nooit met hem weten, hij kan zijn buurtjes soms aardig voor de mal houden. hij is anders dol op hen, daar hij zelf geen kinderen heeft. Hij is anders dol op hen, daar hij zelf geen kinderen heeft. lachend kijkt hij nu op Evert en Betsie neer. ‘Kijk eens, ik heb al aan de naam gedacht, en ik heb een héél mooie gevonden De vader heet Bértus, en de moeder Sina. Nu?’
De kinderen probeerden: ‘Bertus, Sina, Bersie dan?’
‘Och, dat is toch geen echte naam. Wat denk je van Betsie?’
‘Zoo heet ik,’ roept het meisje.
‘Ja,’ zegt boer Daalders, en hij lacht weer zoo met zijn ooghoekjes, ‘zoo het jij, dat is ook toevallig!
‘Dus,’ zegt Evert, ‘dan heet het paard eigenlijk naar Betsie?’
‘Ja, dan is Betsie al petemoei.’
De kinderen zijn zóó verbaasd, dat zij vergeten dag te zeggen. Ze hollen naar huis, Evert weer voorop, en hij trekt Betsie mee.
‘Vader, boer Daalders heeft een veulentje en dat heet Betsie.’
‘Moeder, weet je wat boer Daalders zegt, ik ben petermoei!’
Vader en moeder begrijpen er niets van.
‘Ga nu eerst eens rustig zitten, en vertel dan eens.’
Dan hooren zij alles. Vader neemt zijn pijp uit de mond:
‘Tjonge, jonge, dat is wat: onze kleine Bets al petemoei. Dat zullen we schilderen: ‘de twee Betsie's’.