In Artis.
In Artis is héél veel te zien; apen en papegaaien en wilde dieren; er is een kinderboerderij, en een olifant, waar je op rijden mag.
Maar jan Hendrik loopt een beetje te suffen; hij kijkt niet zoo erg naar de papegaaien en naar de apen.
‘Wat is er jongen,’ zegt vader, ‘wat loop je te droomen?’
‘Vader, weet je hoe dat paard heette?’
‘Hier is toch geen paard in Artis?’
‘Neen, dat van straks, dat paard heette Betsie.’
‘Dat is ook toevallig! Maar er zullen wel meer paarden Betsie heeten. Je denkt toch niet, dat dat het veulentje is van de schilderij?’