Daghregister. Deel 3. 1659-1662
(1957)–Jan van Riebeeck– Auteursrechtelijk beschermdNovember anno 1661Adij, primo dito, 's morgens even harde Z.Z.Ooste-, schrale, droge winden.Ga naar margenoot+ 2 dito, idem. 3 dito, stil tot naermiddags. 4 dito, is den fiscael, Abraham Gabbema, met de seylsloep, 't Muskytjen, de wint Z.Z.Oost sijnde, eens na 't Robben-eylant gesonden om de saken aldaer te besichtigen ende met eenen een vlaggespilGa naar voetnoot5. op te rechten tot het secrete seyn, etc. 5 dito, weer ende wint meest van den Zuyt-Zuyt-Oosten als vooren. Is weder een van Compagnie's slaven overleden. Sondagh, VolGa naar voetnoot6. Maen, 6en <dito>, 's morgens voor daegh is den fiscael voornoemt met een westelijk luchjen wederom gecomen, hebbende gemelte vlaggespil op den vuyrbergh opgerecht om het secrete seyn mede waer te nemen voor de retour- en andere Compagnie's schepen, naer Nieuwe Jaer hier aen te comen. Ende wijders alles wel gevonden. Item ook een trop verkens off twee in 't wilde sigh ernerende ende beter voortfockende als die bij 't huys aengehouden worden, tesamen al tot over de hondert weder aengegroeyt, tierende de schapen jegenwoordigh (136 stucx in aantal) ook wel, alsmede de conijnen, dogh cost men die weynigh sien, als hun in hare hoolen bij dagh onthoudende. 7 dito, betrocken, westelijke lucht, die redelijk stijff deurbloes. 8 dito, idem, met regen. Is noch een van Compagnie's Gunese slavinnen overleden. 9 dito, noch al nat, los weer met stijve Noort-Westwinden. Is ook overleden eenenGa naar margenoot+ | |||||||||||||||||||
[pagina 406]
| |||||||||||||||||||
Isaacq de Graeff van Leyden, adelborst, leggende noch al vrij eenigeGa naar voetnoot1. meer in 't siekenhuys, 'twelk dit saysoen vrij vol gebleven is en noch niet vermindert, vallende die opcomen al ten eersten weder in, sijnde onder de Hottentoos mede groote siekte en sterfte geweest, sulcx het schijnt een gemene plaegh te wesen die de vrije luyden al mede gevoelt hebben met het affsterven eeniger harer slaven al eer 't onder Compagnie's lijffeygenen noch gecomen, die jegenwoordigh veele siek worden ende seer cortGa naar voetnoot2. sterven. Willen hopen God de Heere het haest wil gelieven te laten beteren. Heden sijn 5 schapen gehandelt van Oedasoa ende Gonnomoa's volq voor coper ende tabacq. 10 dito, 's morgens noch al los weer en westelijke coelte. Is op dato bij den Raedt genomen navolgende <resolutie>: ‘Donderdagh, den 10en November 1661Ga naar eind(a): Nadien, vermits de drooge tijt, jegenwoordigh de wegen beginnen bequaem te worden om weder een lanttocht te cunnen doen na de Namaquas die anno passado opgevonden sijn, ende welkers coningh ende zoonen onse lantreysers alsdoen belooft hebben haer in dese maent op sekere plaetse, omtrent 60 à 70 mijlen van hier, te laten vinden, om vandaer met d' onse hier aen 't fort te comen - Soo is, om datGa naar margenoot+ werk na d' ordre onser Heeren Meesters, meer en meer op 't spoedighste nader te ondecken, goetgevonden met den aldereerstenGa naar voetnoot3. de tocht weder te ondernemen, neffens een goede vereeringe aen voorsz. coningh en zoonen. Ende opdat alles met des te beter ordre uytgevoert en 't volq op de wegh overal onder te ordentlijker discipline gehouden mochte worden, is ook verstaen den sargeant, Pieter Everaert, hooft van de militie alhier, als opperhooft van de lantreysers te gebruyken, dewijle daertoe van selffs sijn dienst is aenbiedende ende voor desen d' E. Compagnie lange jaren in India gedient, ende hier den Raedt als een lith mede een goede wijle bijgewoont hebbende, door ervarentheyt en bewustinghGa naar voetnoot4. van saeken vertrouwt wort alles na Compagnie's maximen beeter als een minder sal betrachten ende eer soeken in te leggen. Ende vermits den onder-chirurgijn, Pieter Meerhoff, anno passado twee mael daer geweest, eens als tweede en 't laeste tochjen als hooft, en sigh alsdoen ook wel gequeten heeft, is geresolveert denselven als tweeden van den voorsz. sargeant weder te laten gaen, en uyt het comptoirGa naar voetnoot5. den scribent, Cornelis de CretserGa naar eind(b), als derde, om bij afflijvicheytGa naar voetnoot6. malcanderen in dese ordre als hooffden over den trop te succederen en door voorsz. Cretser opgeteykent te worden de voorvallende saken, overal conform de memorie haerluyden tot instructie mede te geven, beneffens navolgende persoonen, door gemelte sargeant de beste gecosen uyt die haer selffs hier toe ook hebben aengepresenteert, te weten: | |||||||||||||||||||
[pagina 407]
| |||||||||||||||||||
Jan Hendricxss. de Vries van Leeuwarden, dito voor sijn tourGa naar voetnoot1. in 't Vaderlandt mede op verscheyde lanttochten geweest ende dies alle fray uytgelesen, couragieus volq wesende, die dan tot dese tocht, gelijk voorseyt, uyt eygen lust, selffs begerigh, onder gesach van den gemelten sargeant, Pieter Everaerts., sijn geadmitteert op de conditien ende belofften anno passado g'expresseert bij resolutie van den 10en November daerover genomen en hun jegenwoordigh weder voorgehouden. Ende alsoo onse Heeren Majores bij Haer Ed. missive, gelijk vóór aengeroert, noch al blijven ordonneren de saken te landewaert in sooveel mogelijk vorder te doen ontdecken - Soo is, na goede deliberatie en uyt consideratie van de goede vruntschappen die dese lants volkeren met ons seer fray blijven onderhouden, waerdoor 't overal veylich voor deselve te reysen sal sijn, goetgevonden dese notable lantreyse niet te vertragen, maer ten eersten sijn voortgank te laten nemen, mitsgaders gemelte sargeant t' accommoderen met 6 van de bequaemste draeghossen om hare provisien ende coopmanschappen te dragen. Is mede verstaen de ondergenoemde persoonen met navolgende verbeteringe teGa naar margenoot+ beneficeren, om redenen in d' onderstaende actens hun daervan verleendt, g'expresseert: Cristiaen Cristiaenss. van VleckerenGa naar eind(d), hier te lande gecomen met schip Arnhem, den 22en Maert anno 1659, voor bootsman à 8 gl. per maent, welke sedert dien tijt in Compagnie's bosch aen 't houthacken ende sagen is gebruykt ende sijnen dienst naer behooren waergenomen heeft, wort ten dien insichte op sijn versoek ende vereyschte bequaemheyt als houthacker en sager geconfirmeert onder een beloninge van 12 guldens per maent gagie, heden ingaende, mits gehouden sijnde noch drie jaren naer d' expiratie sijnes eersten verbants daervoor te dienen. Jaspar Andriess. van Langesont, hier te lande gecomen met 't fluytschip Vollenhoven, den 21en October 1660, voor bosschieter à 12 guldens per maent, welke, sedert 't vertrek van den gewesene baes in 't bosch, over de houthackers en zagers is gebruyct ende sijnen dienst daervoor wel waergenomen heeft, wort ten dien insichte op sijn versoek en bequaemheyt, als hebbende voor sijn tour na 't Patria | |||||||||||||||||||
[pagina 408]
| |||||||||||||||||||
deselve plaets na behooren al becleet, weder als baes in 't bosch geconfirmeert onder een beloninge van 16 guldens per maent, heden ingaende, mits gehouden sijnde sijn verbonden tijt daervoor alhier uyt te dienen. Aldus gedaen en geresolveert in 't fort de Goede Hope, ten dage en jare als boven. (Was geteyckent:) Jan van Riebeeck Roeloff de Man Abraham Gabbema Pieter Everaerts Hendrik Lacus, secretaris.’
Ga naar margenoot+ 11 dito, westelijke lucht en liefflijk weer. Sijn des avonts aen 't fort gecomen beyde de oversten van de Saldanhars ofte Cochoquas, Oedasoa ende Gonnomoa, niet anders seggende dan, nadien sij nu heel dichtbij gecomen sijnde met eenige van hare legers, namentlijk achter de soutpannen, 5 uyren gaens omtrent van hier, dat se daerom quamen om den Commandeur te besoeken, welk besoek aengenaem geaccepteert en sijluyden wel getracteert wierden, schoon niet een levendigh ooghGa naar voetnoot1. van bestiael mede brachten, clagende seer van sterfte onder 'tselve en ook onder haer volk. Aengaende de reyse die wij vóór hadden na de Namaquas, gelieten haer sulcx heel wel te wesen ende daer gansch niet tegen te hebben. Heden sijn twee kinderen van Compagnie's slaven overleden en ook den vrij lantbouwer, Steven Janss. van Wageningen, sijn alderbeste slaeff, daer hem corts noch 500 guldens voor geboden is. 12 dito, los, regenachtigh weer en de wint westelijk, sijn de verhaelde oversten der Saldanhars na goet onthael en genoten vereeringen 's namiddags wel vernoegt weder vertrocken, en 18 schapen van haer volq aengebracht en ingereuylt. Sondagh, den 13en <dito>, mot- en regenachtigh weer, tegen den avondt veranderende in stijve, drooge, Z.Z.Ooste-, harde winden. Ende sijn heden van de Saldanhars 5 schapen ingereuylt. Ga naar margenoot+ 14 <dito>, droogh sonneschijn-weer en stijve wint van den Z.Z.Oosten. Hebben ons volq des 's morgens ten negen uyren, haer goet op 6 draegossen gepact, hun in den Naeme des Heeren tot de lanttocht op reyse begeven, versien tot instructie met navolgendeGa naar eind(e):
Memorie voor den sargeant Pieter Everaerds, als hoofft gestelt over 't volq met hem gesonden wordende na de verledene jaers opgevonden nieuwe volkeren, genaemt Namaquas.
‘Omme emmers in alles verseekert te mogen wesen dat alle behoorlijke debvoiren | |||||||||||||||||||
[pagina 409]
| |||||||||||||||||||
wel souden werden aengewent, hebben wij niet willen affslaen de presentatie van uwen dienst gedaen tot de jegenwoordige lanttocht na de verleden jaers opgevondene nieuwe volkeren, genaempt Namaquas, en dat ook met een fraye vereeringe van soodanige goederen en coralen als met u overlegh ende goetvinden uytgemaect en bequaem geoordeelt is den conink, beneffens sijne drie soonen en andere mindere hooffden, mede te vereeren en congratuleren, mitsgaders denselven te versoeken dat selffs met sijn huysen, coopmanschappen en alle 't vee met u gelieven mede herwaerts aff te comen om hier nader kennisse en alliantie met ons te maeken, en om haer te beter vertrouwen van ons te doen hebben, sal Ul. wel mogen yemandt van d' onse (daertoe willigh sijnde) tegen eenige van de hare (hier aen 't fort te laten) in 't reysen over ende weder aenbieden tot haer meerder gerustigheyt voorGa naar voetnoot1. de Saldanhars en andere Hottentoosvolkeren die tusschen haer ende ons woonen en met ons goede vreede en vruntschap onderhouden, waervan de overste der Cochoquas en Saldanhars, Oedasoa en Gonnomoa, ons wel bekent sijn en dies,Ga naar margenoot+ om ons volcx halven, haerluyden niet wel sullen derven eenige hinder doen, en wes meer, off anders, Ul. cunt bedenken om haer met alle haer haeve aff te locken en te sien off se beneffens het bestiael ook genegen te maken sijn om van hare bereyde vellen ende fraye struysveeren aen ons te verhandelen. Item ook oliphantstanden, muscus, civet, groot schiltpatshoorn, bonte vellekens, ende let wel off er ook gout onder haer cieraet van armringen ende coralen is, nemende verscheyde toetsen daervan op Ul. toetsteentjenGa naar voetnoot2. om ons hier te thoonen. Ende off de tot diensten als tolken medegaende Hottentoos U onderwegen mochten affvallen en door vreese off andersints haer bedachten de reys te volbrengen, soo moet Ul. echter sulcx niet onderlaten, maer U saken evenwel bevorderen en sien, door de medenemende vereeringe als andersints, de Namaquas off andere vreemde volken te bewegen onder ons eygen volcx geleyde herwaerts aff te comen, off wel yemandt in forma als vooren tegen eenige van hare principaelste aldaer in hostagie te laten, verstaende soo sigh yemandt daertoe willigh toont, die daervoor dan na behooren van d' E. Compagnie geloont sal worden. Ende dewijle vastelijk vertrouwt wort dese Namaquas frequentatie hebben met het benaemdeGa naar voetnoot3. goutrijke volq van Monomotapa, daer de Portugesen van Mosambicque haer meeste gout van crijgen, soo willen <wij> Ul. gerecommandeert laten na alles wel scherpelijk te vernemen en onder anderen ook waernemen:Ga naar margenoot+
Eerstelijck
Soo haest als Ul. over de Bracke-revier deur de slagboom sijt, dat vandaer ten | |||||||||||||||||||
[pagina 410]
| |||||||||||||||||||
eersten begint op een compas aff te peylen de cours en te noteren ofte op te teykenen hoeveel uyren, halve uyren, langer off corter, telkens op de genomen cours gegaen sult hebben, in forme als de stuyrluyden ter zee doen, omme sulcx in een caerte te cunnen stellen voor de Heeren Meesters in 't Vaderlant en Haer Ed. tot Batavia. Dit moet emmersGa naar voetnoot1. vooreerstGa naar voetnoot2. en vooral wel waergenomen en niet versuymt worden.
2
Daer dan mede bijvougen waer cley ofte bougront, sandigh, steenigh, berghachtigh, en waterafflopendeGa naar voetnoot3. revieren sijn, en hoe sij strecken; ook te stellen off ergens in 't geberghte ofte revieren eenigh minerael steekt daer silver off gout uyt te tre<c>ken sij. Item acht te nemen off de wegen overal off ergens met wagens sullen te passeeren sijn, gevende sommige remarcable plaetsen ook namen van 't volq en haer oversten ende steden, om te kennen in toecomende.
3
Bij al 't ontmoetende volq moet geleth worden waer sij bij leven, wat oversten dat se hebben, wat cledingh, wat erneringh, wat Godtsdienst, wooningen, vasticheden en waer sij meest begerigh na sijn, ten welken eynde Ul. diverse monsters van coralen en lapjens sijde, linne en geschilderde cleden ende andere cramerijen medegegeven worden om te verthoonen wat haer aengenaempst is, en te vernemen offGa naar margenoot+ se ook honigh ende was, amber off yets anders bij haer hebben.
4
Wat bequaeme boom- off aertvruchten de landen dragen en, ergens aen 't strant comende, te merken wat baeyen en revieren in zee uytlopen, hoe se strecken ende wat gelegentheyt van water, hout ofte ververssingh, etc., daer te becomen zij, off daer oock ergens oesters, ofte mosselen met peerlen, ende schiltpadden bequaem tot cammen ende ander werck te crijgen is.
5
Hoe sterck van volcq <zij> zijn ende met wie in vruntschap off vijantschap leven ende waerom; hoe sijluyden generaelijck genoemt worden ende specialijck de namen van haere voornemeGa naar voetnoot4. oversten ofte coningen ende plaetsen, steden, dorpen, mitsgaders wat oorlochsgereetschap dat se hebben.
6
Hoe sijluyden onse natie genegen sijn, off sij oock wreet, vrundelijck ende van eenige redelickheyt ende politie sijn, ende opdat Ul. emmers terdegen sout mogen | |||||||||||||||||||
[pagina 411]
| |||||||||||||||||||
weten hoe Ul. alles sult cunnen aenteyckenen ofte opschrijven, hebben wij Ul. bij desen, tot meerder opmerckinge ende naerichtinge, noch medegegeven copie van de memorie bij d' E. Heeren Bewinthebbers ontworpen om in 't stellen van rapporten op te letten, waermede wij hopen Ul. boven ons mondelingh onderricht wel voorts sult weeten wat Ul. in 't een ende ander te doen staet tot betrachtinge van Ul. eygen eer en de bedieninghGa naar voetnoot1. van de premie Ul. beloofft nae meriten van tgeene bij Ul. opgevonden wort, dat Godt geve considerabel mach wesen, endeGa naar margenoot+ waermede wij ten besluyte Ul. dan toewenschen een geluckige heen- en wederomreyse onder 't beschut van den oppersten Bewaerder aller vromen, die wij altijt voor Ul. in onse dagelijcxe gebeden sullen bidden dat hij Ul. met sijn genade wil bijblijven. Amen. In 't fort de Goede Hope, adij 10en November anno 1661. (Was geteyckent:) Jan van Riebeeck.’
Ende om 't volcq te beter onder dissipline te mogen houden, is voorsz. sargeant oock versien met navolgende commissie, te weten:
‘Jan van Riebeecq, Commandeur ende Raedt van 't fort de Goede Hope, etc., doen te weeten: Alsoo bij resolutie van den 10en November 1661 goetgevonden is een capitale besendinge te doen nae de Namaquas ende andere vreembde volckeren, die meer souden mogen opgevonden werden, ende g'oordeelt is dese saecke sooveel te meriteren om daertoe als hooft wel een uyt den Raedt te gebruycken, tot welcke sigh dan den sergeant, Pieter Everaerts., al van overlangh ende jegenwoordigh noch is aenbiedende, hebben wij denselven, als van sijn capasiteyt meenende verseeckert te zijn, daertoe dan g'admitteert ende g'authoriseert, gelijck wij hem admitteren ende authoriseren bij desen, omme als opperhooft over 't volcq geduyrende dese lanttocht, conform sijn medegegeven instructie te commanderen, ende te doenGa naar margenoot+ sulcx hij tot bevorderinge sijner bevolen saacken, conform de medehebbende instructie, sal bevinden te behoren, bevelende derhalven alle die meedegaen den voorsz. sargeant, Pieter Everaerts., voor haer opperhoofft te erkennen ende gehoorsamen in alles wat hij haer gebieden zal, als off wij selffs in persoon, gelijck oock in gelijcke cracht bij sijn overlijden (dat Godt verhoede) sullen erkent ende gehoorsaemt worden soodanigen persoon off personen als bij extract van de resolutie, in dato 10 November 1661 genomen ende onder voorsz. sargeant berustende, door ons daertoe successive sijn genomineert ende bij desen g'ordonneert, alsoo verstaen wort dit aldus ten meesten dienste van d' E. Compagnie te behoren. Gegeven in 't fort de Goede Hope, den 10 November anno 1661. (Was geteyckent:) Jan van Riebeeck.’ | |||||||||||||||||||
[pagina 412]
| |||||||||||||||||||
Volght de notitie van de goederen ende provisien, op 6 ossen geladen, bij de lantreyssers medegenomen.
Voor den coninck offte opperste van de Namaquas: 1 strengh van de grootste licht-blaeu corael, 1 dito, wat cleynder soort, dito blaeu corael,Ga naar margenoot+ 2 dito van de 3e sorteringh van dito corael, 2 dito blaeu corael, groot slagh, glinsterende, van cristal, 1 dito violeth, groot sorteringh, 1 bosje cleyn dito quispelgreyn, 1 dito orangie, wat groter sorteringh quispelgreyn, 1 dito melck-witte van dito groote quispelgreyn, 1 dito van 12 strengen root corael, daer men koebeesten voor handelt, 1 strengh melck-wit corael van de grootste sorteringh, 1 dito wit gestreept corael van christal, 1 dito vergult blaeu, groot slagh, 1 dito vergult ende geel, 1 dito groen met geele sprenkels, 1 dito blaeu met witte dito's, 1 dito violeth corael, groot slagh, 1 copere ringh, sijnde daerin geset een esmeraude steen, 1 fauce hoetbant, 1 rode sergie-muts met 3 passamenten daerop, 1 roosGa naar voetnoot1., sijnde een gesteente op dito muts geset, 2 vergulde kettingen, sijnde bresaletten, 2 corale bresaletten, 1 silvere kettingh met schakels, 1 geele copere kettingh, 2 copere plaeten, wegen 3½ lb., 2 stocken dick draat- en 2 dito dun -coper wegende 6 lb., 2 stucken ijser, wegende 3 lb., 1 mesch, 1 lb. tabacq, te weten ½ lb. ordinaris ende ½ lb. Brazilis, 1 dosijn dito pijpen, 2 spiegeltjes. Ga naar margenoot+ Voor sijn eersten zoon: 1 bosje root corael quispelgreyn, daer koebeesten voor gehandelt worden, 1 dito melck-wit quispelgreyn, 1 dito blaeu quispelgreyn, 1 dito violeth quispelgreyn, 1 strengh lichtblaeu corael van de middelste sorteringh, 2 dito van de 3e sorteringh, 1 dito wit corael van de grootste slagh, 1 dito fioleth, groot slagh, 2 strengen donckerblaeu, groot slagh, glinsterende, van cristal, 1 dito blaeu met witte strepen, 1 dito groen met geele dito's, 1 dito blaeu, sijnde vergult, 1 dito geele, sijnde vergult, 1 dito wit gestreept corael van christal, 1 copere ringh met een esmeraude steen daerin, 1 vergult kettinghje, sijnde een bresaleth, 1 corale bresaleth, 1 fauce hoetbant, 1 muts van roode sergie, met 2 passamenten geboort, 1 plaet geel coper, weegt 1½ lb., 1 stock dick draet- en 1 dito dun draetcoper, wegende 3 lb., ¾ lb. Brazilische tabacq, ½ dosijn tabacqspijpen, 1 mes.
Voor den 2en soon: idem als boven.
Voor den 3en soon: mede als vooren.
Ga naar margenoot+ Voor den eersten capiteyn: 1 bosjen roode coralen, daer koebeesten voor gehandelt worden, 1 strengh lichtblaeu corael van de middelste slagh, 1 dito van de 3e sorteringh, 1 dito violeth, groot corael, 1 dito doncker-blaeu, groot slagh, glinsterende, van cristal, 1 dito wit ge- | |||||||||||||||||||
[pagina 413]
| |||||||||||||||||||
streept, van christal, 1 dito wit corael van de grootste slagh, 1 dito blaeu met geel ende swarte stippelen, 1 bosjen blaeu quispelgreyn, cleyne sorteringh, 1 fauce hoetbant, 1 rode Rouansze muts, 1 silver faus ringetje, 1 mesch.
Voor en 2en capiteyn: idem als boven.
Voor den 3en capiteyn: mede als vooren.
Coopmanschappen tot handelingh, te weten: 30 bossen, off 2½ lb., rode coralen, daer men koebeesten voor handelt, 20 lb. tabacq, 1 gros ditoGa naar voetnoot1. pijpen, 37 lb. coper, te weten: 10 lb. dick ende 9 lb. dun draetcoper, 18 lb. plaet dito, sijnde 12 stucx, 12 stucx kabarijGa naar voetnoot2., wegende 7 lb., 12 stucx rode,Ga naar margenoot+ Rouaense mutsen, 6 dito vilmessenGa naar voetnoot3., 3¼ lb. diversze france couleurGa naar voetnoot4.-coralen.
Comptoir- off schrijffgereetschappen: 2 boecken papier, 1 bos schafften.
Amunitie van oorloge: 55 lb. buspoeder, 60 lb. cogels, 10 lb. hagel, 4 bos lont, 100 stucx vuursteenen, 11 snaphaenroers, 12 pistolen, 12 houwers.
Materialen: 17 lijne van 12e, 20 stucx vishoecken, 3 strengen zeylgaren, 3 zeylnaelden, wat cleyne spijkertjes, 1 lege tent met sijn toebehooren, 1 pick offte houweel, 1 spaa,Ga naar margenoot+ 2 hantbijlen. Cocxgereetschappen: 1 coper keeteltjen. Provisien: 750 lb. hart broot, 70 lb. speck, 4 mingele brandewijn en 2 flapcan Spaence wijn en 2 mingele asijn in een kelderken met vier tinne vlesschen, 10 lb. suycker, 50lb. zout.
Speserijen: 4 loot foelie, 4 dito nagelen, 4 dito notenmuscaten, 8 dito caneel, 4 lb. peper.
Equipagie: 68 ellen nieuw zeyldoeck, tot sacken vermaeckt, daer 't goet in gepackt is.
Nae 't vertreck dan van de gemelte lantreyssers die door de onwillicheyt van d' ossen wat gesuckelt ende niet verder als tot aen de Bracke-rivier hadden cunnen comen, sijn heden van de Saldanhars oock aengebracht 4 beestjens ende 12 schapen,Ga naar margenoot+ voor coper, tabacq ende pijpen ingereuylt. 15 dito, 's morgens fray, lieffelijck, stil, warm zonneschijn-weer, sijn onse lant- | |||||||||||||||||||
[pagina 414]
| |||||||||||||||||||
reysers omtrent ten acht uyren voormiddachs wel over de Bracke-rivier geraeckt ende voorts te landewaert ingereyst, mitsgaders <wij> heden aen 't fort gereuylt niet meer als 10 schaepjes van de Saldanhars, hoewel deselve ons jegenwoordigh, als op den 11en genoteert, heel sterck sijn comen bijwonen ende nietjegenstaende de sterffte noch al veel schoon bestiael bij haer hebben, doch is haer gewoonte niet anders als refuys te verhandelen, gelijck oock blijckt dat ons de helft doorgaens wel affsterft, comende dagelijcx met noch al meer volck ende huysen daeromtrent legeren; des oock te nauwer toesicht op de ruyter- ende ander buytenwachten te nemen bevolen is, ende wes meer op 't een ende 't ander nodigh door den Commandeur, heden uytwesende, gestelt, die 't coorn meest overal seer fray in airen heeft bevonden te staen, mitsgaders de garst op veele plaatsen aen 't rijpen ende aen sijnGa naar margenoot+ hoffstede, genaemt den Uytwijck, al laten beginnen eenige rijpe gars te mayen, daer 't coorn alle jaeren wel eerst rijp wort. 16, 17 ende 18 dito, idem lieffelijck weer, is den Commandeur met 21 paerdenGa naar voetnoot1. eens in 't landt nae de Saldanhars geweest, beyde de opperste van deselve, Oedasoa ende Gonnomoa, besoeckende, die, denselven buyten vermoedenGa naar voetnoot2. vernemende, seer blijde schenen te wesen, als oock al haer volcq, vrou ende kindren met hantgeclap ende rasend blij gebaerGa naar voetnoot3. daervan blijck thonende ende haer gelatende als dit besoeck te wesen den alderbondichstenGa naar voetnoot4. bant van onverbreeckelijke vruntschap, etc., brengende tot dien eynde ydereen in potten sooveel melck voor al 't volcq om te drincken als zij begeerden, mitsgaders Oedasoa ende sijn eerste Raedt, Coukasoa, elck een lustigen, vetten hamel tot vereeringe, dat met tabacq, broot ende brandewijn wel gecompenceert ende van diesGa naar voetnoot5. oock lustigh onder veele royael gespendeert wierd, nae 'twelcke Oedasoa den Commandeur selfs brachte nae 't leger van Gonnomoa, daer 'tselve onthael aen weercanten ende belofften van eeuwighduyrige vruntschap in 't openbaer wederom geschieden, ende haerluyden, nevensGa naar margenoot+ veel van haere volcq, soo getracteert wierden datter veele het staen ontginghGa naar voetnoot6. ende op verscheyde plaetsen in 't velt bleven leggen slapen, oock selffs Gonnomoa, doch hield hem Oedasoa ende Koukosoa soo cloeck dat sij met hun beyden desen avont noch met den Commandeur mede aen 't fort quamen, ende daer voorts met goet onthael in slaep geholpen wierden. 't Bestiael dat van haer bij, in, ende omtrent haer legers vernomen wierd, was ontelbaer ende 't landt overal meest als mede bedeckt, wonder zijnde dat sij der soo node affscheyden, want dese 3 dagen niet meer hadden aengebracht om te verhandelen als 5 slechte beesten ende 27 schaepjens, soodat al de goede tractementen echter van haer weynigh goet bestiael schijnt te cunnen afflocken. | |||||||||||||||||||
[pagina 415]
| |||||||||||||||||||
Echter heeft den Commandeur Riebeeck, met den ondercoopman Roeloff de Man bij hem, selffs in persoon, dit besoeck ende bysondere vruntschap door 't spenderen onder sijn volcq heden soo wat liberael gedaen, opdat zij haer te meer aen ons verbonden souden kennen ende dese verthoninge van ruytermacht oock expres opdat sijluyden, siende dat men soo schielijck daermede overal can wesen, te minder dencken mochten om eenigh quaet op onse lantreyssers voor te nemen, maer ter contrarie deselve overal hulp ende accomodatie te bewijsen, etc. 19 dito, 's morgens fray weer ende westelijcke betrocken lucht, is Oedasoa, met sijn eerste Raedt off Capiteyn van sijn leger, Koukosoa, elck wel vereert ende daerover fray in haer schick, weder nae huys gekeert, menende jegenwoordigh eerst deGa naar margenoot+ rechte feest off kermis gehouden te hebben over de onderlinge belooffde vruntschap eeuwigh te onderhouden, etc. 't Begond op den dagh vrij te regenen ende stijff uytter zee aen te coelen, waermede Compagnie's vaertuygh van 't Robben-eylant quam, derwaerts doorgaens meest heenvarende om branthout tot de vuurseynen te brengen ende met schulpen om calck te branden wederom kerende, hoewel nu, mits 't hard opgecomen weer, niets hadden cunnen innemen, ende der vrijeluyden vaertuygh daerdoor oock genootsaeckt was geweest van 't Dassen-eylandt te scheyden met 20 halff amen traen, leggende haer ander vaertuygh in de Saldanha-bay mede noch op de traenbranderij, met welcke saken, als oock vis, eyeren, verckens, etc., sij goede accommodatieGa naar voetnoot1. ende den traen fray te pas voor Batavia's leervetterije alhier aenbrengen. Sondagh, den 20 dito, wat cout, windrigh weer, meest van den Z.Z.Oosten, isGa naar margenoot+ Gonnomoa met eenige van sijn outsten ende vrouwen aen 't fort geweest, welcke mede, gelijck Oedasoa, soo vrij wat goet onthael aengedaen sijn, doch van haerluyden gister ende vandaegh gereuylt maer elff schapen. Nieuwe maen, den 21en <dito>, lieffelijck, stil zonneschijn-weer, is Oedasoa tegen den avont mede aen 't fort geweest, insgelijcx, als Gonnomoa, voordragende dat se genootsaeckt wierden nader te comen woonen ende dies al wel rijckelijck ten halve met gedeelte van haere legers gecomen waren, sijnde ondertusschen de Caepmans ende Goragouquas (haer, soo 't schijnt, cederendeGa naar voetnoot2.) desen nacht al binnen Compagnie's begrepen cirkel comen wijcken onder ons beschuttinge, doch alsoo sij 't gras, d' E. Compagnie ende vrijeluyden rede schaers genoech daerbinnen vallende, in seer corten tijt souden affweyden, is haer vandage aengesecht, dat se vandaer wilden opbreecken ende elders weyde soecken, 'twelck zij beloofft hebben tegen overmogen te doen, haddendeGa naar voetnoot3. geerne, dat men den Saldanhar Oedasoa en de sijne terughhield, die ons relateerden dat haer wijck herwaerts-aen mede genootsaeckt was om de volckeren van de Chainouquas, Heusaquas ende meer andere in groote meenichte, diep uyt 't landt affcomende met ons te handelen, volgens de tijdingenGa naar margenoot+ | |||||||||||||||||||
[pagina 416]
| |||||||||||||||||||
hem door het berghvolcq, de Soaquas, gebracht ende vermits ondertusschen dese Saldanhars ende Caepmans, etc., ons vast rontom heel naeu op den hals comen ende dat men niet weten can off er wel schelmerij mochte onder schuylen (want wij rede al halff buyten-om genoechsaem al beset sijn) soo is de ruyterwacht met noch 3 paerden versterckt ende alomme wijders tot naeuwe toesicht de behoorlijcke ordre bestelt, sijnde Oedasoa voor 't vallen van den doncker, nae genoten goet tractement, etc., weder nae huys getrocken, willende, nae sijn seggen, morgen met den Commandeur nader comen spreecken om sigh achter den Bosheuvel neder te slaen ende wel maken te versorgen dat sijn vee binnen Compagnie's begrepen cirkel niet en quam, waerdoor de Caepmans haer plaetsen seer cort ingedrongen worden. Hoe 't afflopen sal, leert den tijt; altoos, Oedasoa schijnt maer voort te willen ende de andere voor hem te wijcken, doch 't meeste jammer is dat men van dese luyden al haer veeGa naar voetnoot1. gansch weynigh can reuylen, sijnde heden van deselve maer 2 schaepjens aengebracht. Op dato is overleden den baes-smith, een fray, nuchteren, goet werckman, genaemt Pieter Egbertss. UyttendamGa naar eind(f), leggende ende vallende noch al meer volcqGa naar margenoot+ in, sulcx wij dies al wat swackjes jegenswoordigh zijn, houdende de sieckte onder de slaven oock noch niet op, ende is den vrijman Steven Janss. bovenGa naar voetnoot2. sijn slaeff, op den 11en deser van geroert, verleden weeck oock sijn slavin affgestorven, tot haerluyder groote schade. Onder de Saldanhars grasseert die sieckte oock seer, soodanigh dat Oedasoa een heel leger, die niet reysen cunnen, noch heefft moeten achterlaten, ende maer allenskens sal bijhalen, soo 't anders geen achterhoede is die hij onder schijn van sieckte aldaer is houdende, hoewel nae sijn gelaetGa naar voetnoot3. geen quaet schijnt in 't zin te hebben. 22 dito, helder zonneschijn-weer ende tegen den avont, na de zomerse manier, harde Z.Z.Oostewinden, waermede Compagnie's zeylvaertuygh weder nae 't Robben-eylant is gesonden met bran<t>hout tot de vuurbakens, etc. Heden waren de Saldanhars met haer vee al tot tegen Compagnie's schutpalen, binnen de jonghbepoote lantweer, comen weyen, waerdoor de jonge boomen seer vertreden wierden ende voor dit jaer die plantagie vrij ten achterenGa naar voetnoot4. sal geset worden,Ga naar margenoot+ dewijl men doch niet als met soeticheyt haerluyden daer buytenwijssen mach, gelijck oock de Caepmans, tegen den voet van den Bosheuvel leggende, ver binnen voorss. plantagie selffs de gestelde ende haer limitpalen al vertreden hadden, mitsgaders haer vee bijnae onder 't bestiael der vrije luyden van d' oversijde der rieviere al hadden laten weyden, die daeromme oock innewaerts geweecken waeren; sulcx haerGa naar voetnoot5. vertreck vandaer ten hooghsten nodigh sal sijn. Ende dies, den corporael van de ruyters haer sulcx in 't minne hebbende vermaent, hadden versocht daer noch | |||||||||||||||||||
[pagina 417]
| |||||||||||||||||||
wat te mogen blijven tot sij den Commandeur gesproocken hadden, daer se jegenwoordigh niet dorsten bijcomen uyt vrese van door de Saldanhars (haer op de passagie in de wegh leggende) aengehouden te worden, derhalven versoeck hebbende gedaen aen voorss. corporael om met hem te gaen, ende dié hetselve op sigh selffs niet hebbende derven nemen, is denselven daertoe dan ordre gegeven om morgen eenige van haere principaelste hier te mogen geleyden. Nae 't wil schijnen (indien der geen bedrogh op ons gemunt onder enGa naar voetnoot1. schuylt, daer oock soo nau doenelijck op gelet wort), souden sij dapper vervaert sijn voor Oedasoa, ende denselven oock wel wat met haer in den zin hebben, mitsgaders sijluyden haer daerom niet derven op de ruymte nae 't overgeberghte begeven, als cruypende langs soo dichter naeGa naar margenoot+ ons toe. 23 dito, 's morgens noch al harde Z.Z.Oostewinden tot den 24en dito, 's morgens, wasset weder stil, heet weer. Ende is heden gepromulgeert navolgende
‘WaerschouwingeGa naar eind(g) Alsoo jegenwoordigh dese lants inwoonders: Saldanhars, Caepmans, etc., haer met al haer woningen en vee dicht omtrent, jae sommige al binnen onse uytterste lantweer onthouden ende dat onder deselve, als oock principalijck onder haer bestiael, groote sieckte is, 'twelck daervan gestorven sijnde, sijluyden aen stuckenGa naar voetnoot2. te coop brengen ende, als off het geslacht was, overal aen d' onse comen verreuylen, waerdoor (onders ons, Godt betert, mede groote sieckte zijnde), deselve noch meerder soude cunnen doen toenemen - Soo is 't dat wij een yegelijck, soo wel Compagnie's dienaren als vrije luyden, bij desen nochmaels waerschouwen ende belasten, gelijck deselve bij promulgatie ende afficxie deser gedaen wort mits desen, dat hun niemant, wie het oock soude mogen sijn, hem in 't alderminste zal bemoeyen eenigh geslacht off ongeslacht vee te reuylen, directelijck noch indirectelijck, onder wat pretecxt het oock mochte wesen, op pene voor dato daerop gesteltGa naar eind(h). Aldus gedaen in 't fort de Goede Hope, den 24en November anno 1661. (Geteyckent:) Jan van Riebeeck.’
Op dato is een van Compagnie's slaven uytte smithGa naar voetnoot3. overleden, die sijn werckGa naar margenoot+ daer alsoo wel als een Duytsman doen coste, wesende in 3 à 4 dagen fris ende doot, hoedanigh het met meer andere oock gegaen is, vallende dagelijcx noch al meer in, daeronder jegenwoordigh oock Compagnie's timmermans slaeff (mede soo goet als een Nederlander sijnde) ende veele Compagnie's dienaeren, dat jegenwoordigh soo heel wel niet comt, dewijl ons al de Saldanhars, mitsgaders oock de Caepmans ende adherenten, soo nau op den hals leggen als off se ons in een halve maen van | |||||||||||||||||||
[pagina 418]
| |||||||||||||||||||
buyten met voordaght van den voet des Bosheuvels aff tot aen de zeecant besingelt hadden, met uyttermaten veel bestiael, waerdoor al de weyde aen d' overzijde van de rieviere Liesbeecq, binnen Compagnie's begrepen cirkel ende ruyterwacht, seer cael, ende de bouluyden, aldaer wonende, oock vrij groote ongelegentheyt gemaeckt wort, ende 'twelck d' E. Compagnie ende de vrije lantbouwers aen dees sijde der gemelte rievier de binnenweyde haest cael sullende hebben gemaeckt, mede alsoo qualijck sal comen; echter is niet als sachtjes met de gemelte natie te handelen ten aensien van haere menichte ende onse weynige menschen, etc. Schijnende de Caepmans en de Tabacqdieven noch niet met schoonpratenGa naar voetnoot1. op te crijgenGa naar voetnoot2. te zijn, houdende haer als off se van ons niet dorsten affwijcken om der Saldanhars wil, die oock de caleGa naar voetnoot3. vissers selffs verboden hebben omtrent d' onseGa naar margenoot+ te comen, willende Oedasoa ende Gonnomoa expres dat nu haer volcq de frequentatie tot d' onse alleen sullen hebben voor melck ende veelderhande worteltjes, seecker goet slagh van aertakers, etc., seer veel aenbrengende ende oock met waterhalen, wassen, plassenGa naar voetnoot3a, etc., dienst willende doen om tabacq, broot, brandewijn ende ander dingen, dat zij de andere, hier bovengenoemt, glad aff-ontzeyt hebben, ende daerom oock niet een van deselve meer vernomen wort, maer hun al te samen seer cort bij den anderen op voorgemelte plaetse getrocken hebben om, offGa naar voetnoot4. den Saldanhar, soo zij seggen te vresen, yets tegen haer wilde attenteren, sij des te stercker bijeen mochten wesen, dervende selffs Doman, noch niemant van allen, sonder ymant van d' onse bij haer aff- off aencomen. Heden ende gister sijn van de Saldanhars geruylt maer 3 beestjens ende 15 schapen, doch is noch beter als niet. 25 dito, 's morgens heel lieffelijck weer, heefft den Commandeur selffs eens weder uytgeweest ende onder anderen gesien de legers van de Saldanhars, haer vast rontsom aen d' oversijde van de rieviere Liesbeecq legerende ende de Caepmans aen den voet van den Bosheuvel naderbij comende, die daer tusschen de 90 ende 100 huysen sterckGa naar margenoot+ leggen, elck geëstimeert op 8 à 10 weerbare mannen, behalven vrou ende kinderen, ende vrij goet deel bestiael, maer de Saldanhars schijnen wel 10 mael soo sterck. Echter blijven 't de Caepmans ende Gorachouquas bij den anderen daer noch al houden; souden seer geerne tot ons nader incomen, dat om de weyde voor Compagnie's en de vrije luyden bestiael niet mach wesen ende haer daerom met alle minnelijcke inductien vermaent wort in de Hout-bay te wijcken, dat se seggen qualijck te derven doen om van de Saldanhars daer niet t' eenemael besloten te worden, ende aengaende de Saldanhars valtGa naar voetnoot5. niet anders als noch beter mede te praten, soo om den handel (van haer noch yets meer comende) als ander consideratien. 's Namiddachs al weder, gelijck dagelijcx, harde Z.Z.O. somerwinden. 26 dito, idem, ende is Oedasoa met den capiteyn van sijn leger, Coukosoa, nevens | |||||||||||||||||||
[pagina 419]
| |||||||||||||||||||
Herry van wegen Caepman, etc., te samen aen 't fort geweest, schijnende naementlijck de Saldanhars ofte Cochoquas, daer Oedasoa opperste van is, met de Gorachouquas ofte Tabacqdieven ende Goringhaiquas offte Caepmans verdragen te wesenGa naar voetnoot1., doch, nae wij vernemen, uyt vreese van de Chainouquas, Heusaquas ende eenige van de Hancunquas, op comende wege herwaerts-aen zijnde, ende gisternacht de voorsz. Saldanhars ende Caepmans haere legers al hebben comen verspieden,Ga naar margenoot+ stellende derhalven voorsz. Oedasoa ende Herry voor om adsistentie tegen de voorsz. natie, ende d' overste, die aen 't fort souden comen, vast te houden; doch wiert haer onse tusschenspraeck tot vermijdinge van attacque wel toegeseght ende wat meer tot onderlinge vruntschap soude mogen strecken, maer om ymanden eenigh leet te doen, was tegen ons gemoet, voornamentlijck luyden die met ons sochten te handelen ende ons noyt quaet gedaen hadden, boven dat wij anno passado met de Chainouquas oock, soowel als haerluyden, goede vruntschap gemaeckt hebben, die wij niet costen breecken; doch indien Oedasoa en de Caepmans ons hadden believen sooveel bestiael (dat se doch bij duysenden in seer grooten overvloet hebben) voor onze coopmanschappen te beschicken als wij voor Compagnie's schepen, etc., nodigh hebben, souden noyt nae ander volcq gedacht hebben te soecken, sulcx dat wij daerom niet cunnen laeten deselve tot ons te locken, boven dat het der Hollanders natuyr is met alle menschen van de werelt vruntschap te soecken ende elck te beschicken wat hij begeert; waeruyt dan onse meninge genoech verstaende, hebben versocht onse toesicht ende verhoedinge door tusschenspraeck, etc., van door deselve niet aengetast te worden, dat haer volcomen belooft is nae vermogen te doen,Ga naar margenoot+ sullende sijluyden haer dan begeven nae het Zuyderdeel van de Caep in de Houtende Bergh-valeyen achter den Bosheuvel, Taeffel-, Bos- ende Steenbergen, wesende een bequame fuyck om haer altemalen daer te cunnen altijt binnen besloten houden, als het d' E. Compagnie maer voor haer dienstigh achteden. Sondagh, den 27en dito, 's morgens liefflelijck, doch seer heet zonneschijn-weer ende tegen den avont wat drogen donder ende weerlicht. Herry seyde heden tegen den Commandeur, in 't comptoir alleen sijnde, dat de Caepmans ofte Goringhaiquas en de Gorachouquas ofteGa naar voetnoot2. Tabacqdieven, geen ander staet gemaeckt hadden als een slagh van de Saldanhars te souden hebben moeten affstaen die, hoewel zij op verre nae soo sterck niet waeren, liever hadden geresolveert te verwachten ende wagen, als d' overige weyden deser Caep buyten onse cirkel aen haer over te laeten, ende den Saldanhar daerentegen hadde gemeent deselve voor hem in te nemenGa naar voetnoot3. ende t' eenemael over haerluyden te heerschen, gelijck rheede al begonnen ende haer volcq glad van ons affgesneden ende verboden had meer aen 't fort te comen, oock daerop gespitst sijnde geweest, gelijck over 4 jaeren, om den Chainouquar weder een slagh te leveren ende sijn bestiael affhandigh te maecken, datGa naar margenoot+ | |||||||||||||||||||
[pagina 420]
| |||||||||||||||||||
hij vernomen had denselven opcomende was om aen ons te verhandelen, om alsoo 't heertjen hieromtrent te speelen ende sijn volcq alleen de frequentatie tot ons te dulden, maer zedert gistermorgen vernomen hebbende van de Soaquas, het berghvolcq, dat oock de Heusaquas ende eenige van de Hamcunquas te samen affquamen, waertegen met sijn thieneGa naar voetnoot1. niet te doen was, had hij quansuys uyt liberaelheyt de voorsz. Caepmans ende Tabacqdieven toegestaen dat haer volcq weder soude mogen, nae vorige gewoonte, tot ons gaen en comen, ende wijders gesecht met den anderen een nader verbont te maecken om gesamentlijck haer nae 't Zuiderdeel van de Caep te begeven ende aen malcander een stercker hantGa naar voetnoot2. te hebben ende haer sooveel doenelijck onder ons beschut aldaer voor de gemelte volckeren uyt het landt te onthouden, want nu niet dorste weder in 't lant terughwijcken, vermits d' andre al te nae op handen gecomen waeren, maer ten waere diesGa naar voetnoot3. ende dat Oedasoa maer van des Chainouquas affcompste alleen gehoort hadde, 't soude voorseecker gister off desenGa naar margenoot+ dagh haerGa naar voetnoot4. beurt al gevallen hebben, ende den Chainouquas dan daernae, ende waertoe alles al gesteltGa naar voetnoot5. was ende sijluyden oock voornemens aen ons om hulp te versoecken, liever als haer eygen landt van de Caep, buyten ons noch overigh hebbende, soo t' eenemael aen dese Saldanhar over te geven, doch vermits haer den Saldanhar te sterck is, was het haer op dese manier lieffst ende Oedasoa oock geradenst is om, malcander verswackt hebbende, dan niet van de voorss. volckeren uyt 't landt mede te beter overwonnen te worden, etc. 28 <dito>, 's morgens heel heet weer ende 't luchjen westelijck, is Compagnie's zeylvaertuygh, 't Muskitjen, daermede weder van 't Robben-eylandt gekeert met schulpen tot de calckoven. Ende van d' E. Compagnie weder een thuynslaeff vrij haestigh overleden, als hebbende maer 5 dagen gelegen. Mitsgaders gister ende heden gehandelt niet meer als 1 ouden, mageren os ende 9 soodanige schaepen van de Saldanhars, hoewel Oedasoa met ontallick bestiael in 16 negerijen sigh in manieren als voorsz. op onse grensen gelegert heefft ende de Caepmans met de haere oock noch van geen opbreecken en weten, houdende d' advenuen voor andere van buyten tot ons op dese maniere als heelGa naar voetnoot6. besloten, en in plaets dat sij tesamen al van eergister aff beloofft hadden op te breecken, isser Oedasoa noch stercker comen leggen. Watter uytbroeyen wil, is onbekent. AltoosGa naar margenoot+ wort van onse kant nae vermogen wel opgepast. 29 dito, 's morgens stil, betrocken weer, doch op den dagh hete zonneschijn ende tegen den avond harde Z.Z.Oostewinden, waermede 't Muskitjen weder met branthout voor de vuurbakens nae 't Robben-eylandt is gesonden om schulpen wederom te brengen. | |||||||||||||||||||
[pagina 421]
| |||||||||||||||||||
Ultimo dito, weer ende wint als vooren, quamen desen morgen al vroegh aen 't fort den oversten van de Gorachouquas, genaemt Choro, met sijn broeder ende 3 van haere outste, onder geleyde van een van onse buytenwachters, met haer brengende 6 beesten tot vereeringe, ende versoeckende dat men haer doch wilde beschermen voor de Cochoquas offte Saldanhars, die haer zedert gister weder alle passagien tot ons hadden affgesneden, mitsgaders veele overlasten begonden aen te doen, dwingende haer alle hunne huysen, sacken ende packen te laeten deursoecken, quansuys om tabacq, die se wel wisten dat bij haer niet en was, beginnende oock hun bestiael al bijnae onder 't haere te drijven ende alsoo willens onverhoetsGa naar voetnoot1. gisteravont eenige meede genomen ende bovendien, verboden hebbende dat se niet souden reppenGa naar voetnoot2. nae de Houtbay off ergens te wijcken, alsoo 't Oedasoa, hier eerst affgeweyt hebbende, die plaetsen voor haer selffs alleen wilden inhouden,Ga naar margenoot+ sonder ymant anders eenigh 't minste acces tot ons open te laeten, hebbende hunneGa naar voetnoot3. negrijen jegenwoordigh al beginnen op soodanigen wijsen te legeren als onder haer de macximeGa naar voetnoot4. zij om ymant te benauwenGa naar voetnoot5., sulcx sij vreesen noch wel desen avont off morgen de clop op 't hooft te verwachten ende, van alles berooft, mitsgaders met vrou ende kinderen tot knechten van den Saldanhar gehouden te worden, biddende derhalven om hulp offte tusschenspraecke dat sulcx geweert mochte blijven, willende nae vermogen besorgenGa naar voetnoot6. ons bestiael genoech toegebracht werde, ende dat vooreerst alle morgen een van onse buytenwachters bij haer mochte comen om onder zauveguarde van deselven den Commandeur dagelijcx te mogen comen spreecken, welcken soldaet haer toegestaen is. Ende van de Saldanhars (veel in 't fort ende hier omtrent nu dagelijcx alleen verkerende) bij den Commandeur, etc., apart, seyden onder anderen dat Oedasoa over 2 à 3 dagenGa naar voetnoot7. maer een schijn hadde gethoont met haer te allieren, om ondertusschen haer soo nau te besetten dat se nergens souden heen cunnen, maer nootsaeckelijck, eer se om onse hulp versochten, in sijn handen moeten vervallen, gelijck het al bijnae soo verde was beschickt, versoeckende derhalven, dewijle de noot op 't hoochste was, onse bijstant. Op 'twelcke, geconsidereert dat haer dit landt toecomt ende 't beslageneGa naar voetnoot8. aenGa naar margenoot+ d' E. Compagnie seer gewilligh hebben overgelaeten, ende dat Oedasoa ons al wat te stercken ende stouten buyrman valt ende noch meer worden soude als men hem heel liet gewerden, dewijl men hem siet trachten over voorsz. volcq ende Caepmans, als oock de vissers (die zedert gister almede weder hier vandaen gebetenGa naar voetnoot9. hadde), 't eenemael 't heertjen te speelen, boven dat hij de Chainouquas (onse beste hande- | |||||||||||||||||||
[pagina 422]
| |||||||||||||||||||
laers) oock dreyght van ons aff te houden, ende alsoo de frequentatie tot ons alleen aen sigh te trecken, dat voor d' E. Compagnie in dier vougen niet vorderlijck ingesien wort, vermits men van hem oock maer heel weynigh, ende dat oock maer van sijn magerste, bestiael can handelen. Soo is de voorss. Gorachouquas ende Caepmans vooreerst toegeseyt dat wij Oedasoa daerover souden spreecken ende desen avont noch laeten versoecken niet eer yets op haer te attenteren voor hij ons, off wij hem, nader gesproocken hadden, waerover dese luyden soo verblijt waeren als off men se reede al uyt de slavernij verlost had; ende versocht hebbende dat men haer, om hun landt te mogen behouden, doch wilde helpen, is haer daerop in 't secreet g'antwoort sulcx wel doenelijck te wesen, maer ons <in> ymants verschillenGa naar margenoot+ te steecken, cost echter soo heel wel niet vallen als met tusschenspraeck, ten waere sij (dewelcke noch al soo weynigh als Oedasoa tot dato niet halff bestiael genoech voor ons alleen hadden beschickt, veel min voor de aencomende schepen) voor elck schip dat hier aenquam voortaen costen ende wilden vaststaen telckens te leveren, tegen rijckelijcke betalinge, 20 beesten ende 20 schapen, als wanneer ons dan niet eens meer bemoeyen souden ander off meer volcq uyt 't landt (om bestiael) aff te locken, ende haer dan oock t' eenemael onder ons bescherminge ende hoede aennemen ende waerop zij dan gelieffden te beraetslagen ende soo haest mogelijk te resolveren, dewijle sijluyden doch anno passado door ons toedoen in goede vruntschap zijnde geraeckt met de Chainouquas, van deselve altijt tegen coopmanschappen van ons voorgemelte leverantie te genieten, telckens weder ander cunnen crijgen met groote advanceGa naar voetnoot1., 'twelck haer soowat wel ingedruckt is om ter degen te doen verstaen, ende dat sij soodoende rijck ende in ontsagh door ons souden raken, etc., 'twelck dan bij haer aengenomen is met haere outsten van 't volcq op te beraetslagen ende ons affscheytGa naar voetnoot2. te doen hebben, met welcke tijdinge zij 6 van haer volcq, onder geleyde van een van onse soldaten, nae huys stuyrden, 'twelcke Gonnomoa, den 2en oversten van de Saldanhars, (tusschenwijlen in 't fortGa naar margenoot+ gecomen ende vernomen ende gesien hebbende dat se met ons in 't heymelijck hadden gesproocken, datelijck met al de sijne was nae huys gegaen, als wanneer dese onder haer sessen noch hier zijnde gebleven omGa naar voetnoot3. antwoort van hun vooraff gesonden volcq te verwachten, baden dat men haer dogh mede wilde door een soldaet laten thuysbrengen, als vreesende dat haer Gonnomoa, 't naest hebbende belegert, noch desen avont wel mochte overvallen, 'twelck dan gedaen is, ende oock de tolckinne Eva aen Oedasoa gesonden dat hij, vóór ons nader te spreecken, op onsen bodem geen hostiliteyt aen de voorschreve, aen ons om hulp versoeckende, buyrluyden en gelieffden te plegen, die ons door deselve tolckin liet wederom weten dat hij den Commandeur morgen eerst soude comen spreecken, maer sijGa naar voetnoot4. hadden sooveel gratie aen hem niet verdient, noch oock aen ons (liet hij weten), dewijl se | |||||||||||||||||||
[pagina 423]
| |||||||||||||||||||
ons over twee jaeren soó leelijck berooft ende noch niets van 't gerooffde bestiael hadden overgelevert, maer het beslagen lant quansuys daertegen gecedeert, omdat se doch wel saagen sulcx van ons niet wederom te nemen was - in somma elckGa naar margenoot+ soeckt ons tegen den anderen op te maecken. |
|