menschen hem zoo noemen; hij is een goede man, hij vindt het best.
En Betsie weet het; ze houdt van dokter Pilpoeder.
Eens kwam er een boer, diep in de nacht; of de dokter direct komen wilde, want zijn kind hoestte zóó raar, hij was toch zóó bang, dat het meisje dood zou gaan.
Nou! dat was wat! Dokter behoefde heusch niet de sporen te geven aan zijn paard, Betsie draafde zóó, dat de vonken uit de steenen spatten.
Overdekt met zweet, trillend, hield ze voor de boerderij stil; een knecht gooide er vlug een paardedeken over, anders zou ze kou vatten. En ze kreeg wat haver en wat water.
Maar met gespitste ooren luisterde zij, of de dokter weer uit het huis kwam.
Eindelijk: daar was hij. Hij klopte Betsie op de kop: ‘Dat hebben we samen mooi opgeknapt, Betsie!
Ik heb het kind nog net op tijd een poeder kunnen geven. Je hebt braaf gehold, en daardoor heb je het kind gered!’
Zou Betsie het begrijpen?
Paarden begrijpen veel, hoor!