Daghregister. Deel 3. 1659-1662
(1957)–Jan van Riebeeck– Auteursrechtelijk beschermdAugusty anno 1661Ga naar margenoot+ Adij, primo dito, liefflijk, aengenaem sonneschijn-weer, maer 's namiddags woey het soo stijff van den N.Westen dat de boots van de schepen al wat belet leden in 't aff- en aenvaren, en daerdoor de schepen Beurs en Raethuys van Amsterdam om heden t'seyl te gaen, waertoe hun affscheyt gereet legt. 2 dito, 's morgens bysonder schoon, liefflijk weer, sijn de gemelte schepen tegen den avondt met slappe, variable luchjens t'seyl gegaen ende den 3en dito, aengenaem weer als gister, eerst tegen den avont met variable luchjens buyten geraect. D'Almogende verleene deselve een spoedigen, behouden reyse. Ondertusschen wort 's avonts weder een ander schip ver Westwaerts in zee gesien van de uytkijkers. Ende was desen namiddagh aen 't fort geweest eenen Chaihantima, onderdaen van de Chainouquas, met 13 beestjens, die voor coralen, coper ende tabak ingereuylt wierden, seggende dat sijnen heere Sousoa tegen de drooge tijt met al grooter partije als anno passado affcomen soude. Desen Chaihantima heeft men jegenwoordigh bij de drie jaren niet gesien, en is denselven die ons sooveel had wijs gemaekt van sijn vrouw, in der Chobonas hoff opgevoet en met veel juwelen behangen, mitsgaders naderhandt door de Cochoquas off Saldanhars verslagen geweest, daer hij noch bij blijft, maer bij ons soo hoogh niet meer enGa naar voetnoot1. can aengenomen worden. Wat van het opgeven van voorsz. sijnen heere sal openbaren, wil den tijt leren. Ga naar margenoot+ 4 dito, 's morgens stille, betogen lucht, is navolgende resolutie bij den Raedt genomen.
‘Donderdagh, den 4en Augusty 1661Ga naar eind(a): Alsoo de gewesene weduwe van den vendrigh Jan van Harwarden saliger, jegenwoordigh hertrout met den dispencier van 't fort, om dies wille de gast- en tapneringe van de groote herbergh is verlatende, ende vermits ter accommodatie van desGa naar voetnoot2. passerend volk der schepen wel weder yemandt anders van de vrije luyden daertoe magh worden gepreviligeert - Soo is, ingesien de bequaemheyt van den vrij borger Hendrik Hendriksz. van Surwarden ende sijn huysvrouw, denselven op sijn versoek ende sollicitatien daeromme gedaen, de voorn. gastneringe en groote herbergh te laten houden, <toegestaen>, mits daertoe op sijn verleendeGa naar voetnoot3. eenGa naar eind(b) bequaem huys ten aldereersten bouwende. | |
[pagina 387]
| |
Ende gesien dat 'et hier seer met vuyl, lelijk gelt begint te vermenichvuldigen en 't beste achter hant blijftGa naar voetnoot1., is daerop navolgende billjet gepubliceert en ter behoorlijke plaetse g'affigeert, namentlijk:
Alsoo men dagelijx meer en meer bevint, dat menGa naar voetnoot2. van 't volq met de Vaderlantse ende thuysvarende retourschepen verscheyde gelde door Compagnie's dienaren en vrije luyden werden ontfangen ende uytgegeven, die in India niet ganghbaer en sijn, maer aldaer bij de Hooge Overigheyt affgesetGa naar voetnoot3., en daerdoor alhier sulken slegten gelde te meer becomen ende in 't corte geschapen soude sijn daervan in abondantie te crijgen en alhier van de goede gelde t' eenemael ontbloot te worden, ten ware bij tijts daerinne versien worden - Soo is 't dat den Commandeur en Raedt deser fortresse alle Compagnie's dienaren en vrije luyden alhier, alsmede van de respective aen- ende affvarende schepen, waerschouwen dese navolgendeGa naar margenoot+ gespecificeerde gelden niet te ontfangen noch uyt te geven, op pene van 2 Realen van achten voor d' eerste en dubbelt voor de tweede reyse, te weten:
de Spaense matten, genaemt Paternosters off Peruanen; de Spaense matten daer de twee pilaren van Hercules op staen, genaemt Plus Ultra; de daelders van 28 stuyvers; alle 8 stuyverspen(n)ingen; flabbeGa naar voetnoot4. ofte 4 stuyverspenningenGa naar eind(c); item alle halve schellingen, mitsgaders alle enkelde stuyvers sonder pijlen, sulcx alleen van de stuyvers geen ander als met de 7 palenGa naar voetnoot5. van onsen algemeenen staet gemuntGa naar eind(d), in wandelinge genaemt beesem-stuyvertjesGa naar eind(e), gangbaer sullen wesen.
Bijaldien eenige Compagnie's dienaren en vrije luyden van dese bovenstaende affgesette penningen onder hun noch mochte berustende wesen en voor desen al van d' E. Compagnie mochten hebben ontfangen, sullen gehouden wesen deselve binnen den tijt van tweemael 24 uyren na publicatie deses aen 't comptoir deser fortresse te brengen om opgewisseltGa naar voetnoot6. en ingetrocken te worden, en die langer als deselve tijt wacht, sal 't hem niet goetgedaenGa naar voetnoot7. worden, alsoo wij sulcx ten dienst van d' E. Compagnie alhier bevinden te behooren en elq wachte hem voor schade. | |
[pagina 388]
| |
Aldus gedaen en geresolveert in 't fort de Goede Hope, ten dage voorsz., en wijders, sooveel billjet aengaet, gepubliceert. (Was geteyckent:) Jan van Riebeeck Roeloff de Man Abraham Gabbema Pieter Everaerts ende Hendrick Lacus, secretaris.’
Ga naar margenoot+ 5 dito, 's morgens liefflijk weer, en 't gemelte schip noch wat buyten de rhee leggende, is 'tselve met een labber Z.Z.Oost-luchjen onder seyl gegaen en, over en weder laverende, tegen den avondt op de rheede gecomen, sijnde ondertusschen met het sloepjen aen landt gecomen den capiteyn, Borger Cox, welke maer tamelijkGa naar voetnoot1. gedisponeert sijnde, relateerden dat het was het Huys te Swieten, daerop schipperGa naar voetnoot2. Gerrit Pieterss. van Vlaerdingen en bouchouder Johannes Brakel, 11 April passado met de voorgenoemde schepen Beurs, etc., uyt Texel geseylt met 326 coppen, daervan door sware siekte, onderwegen gehadt, overleden waren 48 ende niet boven 10 à 12 persoonen van dese siekte vrij geweest, doch nu weder altemalen redelijk op de been ende niet anders schortende als wat scheurbuyk (welke hier door de ververssinge haest weghgaet) hebbende nergens aengeweest, maer omtrent de liny gesprooken 't schip de Jonge Prins van Hoorn, daer 't doen noch gansch wel mede was, sonder eenige sieken. Willen hopen dat haest mede opdonderen sal. Desen nacht is overleden den bottelier van 't schip Het Raethuys, heel swak, beneffens meer andere, aen lant verbleven, genaemt Lubbert Olphertsz. Tettens. 6 dito, 's morgens seer liefflijk, stil weer. Sijn 14 soldaten uyt de Mayboom in 't Huys te Swieten overgeset. Sondagh, den 7en dito, idem liefflijk weer. En sijn heden 11 beestjens gereuylt van eenige van de voorlopers van de Chainouquas, schijnende haer het goede weer aff te locken. 8 en 9 dito, insgelijcx seer schoon weer. Is vandage 't jacht de Mayboom sijn affscheyt gegeven ende des nachts met een Z.Z.Oost-luchjen fray de bay uyt in zee geraekt.Ga naar margenoot+ D'Almogende wil hetselve ter gedestineerde haven brengen. Volle maen, 10 dito, aengenaem, liefflijk sonneschijn-weer als voren. 11 dito, donker, betogen, noortlijke lucht, dogh goet weer. 12 dito, fray weer en variable luchjens. Sijnder weder eenige van des Chainouquas voorlopers geweest met 14 beestjens ende 2 schapen, die haer affgereuylt en, om te meer aen te locken, goet tractement sijn aengedaen, relaterende dat haren heere, | |
[pagina 389]
| |
Sousoa, met een goeden trop al sachjens mede affcomende was om 't bestiael niet al te veel te vermoeyen. 't Succes wil d' Almogende gewenst verleenen. 13 dito, 's morgens ruygh, nat, cout weer met stijve Noort-Westewinden de bay in wayende. Sondagh, den 14 dito, idem loss weer en wint als vooren, dogh niet soo hard. 15 dito, insgelijcx met variable winden, waermede ten 11 uyren voormiddags wel ter rheede quam 't schip de Rijsende Zon, daerop schipper Andries Blauw, uytgeseylt in compagnie van 't Huys te Swiêten, etc., den 11 April verleden, met 253 coppen, daervan 14 overleden, een vermist ende een aen de Serralionas weghgelopen is, daer se (om de veele sieken in den eerstenGa naar voetnoot1.) aengeweest en na 11 dagen leggens (redelijke ververssingh van lemoenen en pisangh becomen hebbende) vertrocken, in 9 weken vandaer tot hier geseylt sijn, wesende 't volq altemalen fris en gesont op maer 7 à 8 nae, hebbende wijders geen notable voorvallen onderwegen gehadt; sulcx met dese corte expiditieGa naar voetnoot2. sal gemaect cunnen worden.Ga naar margenoot+ Comende 't schip de Jonge Prins van Hoorn ondertusschen mede binnen seylen, dogh vermits de wint uytten Z.Z.Oosten wat begond op te steeken, raecten eerst tegen den avond op de rheede en den schipper, Cornelis Veldemuys, met den ondercoopman, Mel(c)hior Houwardt, aen landt comende, verhaelden dat se waren alleen uyt Texel geseylt den 11en April passado met 316 coppen, daervan maer twee verongeluct, doch onder de rest 't scheurbuyk vrij toenam, hebbende nergens aengeweest ende geen andere bysondere voorvallicheden gehadt; sijn hierop ook een predicant met sijn vrouw, genaemt Godefridus van AkendamGa naar eind(f). Heden sijn 20 soldaten en matroosen, daeronder een scheepstimmerman van 't fort, aen 't Huys te Swieten overgeset. 16 dito, 's morgens fray, liefflijk weer, is den Commandeur Riebeek op de rhee gevaren, hebbende aldaer met Capiteyn Cocx 50 van de cloekste soldaten van 't schip de Jonge Prins uytgesogt en op 't Huys te Swieten geordonneert en vandaer 16 lichte gasten weder op de Jonge Prins, mitsgaders 6 sieken <te> lant, en wijders ordre gestelt om 't Huys <te> Swieten morgen, de wint dienende, t'seyl te laten gaen.Ga naar margenoot+ 17 dito, idem aengenaem weer, sijn die van 't Huys te Swieten haer affscheyt gegeven ende den 18en <dito>, even liefflijk weer sijnde, des 's middags ten 4 uyren met een redelijk Z.Z.Oost-luchjen t'seyl gegaen en fray de bay uyt in zee geraekt. D'Almogende verleene haer een voorspoedige behouden reyse. 19 en 20 dito, heel stil, liefflijk weer, is den Commandeur weder op de rheede gevaren, hebbende aldaer noch 24 van de resterende cloekste soldaten van 't schip de Jonge Prins uytgesocht ende op 't schip de Rijsende Zon overgeordonneert, tegen 15 inpotente van dito Zon in 't siekenhuys aen landt gecomen om op te queken tegen de compste van andere schepen. | |
[pagina 390]
| |
Ende hebben op dato navolgende persoonen voor den Raet haer ondertrouw gedaen als bij de resolutie hieronder g'insereert is blijkende:
‘Saterdagh, den 20en Augustus 1661Ga naar eind(g): Den Commandeur en Raedt van 't fort de Goede Hoope, versterct met d' opperhooffden van 't jegenwoordige hier ter rheede leggende schip de Jonge Prins, gecommuniceert sijnde dat sigh in trouwbelofte hadde begeven Jan Pieterss. van Caspel ter MareGa naar eind(h), lantbouwer, alhier aen de Caep te Bonne Esperance, out 33 jaren, weduwenaer van wijlen Hubbeken Reyniersd., met Beatrix Weyman van Uytregt, jonge dochter, out 22 jaren, bescheyden op gemelte schip, de Jonge Prins, welke versoeken omme metten anderen in den H. echten staet te mogen worden bevestigt,Ga naar margenoot+ mitsgaders ten dien eynde te vergunnen dat haer eerste gebodt morgen na 't sermoen mochte affgecundigt worden, ende doordien bovengemelte schip jegenwoordigh ten naesten bij seylvaerdigh is omme metten eersten te vertrecken - Soo is, om 'tselve schip ter oorsaeke voorsz. in haere te doene reyse niet op te houden, bij den Raedt, niet anders hebbende cunnen vernemen als dat beyde vrije ende libre persoonen waren, welke met niemandt ter werelt, volgens haerluyden eygen verclaringe onder presentatie van eede gedaen, yetwes dien aengaende uytstaende hadden, verstaen dese luyden haer billick versoek te consenteren, mitsgaders ten dien fine, ende om redenen voorsz., op morgen na 't eyndigen des sermoens haer eerste affcundinge te laten doen, en alsoo vervolgens van dage tot dage tot de derde incluys, om alsdan na de laetste affroepinge op Dincxdagh toecomende, door den predicant Godefridus van Akendam aen lant gepredikt sullende worden, de solemnisatie voor alle den volke wettelijk te laten geschieden en met de trouw publijkelijk voort te varen. Aldus gedaen en geresolveert in 't fort de Goede Hoope, ten dage en jare als boven. (Was geteyckent:) Jan van Riebeeck Roeloff de Man Cornelis Veldemuys Melchior Hauwaert Abraham Gabbema Pieter Everaerts Hendrick Lacus, secretaris.’
Sondagh, 21 <dito>, heel moy weer. Sijn vandage drie Hottentoos gesonden met dit onderstaende brieffken:
‘Aen d' opperhoofden van 't onbekende schip in de Saldanha-bay: Alsoo de geruchten uyt Hottentoos lopen, dat aldaer in de bay een schip soude | |
[pagina 391]
| |
leggen, soo hebben wij dese drie Hottentoos, genaemt Claes Das, Jan Eraso enGa naar margenoot+ Bisenté, met dit brieffken affgesonden, waermede wij dan van Ul. behoorlijk bescheyt sullen verwachten, met hope Ul. ondertusschen ook haer best sullen doen om herwaerts op te comen, soo 't d' indispositien van 't volq off andersints niet en comt te verhinderen, van welq een <en> ander ons per dese booden de weet doende, sullen Ul. hiermede, etc. In 't fort de Goede Hope, den 21en Augusti 1661.
(Was geteyckent:) Jan van Riebeeck.’
‘Vult dese drie Hottentoos elq haer knapsak vol broot en geeft elq ½ vaem tabacq met een hachjenGa naar voetnoot1. kaes boven het tractement dat se moeten gedaen worden van eten en drinken dewijle aen boort sijn, en laet se ten eersten wederom comen.’
22 dito liefflijk weer. Is 't schip de Rijsende Son sijn affscheyt gegeven ende deden des avonts die van 't eylant met vuyren seyn datter noch een schip de bay quam inseylen, 't welke den 23en <dito>, 's morgens stil weer sijnde, gesien wierd even om den hoek van de bay op de buytengronden te leggen, ende van 'twelke ook een vaertuygh aen lant quam met den schipper, genaemt Hendrik Pieterss. Springer, en de bouchouder, Abraham van de Woestijne, relaterende dat het was het schip de Wassende Maen, 11 April passado in compagnie van de Rijsende Son, etc., mede uyt Texel geseylt met 258 coppen, waervan 23 overleden ende de rest meest heel slegt aen 't scheurbuyk sijn, schoon aen St. Vincent 6 dagen geweest ende omtrent de 30 bocken tot ververssingh becomen en hun vaten met water gevult hadden, maer hebben stijffGa naar margenoot+ 5 weken omtrent de liny gesuckelt, dat hun reyse dus verlengt en 't volq soo scheurbuykigh heeft doen maken, waertoe de hier sijnde ververssinge, met Godes hulpe, een goede remedie is, hebbende over 6 dagen voor de Saldanha-bay geweest, waeruyt de geruchten ontstaen sijn datter een groot schip in de bay lagh, ende waervan ons heden de vrije Saldanha-vaerders, gisteren met 14 halff amen traen vandaer gecomen, ook tijdinge gebracht hebben dat geen schip hadden vernomen, sulcx de besendingh door drie Hottentoos met een brieffken derwaerts gedaen wel tevergeeffs sal sijn, maer echter niet ondienstigh om deselve natie tot de overbrengingh van tijdingh te meer te gewennen door de rijkelijke betalinge die men haer daervan doet. Nieuwe Maen, 24 <dito>, betogen lucht en redelijk stijve N.Westecoelte, contrarie sijnde voor de Zon om te vertrecken. 25 dito, 's morgens fray, liefflijk weer, en 't luchjen onder de variabelheyt eenighsints ook Z.Z.Oost wesende, is daermede 't schip de Zon al vroegh onder zeyl gegaen | |
[pagina 392]
| |
met 248 flucxe en wel ververste, gesonde coppen, maer alsoo de wint weder stijff uyt den Noort-Westen quam te coelen, cost hij niet wel buyten raeken. Ondertusschen comt Sousoa den coningh ofte overste van de Chainouquas aen 't fort met 16 koebeesten en 22 schapen om te verreuylen, neffens 2 lustige, vetten hamels aen den Commandeur te vereeren, welk eerste ingereuylt en 't ander voor d' E. Compagnie ook aengenomen sijnde met goede tegen-vereeringe en liberaleGa naar margenoot+ tractementen, wel gerecompenseert is. Den Commandeur Sousoa onder anderen vragende off hij nu eenigh monster van gout en witte steenenGa naar voetnoot1., als ook ymandt van 't volq daer sulcx bij te vinden was (volgens sijne toeseggingh van anno passado) hadde medegebragt, antwoordde: Neen, omdat voor dese mael soo verde niet geweest was, maer alleen vooreerst getracht had weder een goet deel bestiael aff te haelen van soo nabij als hem mogelijk was, ende waerom nu wel met een cleyntjeGa naar voetnoot2. begoste, maer met d' aenstaende drooge tijt abondant genoegh vervolgen soude, datGa naar voetnoot3. namentlijk de koebeesten voor coralen en de schapen voor coper, tabacq en pijpen ingereuylt wort, waerdoor 2 koebeesten qualijk sooveel als een schaep comen te kosten, op 'twelke daerom niet gesien, maer sleghts getracht wort nae becomingh van veelheyt, gelijk men ook, gemerkt hebbende anno passado dat het wederterughsenden van het al te magere en out bestiael een stut in den handel ende wat affkerigheyt veroorsaecte, daerom niet goet vindt daer meer na te sienGa naar voetnoot4., al soud men deselve voor de slaven gebruyken, alsoo 't ook wel soo goetcoop als 't robbenvleys comt te staen ende de gemelte natie te min ongenegentheyt causeren sal. 26 dito, 's morgens stijve Noort-Westewinden, die de Zon in de mont van de bay noch dede ten anker blijven. Ga naar margenoot+ 27 dito, beter, dogh noch al vrij los weer, ende de wint uyt het Westen met regen en hagelvlagen wat na 't Suyen schietende, is de Rijsende Zon daermede, 't weer onder de hantGa naar voetnoot5. seer beterende, 's morgens tusschen 10 en 11 uyren onder seyl gegaen ende 's namiddags fray buyten in zee geraect. D' Almogende geleyde hem ter gedestineerde haven. Heden quaemen ook noch eenige meer van des Chainouquas volq met 11 oud en jonge beesten en 5 schapen, die als vooren ingereuylt sijn ende 't volq, om aen te locken, wel onthaelt. Wesende ook op dato wederom gecomen de drie uytgesonden Hottentoos met het brieffken na 't gemeende schip in de Saldanha-bay, en alhoewel die besendingh tevergeeffs is geweest, is haer hunne moeyte echter evenwel rijkelijk betaelt, om haer altijt graegh te houden. Op dato sijn noch 20 uytgesochte soldaten van de Jonge Prins op de Wassende Maen overgeseth. | |
[pagina 393]
| |
Sondagh, 28 <dito>, meest weer en wint als gister. Ende is naervolgende billjetGa naar eindi ter behoorlijke plaetse g'affigeert en overal alhier omtrent laten aenplacken, luydende als volgt: ‘Den Commandeur en Raet, etc. Alsoo langs soo meer vernomen wort uyt de geduyrige claghten ons telkens voortcomende van de luyden der hier aencomende ende passerende schepen, dat hareGa naar margenoot+ goederen en lijwatenGa naar voetnoot1., dewelke sij aen landt comen wassen ende op 't velt leggende te bleyken ende droogen, van dese lants brutale inwoondersGa naar voetnoot2., ja selffs wel in hun bijwesen, ontnemen ende ontstelen, sonder 'tselve, ofte yets van dien, wederom te cunnen becomen, doordien se ten eersten daermede weghlopen en vermits hun raddigheyt niet te achterhaelen sijn; ende ook gemerct sulcx niet alleen bij voorsz. brutale ofte dese lants natie enGa naar voetnoot3. souden worden geplaegt, ten ware bij eenige van de hier woonende Nederlantse inwoonders (de vrome buytenGa naar voetnoot4.) daer wierde onder gespeeltGa naar voetnoot5., die haerGa naar voetnoot6. weten op te houden en voorsz. gestoole en genomen goederen voor seer geringe prijse aff te coopen, waerdoor die gemelte luyden, in plaetse van deselve brutale menschen volgens haer schuldige pligt met goede exempelen behoorden voor te gaen, vanGa naar voetnoot7. die ontneminge en affrovinge van voorsz. luyden haer goederen meer en meer opwecken en aenporren, ja soodanigh, dat deselveGa naar voetnoot8. de luyden hare hoeden en mutsen van den hooffden derven affnemen en daermede deurlopen en, gelijk voorsz., aen de Nederlanders weten te vercoopen, waerinne seer nootsaekelijk dient versien, alsoo sulcx in soo een beginnende en opluykende colonie niet moet geledenGa naar voetnoot9. worden - Soo is 't dat den Commandeur en Raedt van meer genoemde fortresse, ingesien hebbende de groote stout- en moetwilligheden van de voorsz. brutale <menschen> in 't stelen der gemelte goederen, alsGa naar voetnoot10. de vuyle, lelijke en schandelijke aenhoudinge der voorsz. natie door onse Nederlanders geschiedende en 't affcopen van de ontnomen ende gestoolen goederen, bij desen alle en een yegelijk wel expresselijk verbieden ende interdicerenGa naar margenoot+ geenige goederen van de voorsz. natie altoos aen te nemen off te copen, waervoor het ook soude mogen wesen, verstaende van goederen die men weet en sien can, dat bij haer genomen en gestoolen moeten sijn, alsoo sulcke bij haer in 't lant niet gemaect off gebracht en worde, op pene van dat d' overtreders van dien als praemdievenGa naar voetnoot11. in 't openbaer aen den lijve sullen gestrafft en gecorrigeert worden. Ende ymandt soodanigh persoon wetende aen te wijsen, die alsulke praemdieverije sijn ophoudende en voorsz. natie haer gestoolen goet, gelijk voorsz., affcopen en daerin | |
[pagina 394]
| |
voedenGa naar voetnoot1., sal daervoor genieten een vereeringe off premie van 10 Realen van 8en en sijn naem verswegen worde, alsoo sulcx ten dienste en welstant van 't gemeen bevonden wort te behooren. Aldus gedaen in 't fort de Goede Hoope, den 27en Augusty 1661, mitsgaders gepronunchieert en g'affigeert den 28en daeraen volgende. (Was geteykent:) Jan van Riebeeck.’
29 dito, liefflijk, stil, dogh op den dagh wederom los weer als voren, is 't schip Jonge Prins van Hoorn sijn affscheyt gegeven, 'twelk den 30 dito, 's morgens met een Z.Z.Oost-luchjen en zeer fray weer t' zeyl en ook t' eenemael buyten in zee raekten. D' Almogende wil hem vorders spoedigh enGa naar margenoot+ behouden laten varen. Soo is ook Compagnie's seylvaertuygh, het Muskytjen, heden met een van de vrije Saldanha-vaerders mede nae de Saldanha-bay gevaren om vandaer een ladinge ingesouten robbenvleys (op voorraedt leggende) voor de slaven te haelen. Ultimo dito, 's morgens liefflijk, droogh, dogh soo couden weer als off het gevrosen off gerijptGa naar voetnoot2. hadde. |
|