| |
| |
| |
[Deel 2]
Inleiding.
Op dit tweede Deel, hetwelk het Dagverhaal tot het eind van het jaar 1658 brengt, moet nu een derde Deel van ongeveer gelijken omvang volgen. Riebeek vertrok van de Kaap in Mei 1662 naar de Oost-Indiën, en eerst daarmede eindigt het Dagverhaal.
Dit tweede Deel verschaft ons de kennis van een paar bijzonderheden meer omtrent den persoon van den Commandeur. In de Inleiding op het Ie Deel (bl. VI) stelden wij eenigermate twijfelachtig het feit, dat hij vroeger heelmeester is geweest. Dit nu wordt volkomen bevestigd door hetgeen wij thans op 1 Juli 1656 lezen: ‘De Commandeur, heet het daar, heeft zijne oude cunst zelf bij de hand genomen, daar de chirurgijn ziek lag en ook zijn (zeer jonge) hulp en de onderbarbier op de robbevangst waren.’ Tevens blijkt hier en uit hetgeen wij later vernemen, dat hij buiten noodzaak zelf niet als heelmeester optrad, maar aan de barbiers-chirurgijns de taak overliet.
Voorts vermeldt Riebeek omtrent zich zelven (op 28 Dec. 1658), dat hij vroeger in de West-Indiën, op de Caraibische eilanden vertoevend, met de wijze hoe zout uit de zoutpannen te winnen, bekend geworden, de noodige aanwijzingen daartoe kon geven.
Zoo hij deze bijzonderheden omtrent zijnen persoon mededeelt, verbiedt hem zijne bescheidenheid van
| |
| |
zichzelven het getuigenis af te leggen, hetwelk wij hem niet mogen onthouden, te weten, dat hij zich in zijn gewichtig ambt van opperhoofd eener te scheppen Kolonie uitnemend gekweten heeft. Wij zijn hier getuigen van de langzame opkomst eener volkplanting, waarbij het niet aan moeielijke omstandigheden ontbrak. Beleid bleef in stijgende maat geraden tegenover de inboorlingen en bij de onderscheiden bejegening, die de verschillende onderling naijverige stammen der Hottentoos vereischten. Herry, steeds van kwade bedoelingen verdacht, werd ten slotte naar het Robbeneiland verwijderd, waardoor hij onschadelijk werd gemaakt, zonder dat zijne land- en stamgenooten zich zulks (zoo weinig bemind was hij) aantrokken. - Verdragen met de inboorlingen baatten niet. Zij waren in staat de plechtigste met de sterkste betuigingen gesloten overeenkomst den volgenden dag gansch niet te tellen.
Maar groote zorg baarde hun de omstandigheid, dat den kolonisten, volgens verordening der Compagnie slaven werden toegevoerd. Het bleef niet bij de ontvangst van door Oost-Indische Gerechtshoven tot slavernij veroordeelde en hun toegezonden Maleijers. In veel grooter aantal werden hun slaven aangebracht, op een' Portugeeschen slavenhaler veroverd, en op de kust van Guinée gekocht. Dezen, door het vooruitzicht der vrijheid in de onbegrensde Afrikaansche wildernis aangelokt, en met de inboorlingen, bepaaldelijk met hunne vrouwen, in gemeenschap, ontliepen gedurig. Ernstig gevaar dreigde, wanneer zij, zooveel stoutmoediger volk dan de Hottentoos, en met onze beperkte macht bekend geworden, zich in grootere groepen verwijderden. Deswege werd besloten den smid ten spoedigste kettingen te laten smeden om de manspersonen daarin te klinken. Doch zelfs met ket- | |
| |
tingen aan de beenen ontliepen er nog. Gelukkig dat velen terugkwamen, daar zij geen voedsel vonden en almede omdat de Hottentoos op den duur niet op hunne tegenwoordigheid gesteld waren.
Een nog ernstiger gevaar dreigde van eenen opstand van kolonisten tegen het gezag hunner overheid. - Mede overeenkomstig de bedoeling van de Heeren XVII was aan verscheiden kolonisten het burgerschap met eenig bezit van vee en bouwgrond verleend. Onder dezen nu deed zich een aanmatigend persoon op, die enkele volgers wist te bekomen, en verscheidene artikelen opstelde, waarin op hoogen toon te kennen gegeven werd, dat men onwillig was om langer door het Bewind in hunne vrijheid om hunne waren te ruilen en aan de voorbijvarende schepen te verkoopen, belemmerd te worden. Door het verstandig kalm beleid van den Commandeur werd dit gevaarlijk verzet zoo bejegend, dat, op den belhamel na, de overigen goedsmoeds van hun oproerig bezoek op het fort naar hunne woningen terugkeerden.
Nog eene bijzonderheid betreffende Riebeek mogen wij hier meedeelen. Wij danken haar aan een bericht, door ons gevonden in de Navorscher, 1887, Aflev. 7, bl. 395, 396. Het behelst dat de lijksteen van Jan van Riebeek, na het afbreken der groote kerk te Batavia, onder het bestuur van Daendels opgeruimd en op eene onwaardige plaats terechtgekomen, onlangs opgespoord was. De steen droeg dit opschrift:
‘Hieronder ligt Begraven Den E. Hr. Johan van Riebeek Eerste stichter der Colonie Aen Cabo de Bona Esperance en oudt Praesident van Malacca, jongst Secretaris van de Hooge RegeRinge van India. Obiit 18en JaNuary Ao 1677, oud 58 Jaaren.’
Hoezeer de taal van het Dagverhaal, in dit Deel
| |
| |
vervat, zich door dezelfde gebrekkigheid blijft kenmerken, kan men toch opmerken, dat de stijl der Resoluties gaandeweg gepaster wordt en meer overeenkomstig den aard van een gevestigd Staatsgezag. - Den geheelen tekst heb ik onveranderd gelaten; alleenlijk heb ik enkele brieven en resoluties weggelaten, wier inhoud uit het verhaal genoegzaam bleek; mede is de dagelijks herhaalde vermelding van de weêrsgesteldheid achterwege gebleven, behalve daar waar de staat van wind en weder van invloed was op aankomst of vertrek van schepen of op den wasdom van het gezaaide.
Werd er al in al den tijd, dien dit Deel beslaat, niet aan gedacht de inboorlingen op eenigerlei wijze met het Christendom bekend te maken, toch treffen wij hier eene bekeerling aan in den persoon van eene jonge Hottentotsche vrouw, verwant met Herry en schoonzuster van een Hottentootsch Opperhoofd met name Oedasoa. Zij deed bij de onzen den onschatbaren dienst van tolkin en roemde op het bezit van een Duitsch, dat is Hollandsch, hart. Staaltjes van hare godsdienstige gezindheid en van haar (zoo het schijnt) niet onvruchtbaar streven om haar geloof onder de haren uit te breiden, komen hier voor (op 30 Dec. 1658).
Het ontbreekt ons, dank zij den geest van onderzoek, aan de Kaap wakker geworden, tegenwoordig niet aan de mededeeling van bronnen betreffende de geschiedenis van het beheer der Hollanders aldaar. Lezenswaard is ook wat over het tijdvak van Riebeeks bewind verhaald wordt in het werk van Geo. M. Theal, verkort en in het Hollandsch vertaald door Z.H.Ed. President F.W. Reitz, van den Oranje-Vrijstaat, p. 16-44. En de blijken van den ijver van den Heer H.C.V. Leibbrandt vloeien het Historisch Genoot- | |
| |
schap toe in kopieën van in het Kaapsch Archief bewaarde historische stukken, van welke wij na een niet al te lang tijdsverloop een goed deel hopen uit te geven.
Op bl. 1 van het Ie Deel vernemen wij, dat de toen aanstaande Commandeur zich meer dan eens over de ‘rankheid’ van het schip, waarmede hij zich naar de Kaap begaf, beklaagd heeft, en voorts wordt aldaar, bl. 10, gewaagd van eene resolutie, die niet wordt medegedeeld. Nu is ons door tusschenkomst van den Heer Dr. Th. Abrahamsz, Officier van gezondh. 1e kl. een extract uit het Scheepsjournaal, waarin zulk eene klacht voorkomt, en de resolutie, op het Kaapsch Archief gecopiëerd, medegedeeld. Een en ander laten wij hier volledigheidshalve afdrukken.
W.G. BRILL.
| |
Zaterdach den 30en December 1651.
De wind Westelijck, vrij hard aencoelende, Bevinden tschip de Drommedaris so ranck te wesen, dat wij qualk eenigh seyl cunnen voeren, sonder beduchtinge van groote swaright. Derhalve de schippers van den Reyger ende Hope aen boort ontboden hebben, ende haer in den Raet voorgedragen de ranckheit des schips, daerbij geroepen sijnde de scheepsofficieren, dewelcke verclaerden niet sonder pryckel geraden met tschip door Zee te gaan, alsoo niet mogelk is, op een lager wal vervallende, daer boven te cunnen geraecken, noch met een bijlegger eenige smacken van grove zeen te cunnen affslaen, - Soo is, na goet overlegh ende rijpe deliberatien eenparigh nootshalven ten meeste dienste van d'E. Compe goet gevonden, dewyle doch weynigh met bijleggen cunnen vorderen, aen d' Engelse cust met onse
| |
| |
drie Schepen bequame haven te soecken, omme tschip den Drommedaris aldaer met eenige boots steen te ballasten, ende dan gesamentln van daer op talderspoedighste onse gedestineerde reyse met alle mogelc vlijt te bevoorderen.
Aldus gedaen ende geresolveert Int Schip den Drommedaris ten dage ende Jare als boven.
Johan van Riebeeck 1651. |
Davit Coninck. |
Jan Hoochsaet. |
Symon Turver. |
P.v.D. Helm, Secretaris. |
| |
Maandagh den 8 April Ao 1652.
Jegenwoordigh door des Heeren geleyde, met de schepen Drommedaris, Reyger ende Goede Hoope Gode Loff, wel ende behouden ter Rheede aan Cabo de Bona Esperance in de Taeffelbay op den 6en ende 7en deser successivelyck geluckigh g'arriveert wesende, omme alhier na den last van onze Heeren principalen de Bewinthebberen van de generale Nederlantsche g'octroyeerde Oostindische Compe voor haer Ed. een generael rendevous te begrijpen ende tot dien eynde op de bequaemste plaetse een deffensyff Fortresse offte sterckte op te werpen, omme onder tfaveur van dien sodanige landerijen vorders in possessie te nemen als tot caltivatie ende aenfockinge van allerhande vee ende ververssinge voor Comps respective heen Ende weder navigerende schepen dienstigh wesen ende derselver verderen dienst vereyschen mochte, waertoe de materialen in de voorn. schepen geladen, ende deselve g'ordonneert sijn hare vermogende hulpe te contribueren, - Soo is, om alles met goede ordre te beginnen, bij den Raedt (door den Opper Coopman Jan van Riebeecq beroepen sijnde) na rijpe deliberatie ende goet overlegh eenparig te goet gevonden end vast gestelt:
| |
| |
Dat gemelten Riebeecq sich ten eersten met de schippers Davit Coningh, Johan Hooghsaet Ende Symon Turver, nevens eenige g'armeerde soldaten na Lant vervoegen sal omme wat nader inspectie ende affmetinge te nemen, als gister provisioneel gedaen hebben van de bequaemste plaetsen tot de te maecken Fortresse nodigh, ende die gevonden ende uytgecosen hebbende, datelyck af te steecken, om in alder ijl aen 't werck te comen, ende geen tijt verloren te laten gaen, ten eynde metter haest in deffentie geraecken, ende Comps Schepen te Eeder hare reyse voorts na Batavia mogen vervorderen.
Ende opdat alles met goede ordre op 't spoedighste mochte toegaen, is oock goet vonden de schepen Drommedaris ende Reyger elck versien ende bewaeckt te laten met 36 coppen, omme dagelix de materialen te lossen, water ende ballast
te halen etc. - sijn te samen |
72 coppen |
ende 't Jachtjen met |
11 coppen |
|
----- |
wesende in alles |
83 coppen, |
|
----- |
die oock gebruycdt sullen worden om bij goede gelegentheyt ende bequaem weer elck met sijn eygen zegen te visschen, opdat 't volcq te Lande te beeter aen 't werck mogen blijven, ende sal den opulenten den soberen vanger na discretie mededeelen.
Ende om aen Lant te arbeiden van Drommedaris |
50 coppen |
Van den Reyger |
39 coppen |
Ende van 't Jacht de Goede Hope |
5 coppen |
die te samen maecken (cocx ende timmerluyden ingereeckent) aen Lant |
100 coppen |
behalven d' officieren, adsistenten, opperbarbiers etc. |
Ende om alle 't werck gelijck ende op 't spoedighste te laten voortgaen, is oock verstaen dat alle de timmerluyden, van de gemelte 3 schepen voorts aen Lant sullen gesonden worden om ten eersten aen een bequaem woon- ende packhuys binnen 't parck van 't aff te steecken Fort arbeyt te beginnen, na de mate haar te geven.
| |
| |
Ende aengaende 't schaffen is g'arresteert, dat yder daertoe een cock off sijn maet sal aen Lant senden, om voor sijn volcq van desselffs victualie 2 mael daeghs te laten schaffen, ende alle dagh elck man 3 halff mutsjens wijn tot rantsoen te geven, opdat alle 't volcq over eene cam mochte geschoren worden ende te minder murmeratie onder deselve vallen.
Ende dewijle oock goede wacht moet gehouden sijn, wort verstaen, dat deselve sal ront ende eguael gaen, soowel bij dage als bij nachte, onder matrozen ende soldaten, tot timmerluyden incluys, sonder uytneminge van jemanden, opdat hem niemant op 't een off 't ander van minder of meerder ende zwaerder arbeyt te doen en hebbe te beclagen offte exipieren, ten welcken eynde tot wapeninge der matrosen aen Lant bestelt sal worden van Drommedaris 8 ende van den Reyger 6 scheepsmusquets ende houwers met haer toebehooren, om de schiltwachten mede wasr te nemen ende de soldaten op haer eygen geweer te laten.
Tot onderhoudinge van welck een ende ander oock geresolveert is seecker geconcipeeert placcaet na genomen resumptie den volcke op alle de schepen ende aen Lant tot yders narightinge te pronunchieren ende ter behoorle plaetse te affigeren, gelijck onder dato deses in ons placcaetboeck can nagelesen worden.
Aldus gedaen ende geresolveert in 't Schip den Drommedaris ten dage ende jare als voren.
Johan van Riebeeck 1652,
Davit Coninck.
Jan Hoochsaet.
Symen Turver.
P.v.d. Helm', Secrets. |
|