorkomen dat de consument ten prooi zou vallen aan malafide leveranciers, adviseerden de bonden hun eigen financieringsregelingen en -bedrijven. Al snel nam het kopen op krediet zulke grote vormen aan, dat de regering zich gedwongen voelde paal en perk te stellen aan de afbetalingspraktijken. In 1964 werd wettelijk bepaald dat bij de aankoop van bepaalde goederen duurder dan f 250,- dertig procent van de prijs direct en contant betaald diende te worden. Het ging hierbij onder andere om de volgende artikelen: radio's, televisies, grammofobns, bandrecorders, accordeons, elektrische fornuizen en warmwaterapparaten. De afbetalingsovereenkomst mocht niet langer dan achttien maanden duren. Kennelijk werden koelkasten, wasmachines, centrifuges en naaimachines toen al als minder luxueus beschouwd, want voor deze consumptiegoederen gold een lager aanbetalingspercentage: twintig tot vijfentwintig procent. Bij personenauto's moest, afhankelijk van de prijs, veertig tot 55 procent van de aankoopprijs contant op tafel gelegd warden. Niettemin had een vakbondsblad in 1963 tevreden be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
richt over het feit dat het Nederlandse autopark de één miljoen snel naderde en eind 1964 besprak hetzelfde blad de voordelen van een vliegvakantie: ‘niet eens veel duurder dan trein of bus (vooral niet als je ver genoeg reist!) en... je spaart een overnachting uit!’Ga naar eind51 De magie van dit nieuwe consumentisme dat de Vooroorlogse Generatie in zijn greep had gekregen, leek zich in de eerste jaren van het nieuwe decennium echter samen te ballen in één consumptieartikel: de televisie. Het bleek het meest ontwrichtende genotmiddel dat de naoorlogse welvaart tot dusver voortgebracht had. |
|