Daghregister. Deel 3. 1659-1662
(1957)–Jan van Riebeeck– Auteursrechtelijk beschermdJuny anno 1659
‘Maendagh, den 2 Juny anno 1659Ga naar eind(a). 's Morgens omtrent negen uyren, den sargeant thuys gecomen wesende met raport dat haer gister tegen den avondt omtrent 50 à 60 Hottentoos (gevoert wordende van Doman ende andere bekende) redelijcq schoon waren bijgecomen, daer hij sigh seer wel in drie troupen embuscade op verborgen had, met apparentie om deselve fray te sullen cunnen waernemen, etc., dogh dat door onversichticheyt van den vrijborger Harman Remagenne te vroegh ondect ende alsoo van hun desseyn versteecken gebleven waren - Soo is goetgevonden sulcx hoe eer hoe liever weder te hervatten, ende ten dien eynde morgen vroegh den Commandeur, neffens den schipper van 't fluytjen Zuylen, Steven Foran, en de fiscael met drie à 4 paerden ende eenige soldaten, selffs heel tot over ende verbij den Bosheuvel uyt | |||||
[pagina 63]
| |||||
te gaen, quansuys om een rondeGa naar voetnoot1., off het oogh over der vrije luyden bouw eens te laten gaen (gelijcq de Hottentoos van denselven dogh somtijts wel gewoon sijn) ende 's avonts even stercq naer huys te keeren, mitsgaders den sargeant weder uyt te laten blijven met een trop van 18 à 20 van de beste soldaten, uyt Compagnies dienaren ende vrije luyden te kiesen, ende tegen den nacht bedectelijcq na den Bosheuvel te senden, bij des Compagnies 20 sleghste beesten, daer tot waeghalsenGa naar voetnoot2. met 5 man bewaert, om de Hottentoos op d' een off d' ander middel te abuserenGa naar voetnoot3. ende eens een goede stoot, mogelijcq sijnde, te laten voelen, dewijl men mits onse jegenwoordige cleyne macht, vooreerst noch anders op deselveGa naar voetnoot4. niet doen can,Ga naar margenoot+ bij welcke voorsz. soldaten oocq geresolveert is 4 ficxe slaven, g'armeert met hasagayen, toe te voegen, om in 't vluchten eenige Hottentoos te onderlopen ende levendigh te mogen in handen crijgen, etc. Aldus gedaen in 't fort de Goede Hoope, datum ut supra.
(Was geteyckent:) Jan van Riebeeck Steven Foran Roeloff de Man Abraham Gabbema Pieter Everaerts Gijsb. van Campen, secretaris.’
3 dito, 's morgens windrigh, cout weer ende betrocken lucht uytten Noortwesten met wat regen. Is den Commandeur met het geselschap, ende ten fine in de gister genomen resolutie gementioneert, uytgeweest, welcke buyten sijnde, van de beestewachters verstonden dat sij de voorsz. Hottentoos noch al op den Bosheuvel hadden vernomen, oocq met haer, van verde (buyten schoots blijvende) toeroepende, gesproocken, waeronder Doman de voorste ende andere bekende schelmen, die riepen dat se het Duyts volcq geen quaet wilden doen, maer alleen al de beesten van haer begeerden te hebben. Den vrijborger Caspar Brinckman onder andere oocq passerende, die van al sijn beesten (sijnde geweest 19 stucx ende 67 schapen) berooft is, wiste te seggen datGa naar margenoot+ oocq van verde met de gemelte rovers gesproocken had, die hem gevraeght hadden, off hij al weder andere beesten van den Commandeur had gecregen, wilden se dan met der haest mede maer weder weghhaelen ende in haer leger brengen dat sij soo wel en verde verscholen hebben dat het bij ons vooreerst seer beswaerlijcq sal te | |||||
[pagina 64]
| |||||
vinden wesen, wordende daerom te ijveriger opgepast om eenige schelmen te crijgen die 't ons dan wijsen souden moeten per force, om haer aldaer dan soodanigh te bestoocken datter eens schricq onder gebracht mochte worden, 'twelcq claer gemerckt wort nootsaeckelijcq te wesen. 4 dito, 's morgens guyr, windrigh weer en de wint als gister, tot belet van Zuylens vertrecq na Batavia, volgende daerop seer swaren regen ende harden wint. 5 dito, idem, nat, stormigh weer en de wint al N.Westelijcq, welcq weer tegen den nacht met donder ende blixem hard toenam ende den 6en dito, 's morgens (wat sachter) continueerden, als oocq den 7 dito, tot belet als vooren, ende waer ons uytleggende volcq op de struycrovendeGa naar voetnoot1. Hottentoos niet hebben cunnen uytrechten, noch oocq deselve op ons, sulcx wij op haer persoonen ende sij op onse beesten dese gansche weecq vruchteloos hebben uytgeweest, maer willen hopen met moy weer eens een aentreffinge geschiedenGa naar margenoot+ ende Godt de Heere met ons wesen sal.
‘Saterdagh, den 7 Juny anno 1659Ga naar eind(b).
Alsoo ons Godt de Heere om onser overtredinge wille cortelijcqGa naar voetnoot2. heeft gelieven te comen besoecken, soo met sterffte onder Compagnies bestiael, als oocq met roverije onder 't vee van de borgers door den oorloge ende moorderije deser lants brutale menschenGa naar voetnoot3. ons seer schielijcq ende onverdacht over den hals gevallen, tot groote schade ende onderdruckinge van deselveGa naar voetnoot4. ende totale ondergangh eeniger lantbouwers, daer wij nochtans altijt ende oocq tot nochGa naar voetnoot5. seer genegen sijn gebleven met de genoemde natie in alle minne ende vruntschap te leven ende om te gaen, doch siende dat sulcx niet heeft mogen helpen, maer de wapenen hebben moeten in de handt nemen omme haren moetwil, daer se noch niet van affhouden, tegen te staen - Soo is goetgevonden voortaen alle Woonsdaghsnamiddaghs tegen 4 uyren een vast- ofte bidpredicatie te laten doen, omme den toorn Godts door bidden ende smeecken van ons aff te bidden, ende dat het Sijne mogentheyt gelieve ons in de plaetse te begenadigen met Sijne zegeninge ende hulpe tegen dese gemelte onse vijanden, ten eynde wij, over haer victorye crijgende ende behoudende, met deselve in goede rust ende vrede weder mogen handelen ende wandelen, 'twelcke dan morgen na de Sondagspredicatie de gemeynte sal bekent gemaeckt worden,Ga naar margenoot+ opdat sigh yder daertoe preparere ende ten gestelden tijde wete te vervougen ter plaetse van de ordinaire vergaderinge des Godsdienst. | |||||
[pagina 65]
| |||||
Aldus gedaen ende geresolveert in 't fort de Goede Hoope, datum als boven. (Was geteyckent:) Jan van Riebeeck Roeloff de Man Abraham Gabbema Gijsbert van Campen, secretaris.’
Sondagh, den 8 dito, 's morgens noch al nat weer ende wint, tot belet als vooren, doch wat bedaerder. 9, 10 ende 11en dito, meest insgelijcx, gaende echter 't bootjen Zuylen met een variabel luchjen 's middags onder seyl, maer most in 't gadtGa naar voetnoot1. weder anckeren. 's Avonts namen oocq de vrije Saldanha-vaerders affscheyt om na 't Dasseneylandt te vertrecken om traen ende robbevleys voor de slaven met haer eene gerepareerde boot ofte vaertuygh, de Peguyn, leggende haer ander vaertuygh, de Zeeleeuw noch heel reddeloos, ende is desen naenoen d' eerste biddagh (ten fine in bovenstaende resolutie vervaet) gehouden. 12 dito, 's morgens schoon, helder, stil weer ende op den dagh een zuyelijcq luchjen, is Zuylen daermede voorts in zee geraeckt ende voorss. vrije luyden na 't Dasseneylandt t'seyl gegaen. 13 ende 14 dito, idem, liefflijcq weer ende 't luchjen variabel.Ga naar margenoot+ Sondagh, den 15 dito, 's morgens idem tot 's namiddags dat het nat, regenachtigh weer wierd, ende den Commandeur met den fiscael Gabbema ende noch een persoon te paert neffens 8 soldaten uytgegaen, mitsgaders gecomen wesende niet boven een groot halff uyr gaens van 't fort, verstonden dat ongeveer ¼ uyr geleden, den vrijborger Hendrick Boom al sijn beesten (sijnde 30 stucx, jongh ende oudt) met 34 schapen door ongeveer 20 wel bekende Hottentoos (aengevoert van Doman) waren ontrooft, sooals se tegen den hoecq boven in 't hangen van den WintberghGa naar voetnoot2. geweyt wierden van drie man, versien met een musquet ende d' andere 2 met corte snaphaenroers, waervan een door sijn schouwer gequest, een maer in sijn mouw ende den derden met 5 wonden van hasagayen dootgeschooten was, meenendeGa naar voetnoot3. deselve te paert noch te onderhaelen, maer waren soo haestigh in 't voortdrijven geweest over de vlacte, dat men se nergens in 't gesicht coste becomen; sulcx den Commandeur des avonts laet in den doncker dieswegen vruchteloos thuysquam, hebbende hier ende daer ordre ende volcq uytgestelt, om te sien off men se op eenige advenuen bij nacht off ontijde niet sal cunnen betrappen, dieGa naar voetnoot4. se dan nootsaeckelijcq moeten passeren, omdat se haer dus overal weten te verschuylen ende daer se weynigh volcq | |||||
[pagina 66]
| |||||
Ga naar margenoot+ bijGa naar voetnoot1. ende haer cans schoon sien de beesten soo wegh te rooven, 'twelcq al veel der vrije luyden eygen schult is, ende voornamentlijcq desen Hendricq Boom, omdat se haer beesten altijt tegen onse gestelde ordres in dese periculeuse tijden te verde van den anderen verscheyden willen weyden, ja de soldaten elcq tot bewaringe bijgevoeght, daertoe dwingen, anders waren stercq genoegh om malcander te deffenderen, want voor haer thien soldaten van d' E. Compagnie sijn geordonneert, daerbij sijluyden oocq noch 10 man hebben, wesende samen 20, die onder musquetschoot van den anderen verscheydenGa naar voetnoot2. hebbende laten weyden, daerbij oocq Compagnies schapen- ende ploegbeestenwachters mede noch 6 man sijnde, souden sulcken noot niet gehadt hebben, maer elcq schijnt liever sijn eygen sin als wel gestelde ordre te volgen, ende waerdoor Hendricq Boom ten principalenGa naar voetnoot3. sijn beesten ende schapen heden is quijt geraect ende sijn corenbouw ende melckerij, etc., oocq in d'asse, Godt beter 't. 16 dito, vuyl, regenachtigh weer en de wint variabel, was der vrije luyden vaertuygh weder van 't Dassen-eylandt geretourneert met weynigh traen, ende wisten te seggen dat in 't verbijzeylen van 't Robben-eylant gesien hadden dat de nieugemaeckte schapestal aldaer soude omgewaeyt wesen, waeromme 't Schapejachtje datelijck derwaerts is afgevaerdight met navolgend briefken geschreven aen Rijck Overhagen, luydende als te weten: ‘Alsoo ons de vrije Saldanha-vaerders heden hebben weten te seggen dat se inGa naar margenoot+ 't verbijzeylen meenen gesien te hebben dat de schapestal souden omgewaeyt zijn, soo worden bij desen in der haest Ul. toegesonden den baes- en 2 ander timmerluyden met hem, om deselve weder op te rechten ende te sien watter aen te doen zij, dieGa naar voetnoot4. de ander onderwesen hebbende, oftewel selfs daer wat blijvende met hulp van 't jachts volcq soo langh als 't goet weer blijft, helpen ende dan weder hier comen sal, gaende tot dien eynde voor 7 man provisie voor een maent, sijnde den baes-timmerman met 't jachts volcq geprovideert ende d' ander 3 met u daer blijvende te eeten. Den decker sal 't stroo van 't dack fray afnemen, soo 't noodigh is ende het dack niet weder heel gelaten can opgerecht werden. Wij sullen met eenen gaerne verwachten off de sterft van de schapen al ophout ende deselve weder wat beginnen aen te teelen, alsoock de conijns, ende hoe 't wijders met alles staet. Hier neffens gaet wat wortel-, croot-, pastenakel- ende coolsaet. Dat u dunckt meer noodigh te wesen, cuntter om schrijven, 't sal u gesonden werden. Hout moet, ende weest naerstigh in 't waernemen van de schapen. In 't fort de Goede Hoope, adij 15 Juny, anno 1659.
(Ende was geteeckent:) Jan van Riebeeck.’ | |||||
[pagina 67]
| |||||
17 dito, 's morgens gantsch onstuymigh weer met swaren regen, hagel en harde N.Westewint, daer 't Schapejachjen mede weder van 't eylant retourneerden, dogh buyten 't hooft op de ree most leggen rijen voor 2 anckers, als cunnende mits de harde aenstortingh ende dat zijn roer quijt geraeckt was, soo men van verre sien coste, 't RoggebaytjenGa naar voetnoot1. niet beseylen. Even na den middagh had Doman noghGa naar margenoot+ tusschen de 50 ende 60 Hottentoos dichte bij Compagnies corenschuer ende tusschen Compagnies bogaert bij de brugh tegenover Harmans huysingh leggende met een seer donckeren, fellen regenbuy, dat men geen 5 roe van sigh sien coste, een aenval gedaen op Compagnies ende voorss. Harmans ploeghbeesten, welcken HarmenGa naar voetnoot2. de sijne de brugh (naest zijnde) over nogh gesalveert heeftGa naar voetnoot3., maer uyt Compagnies ploeghbeesten 29 stucx weghgenomen ende 4 doot gejaegt, sonder dat onse soldaten meer als 2 à 3 schoten, mits het natte weer, op deselve hadde cunnen doen, die de schelmen nogh hadden ontdoken, daer se seer fix op zijn, ende zoo hardt met de beesten tegen den Wintbergh op vlogen ende vandaer deselve weder aff over de Bracke-revier, wat benoorden Jan Reynierss. wooningh, dat niemant van d' onse, nogh vrije luyden, met alle man op de been sijnde, deselve hadden cunnen onderloopen en haer den pas aldaer off ergens aff te snijden, ende ten ware d' onse nogh dus gau waren bij geweest, souden de heele trop quijt zijn geraeckt, alsoo stijff 20 Hottentoos ten eersten onder de beesten vielen ende de rest haer in batalieGa naar voetnoot4. stelden om d' onse aff te houden, maer hadden, nietjegenstaende (mits 't natte weer) geschoten enGa naar voetnoot5. coste worden, geen stant derven houden, maer doordien se op de vlucht gedreven ende de beste pluck van de beesten tot op 29 stucx wederom gecregen, ende in gevalle het droogh weer was geweest, souden se altemalen wel weder gecregen ende schijnbaerlijck eenige Hottentoos oock wel onder de voet geraeckt hebben, maer nu cost men niet mercken anders als datter maer een de hasegayen uyt de hant geschoten ende een ander overGa naar voetnoot6. een schoot soodanigh onder de voet gevallen was dat 3 à 4 mael rontsomGa naar voetnoot7. den bergh aff hadt getuymelt, maer off wederGa naar margenoot+ opgestaen ofte door zijn volcq weghgebracht was, wisten niet, hebbende den anderen sigh vorders met de vlucht gesalveert, sulcx men niet weet hoe swaer off licht die gequest is geworden, achtervolgende oock het raport van den fiscael op de becomen tijdinge ten eersten derwaerts gereden ende informatie genomen hebbende.
Nota: de vrouwen van Jacob Cloeten ende Jan Martense hadden in dese rencontre haer mans roers uyt denGa naar voetnoot8. huys in 't velt tegemoet gebracht. | |||||
[pagina 68]
| |||||
18 dito, 's morgens nogh al even onstu<y>migh weer ende wint als voren, is den fiscael weder uytgesonden om op 't een ende 't ander, na gegeven last, ordre te stellen, etc. Ende quam desen voormiddagh 't volck van 't Schapejachjen aen landt, raporterende dat se door de contrarie N.Weste-stormwinden gister 't eylant niet hadden cunnen crijgen, vermits haer roer door 't achteraen hebbende schuytje verloren hadden, 'twelck de stevenGa naar voetnoot1. daertegen uytgestoten zijnde, affter affgespoelt en weghgeraeckt was. Nieuwe maen, den 19 dito, fray, helder, besadichtGa naar voetnoot2. weder ende 't luchjen Z.Z.Oost, is 't Schapejachje weder een nieu gemaeckt roer aengehangen, namiddags met 't hoge water vlot geraeckt wesende, na 't Robben-eylant geseylt ende der vrije luyden vaertuyg, de Peguyn, naer 't Dassen-eylandt. Heden het crael van dicke palen ende boomen als pallissaden aen d'eene sij van Compagnies schuer soo na digt gemaeckt sijnde datter de beesten 's nachts in cunnen bewaert blijven, soo sijn alle des Compagnies beesten en de meeste schapen derwaertsGa naar margenoot+ heen gebracht, gelijck oock de vrije luyden al hun schapen ende beesten daer bijgevougt ende aen d' E. Compagnie gelevert hebben, omme aldaer onder bewaringe van Compagnies wachten bewaert ende daeghs uytgaende onder ende met deselve geweyt te worden, alsoo de weyden omtrent 't fort voor al 'tselve te cort schieten, ende hierdoor met eenen des Compagnies ploeghbeesten oock te beter bewaert zijn, welckers soldaten, bij den anderen geconjungeert, te defencyver te samen sullen wesen, als zijnde nu bij de 40 man sterck, daerbij boven derGa naar voetnoot3. bouluyden ende die hier en daer van Compagnies ende aengenomen vrij volcq uytleggenGa naar voetnoot4. en loeren, ende is den vrije luyden toegestaen beesten, noodigh hebbende om te bouwen, die van de hare telckens uyt den trop te mogen halen, verstaende op haer risico, soo langh sij die bij haer hebben om te besigen, sijnde het dus moeten gestelt worden omdat men, op vele plaetsen beesten weydende, elcke cleyne trop met het daertoe verdeylde volck soo seecker niet costen bewaert blijven als nu dat men al 't volck gecombineert bij al de beesten getrocken heeft, ende gehoopt wort de Hottentoos daerdoor te minder op deselve sullen attenteren. 20 dito, seer fray, lieffelijck weer als gister.
‘Vrijdagh, den 20 Juny 1659Ga naar eind(c). Alsoo men vertrout, door de middel ende ordre gisteren nogh jongst ende nader gestelt, de nogh overigh hebbende beesten (veel schoon, jongh goet ende recht bequaem staende te worden tegen 't aenstaende jaer) tot de ploegen, etc., wel sullen bewaert blijven, ende gecalculeert is bovendien nogh een tropjen van 30 à 40 man | |||||
[pagina 69]
| |||||
uyt vrije luyden etc., soude cunnen uytgemaeckt werden om de Caepmans eens mede te gaen besoecken aen haer leger, waertoe wij tot dato nogh niemant hebbenGa naar margenoot+ cunnen gevangen crijgen, om door dwangh off andersints ons te doen wijsen waer deselve leggen, soo is na langwijligeGa naar voetnoot1. deliberatien eyntlijck goetgevonden Herry van 't eylant te halen ende die daertoe (wel bewaert) te gebruycken, onder belofte van goude bergen sonder eenige van effectenGa naar voetnoot2., waertoe dan, vermits 't moye weer, ten eersten naerGa naar voetnoot3. dese raetspleginge een roeyschuytjen derwaerts is heen gesonden. Aldus gedaen ende geresolveert in 't fort de Goede Hope, datum als boven. (Was geteeckent:) Jan van Riebeecq Roeloff de Man Abraham Gabbema ende Gijsbert van Campen, secretaris.’
Den fiscael Gabbema, daerop terstont mede te paert uytgaende om na dagelijxe gewoonte te sien dat alles buyten overal wel in ordre gehouden wordt, ende gecomen wesende op den hoeck van den Wintbergh, comt hem daer een van de vissersknechts, beneden van de revier de bergh oplopende, waerschouwen dat hun daer eenige, dogh niet wetende te seggen hoeveel, Hottentoos hadden verthoont ende al lustigh quamen aenmarcheren, sulx des vissers vrou al na de redout Duynhoop (daer digst bij zijnde) vluchtenGa naar voetnoot4. ende ons vandaer oock de tijdingh aen 't fort bracht, op alle noodige ordre tot defentie gestelt ende den Commandeur van boven 't CatGa naar voetnoot5. uytsiende, sagh deselve ende oock den fiscael met voorsz. vissersknecht na de Hottentoos (hem van verre omtrent 20 sterck in 't oogh schijnende) toe rijden, waerover eenige musquettiersGa naar margenoot+ ende den stalcnecht te paert hem na gestuert wierden, maer eer deselve quart weegs bij waren, sag men hen door een verkijkerGa naar voetnoot6. met de voorsz. Hottentoos ende eenigh vee den hoeck van de hooge duyn aen de Soute-revier om herwaerts aen comen, menende deselve gevangen had, dogh aen 't fort comende, vernamen de saken, Gode loff, nogh geluckiger ende na de tolckinne Eva's geduerige voorsegginge uytgevallen, namentlijck dat het waren seven personen met 15 schapen, expres afgesonden van haer swager Oedosoa, den oversten der machtige Cochoquas, welcke na verwillecomingen, etc. dese navolgende harangue deden, te weten: Vooreerst dat voorsz. haren heere ons liet aenbieden ende verseeckeren sijn stantvastige, onveranderlijcke vrede ende nader aliantie, schoon hem de Caepmans daervan hadden getracht aff te leyden. Welcke, ende oock de Gorachouquas ofte Tabacqdieven, hem ende sijn confrater, Ngonnomoa, eenige weken geleden, even voor dese laest gepasseerde regen- ende stormweersdagen, hadden laten brengen | |||||
[pagina 70]
| |||||
presenten van coper ende tabacq ende versoecken om sijne adsistentie, off dat zijluyden dogh 't lant wilden intrecken om niet t'eeniger tijt van het Duyts volck schaede te lijden ende sijn volck in 't fort gevangen gebracht te worden, met veele quaet dat se van ons seyden, tot verachtinge ende ophitsinge, etc., dogh hadden sijGa naar voetnoot1., Oedesoa ende Ngonamoa, de Caepmans niet gelovende, metGa naar voetnoot2. haer presentenGa naar margenoot+ veracht, afgewesen, ende terughgesonden, hoewel Ngonnomoa (vrij besighGa naar voetnoot3. sijnde) die wel soude willen nemen hebben. Soo hadden zijluyden oock al hun volcq, die onder de Gorachouquas waren, altemalen thuys gehaelt om met deselve (van de Duytse overvallen wordende) geen schade off ongeval te lijden, op 'twelcken haer g'antwoort wiert sulcx voorsichtigh gedaen ende ons seer lieff was, als soudende ons seer bedroeft hebben te hooren dat ymant van de hare met dese schelmen hinder leden, etc. Sijluyden met haer reden voortgaende, seyden wijders dat sigh Ngonnomoa door de Caepmans al soo bangh off soo veel wijs hadt laten maecken, dat hyGa naar voetnoot4. swarigheyt stelden om volcq naer 't fort te senden, met waerschouwinge aen Oedasoa dat hij soude voor hem sienGa naar voetnoot5. wat hij dede, etc., ende daerover soo verde te samen oock in woorden geraeckt dat Oedasoa hem geseyt hadt met sijn deel volcq ende vee van hem aff te gaen ende sélfs toesien soude, etc. HijGa naar voetnoot6. soude de sijne wel bewaeren, waertoe oudt en wijs genoech was, en dierhalven van hem niet behoeffde geleert te worden hoe hij oorelog voerden oft vrede maecken en houden souden, etc., gelijck zijluyden daerop hun oock van den anderen hebben gesepareert, willende Ngonnamoa sien hoe 't spel soude aflopen ende sigh wat uyt de weegh houden, dogh gantsch niet naGa naar voetnoot7. onse vijanden, de Caepmans ofte Gorachouquas, te adsisteren ofte luysteren, maer siende dat alles wel gingh, oock met de Dutsyen, gelijcq vooren, handelen ende wandelen, etc. Maer Oedasoa was op Eva's seggen (van ons veel voor dato gedaen) constant geresolveert gebleven sijn volcq na ons aff te senden, om te hooren hoe 't hier aen de Caep stonde, ende oft den Commandeur oock recht met den oorlogh tegens de Caepmans, etc., meenden, om daerop vast te mogen gaenGa naar voetnoot8. ende dan tot ruyne van deselve nader met den anderen te spreecken, versoeckende ten dien eynde ende om in vaster gelooff te mogen sijn, dat zijn vrou's suster, Eva, ende eenige DuytsenGa naar margenoot+ met sijn volcq mochten bij hem comen, met belofte van te versorgen dat hun 't minste velleken van haer lichaem enGa naar voetnoot9. soude gecrenckt ofte beschadicht worden, maer dat hij dan met 10 à 12 huysen tot dicht onder de Lupaertsbergh en achter de soutpannen wilde comen, ende sijn grootste ende aengenaemste vrouw, Eva's suster, selfs in persoon, met ons volcq ende sterck geconvoyeert aen 't fort senden, om ons | |||||
[pagina 71]
| |||||
van sijn eygen mont te spreeken woordenGa naar voetnoot1. te verseeckeren, als wanneer hij sijn sijdts halvenGa naar voetnoot2. affirmeerden de saken te samen wel soo te beleggen dat de Caepmans ende Tabacqdieven niet langh dus woelen off veel meer spel maken souden; wij wildenGa naar voetnoot3. maer vooreerst nau toesien dat se ons soo weynigh vee ontroofden als mogelijck was, ende om 'tgene wegh was niet becommert wesen; hij meende 't soude wel dubbelt betaelt worden ende wilde hij ons door handel wel sooveel beschicken, dat wij des geen gebreck zouden hebben, wesende maer blij dat wij viandighGa naar voetnoot4. tegen de Caepmans geworden waren, ende wenschende dogh noyt weder met haer aen vrede mochte gedacht werden, gelijck hij van zijn kant niet coste doen, alsoo die schelmen dogh noyt gewent waren langh vrede te houden, maer sonder rooven ende moorden niet kosten leven nogh gerust blijven, maer altijts d' een off d' ander op zijn swackst ende onversientsGa naar voetnoot5. sochten te overrompelen, gelijck se hem, Oedasoa, oock eens gedaen hadden soo als ons, van ander volcq diep in 't lant geslagen wesende, met sijn weynigh overigh behouden volcq ende vee in de huysen gequest ende machteloos ergens gevlucht ende verscholen lagh, als wanneer sij, Caepmans, hem niet alleen meest sijne resterende beesten afnamen, maer oock al wat sigh niet verweren conde,Ga naar margenoot+ dootsloegh ende jammerlijck vermoorden, tot vrou ende kinders incluys, ja hadden de swangere vrouwen opgesneden ende de vruchten tegen d' aerde vertreden, welcke <by> hare weynich voor ons genomen residentieGa naar voetnoot6. hier aen de Caep geschiet was ende hij noyt vergeten conde, maer haer, al overlangh weder tot vorige macht gerespireertGa naar voetnoot7. ende van voorsz. wonden genesen sijnde, soude betaelt hebben, indien niet geducht hadt wij in al te vaste verbonden met hun waren, omdat hier op haer landt woonden, daer hij nu hoopten met ons, in plaetse van die ondeugende guyten, gerust ende vredigh libere toegangh ende handelinge met de Duytsen te hebben, 'twelcke alles ons gelieten aengenaem te bevallen ende dese gesanten fray tracteren, gevende 'tselve oock een seer groot encouragiement onder alle de borgers ende vrije lantbouwers, als menende nu weder cans te sien om ander bestiael genoegh te crijgen ende tot verhael te comen. Dese gesanten verhaelden oock dat Oedasoa partije renostershoorens voor ons hadt opgesamelt, item mede al een jongh paertGa naar voetnoot8. gevangen, menende het levendigh aen den Commandeur te schicken, maer was door een hasegay boven vermoeden wat te diep gequest ende gestorven, dogh hoopten haest andre, off meer, te becomen, 'twelck nu soo wel off haest geen effectGa naar voetnoot9. cost crijgen om de quetsuer van de leeuw aen sijn elboogh, vermits daerdoor persoonlijck in huys moste blijven, alsof hij (seyden sij) een vrou was. Wegen oliphantstanden, als met ons nader gesproken ende vaste verbonden ende aliantie gemaeckt hadde, soude bij bequaeme tijt oock devoir doen ende volck toe in 't lant senden, etc. | |||||
[pagina 72]
| |||||
Ga naar margenoot+ Haer wierd gesegt indien Oedasoa, haren heere, wilde aen 't fort comen, souden hem een wagen toestueren ende inGa naar voetnoot1. een bequaem huys fourneren om van ons meestersGa naar voetnoot2. gecureert te werden, met soo goede tractementen in eten ende drincken, etc., als hij selfs begeerden, 'twelck Eva haer seyde, ende sijluyden antwoorden dat als zijluyden met haer ende ons volcq daer quamen, hem onse bethoonde genegentheyt ende presentatien wel souden verhalen ende vorder inprenten. Wiert door Eva gevraecht off sij ons empassant Caepmans leger wilden wijsen, en souden soo veel soldaten laten medegaen dat men se daermede eens een wackeren neerlaghGa naar voetnoot3. hoopten te geven, om met eenen tot Oedasoa's meerder verseeckertheyt te bethoonen hoe wij 't jegenwoordigh tegen haer ernst waren. Sijluyden gaven tot antwoort daertoe geen last te hebben, maer wel ons onder anderen te seggen dat ons wel versekert mochten houden, Oedasoa haer nu hoorende, dat middel genoegh gevonden ende ons aenwijsinge ende onderricht gedaen soude worden, om meergemelte hare al langh gewesendeGa naar voetnoot4. ende ons nu corts gewordene vijanden totaliter te ruyneren. <Wij> souden ondertusschen maer naeu toesien voor verder schade ende ongemack ende weynighGa naar voetnoot5. patientie hebben, sonder al te haestigh met uytgaen op haer te wesen, etc. Soo seyden sij oock (haer gethoont hebbende de groote hasegaey van Doman ende eenige andre meer in eenige rencontres becomen) dat haer dat nu teyckens genoegh was van versekertheyt, ende schenen schier (die siende) van vreugde op te springen, seggende wijders dat het Oedasöa in 't hert speet dat die schelmen wegnamen de beesten welcke hij uyt soo goede genegentheyt aen ons verhandelt hadden, maer souden patientie hebben, en ons hart tegen haerGa naar voetnoot6. soo hart ende onversettelijckGa naar margenoot+ maken, dattet gelijck als 't zijne over de Caepmans noyt vermorwt mochte worden maer als ijser blijven, ende als hij dat merckten, wisten sij wel dat Oedasöa iets voorhadt ende ons wel soo wat openbaren ende inducerenGa naar voetnoot7. soude dattet met de schelmen haest een eynde soude nemen ende wij door sijne alliantie ende vruntschap met gerustigen handel ende wandel volcomen genoegen becomen ende soo gerustigh wonen soude als te wenschen ware, etc. 's Nachts quam tijdinge aen 't fort dat de Hottentoos den vrijborger Otto'sGa naar eind(a) huys bij den doncker hadden meenen in te breeken ende alles te vermoorden, maer sijluyden opgestaen ende na deselve geschoten hebbende, waren ontcomenGa naar voetnoot8. ende, seer ongeluckigh ende onnosel, voorsz. Otto van sijn eygen maet, Jacob Rosendael, selfs in 't dick van 't been geschoten met 5 coegelsGa naar voetnoot9. op een roer geladen geweest, alwaer den fiscael met de meester is heen gesonden om te laten verbinden ende nader informatie van saken te nemen. Vergangen namiddagh was de roeysloep met Herry al seer vroegh aen 't hooft | |||||
[pagina 73]
| |||||
gecomen, maer alsoo wij nu hier Oedasoa's volcq hadden ende Eva oock van zijn ontbiedingh nogh comste en wiste, lieten hem sonder aen te leggen off op te comen, om verscheyden consideratien ten eersten wederom na 't eylant brengen, sulcx dat desen hals den verleden dagh in veelderley angsten ende blijschap is geweest, want gister uyt het Schaepjachts volcq de voorgevallen saken met Caepman eerst verstaen hebbende, sigh heel sieck geveynst hadt, ende heden morgen daerop schielijck siende comen een sloep expres om hem, scheen heel de dootveruwGa naar voetnoot1. geset te hebben, maer d' onse hem thonende de cleeren: hemt, rock ende hoet om aen te doen, dochte weder heel in de gratie geraeckt te wesen, dogh aen 't hooft verschijnende endeGa naar margenoot+ siende daer soo ten eersten wederom gesonden wiert, is af te meten in wat bedencken denselven nu voorts is blijvende. De schapen aldaer al over de 500 geweest sijnde, waren al tot op 100 stucx uytgestorven ende de timmerluyden besigh de stal weder op te bouwen, welckers stijlen door de verleden harde stormwinden van de steene neutenGa naar voetnoot2. waren afgeset ende 't dack daerdoor ingevallen. Hier is oock wel sterft onder de schapen, maer niet soo groot, dogh de roverij der Hottentoos te meer, sulcx ons Godt de Heere aen alle canten een wijle tijts heeft gelieven te besoecken, hoopende met HiopGa naar voetnoot3. weder haest segen sal ontmoeten. Amen. 21 dito, 's morgens schoon weer als gister ende eergister. Lieten de voorhaelde gesanten door Eva versoecken den Commandeur ende die van zijnen Raet in een aparte plaetse weder te mogen spreeken ende harer Heers vorderen last te openbaren. Daer laten comen sijndeGa naar voetnoot4., begonsten aldus weder aen te vangen: Oedasöa heeft ons gelast den Duytsen capiteyn voor te stellen dat hij nu emmers nemmermeer met de Caepmans nogh Tabacqdieven en wilGa naar voetnoot5. pays ofte vrede maecken. Waerop hun g'antwoort wiert, ingevalle het Oedasoa soo recht met ons meenden als wij met hem, dat wij hem dan sulcx wel beloven wilden. Sijluyden antwoorden: dats goet ende verseeckeren u uyt sijn mont, dat hij niet anders voorheeft als de Caepmans t'eenemael te helpen verdelgen, sulcx sij aen beyde canten volcomentlijck verdient hadden, mitsGa naar voetnoot6. 't gerelateerde van gister, ende dat telckens als ons volcq in 't lant bij hem waren gecomen met de Caepmans tot weghwijsers, deselve dan altijt hadden versocht dat Oedasoa haer die, ende voornamentlijck den vendrigh, Jan van Harwarde, zaliger, wilde in handen leveren, dogh hadt hij haer daeropGa naar margenoot+ g'antwoort dat sij schelmen waren, maer hij wilde ter contrarie dat d' onse sonder een fnaesjenGa naar voetnoot7. van de cleeren beschadicht, salvo soude aen 't fort thuys gebracht werden. | |||||
[pagina 74]
| |||||
Ende voornamentlijck speet <'t> hun seer dat den Commandeur aen Oedasoa met volcq ende wagens had vereering toegesonden, 'twelck sij met haren aenhangh nu gaerne door oorlogh stutten ende beletten wilden, maer soo wij 't recht meenden (noyt met haer, sonder Oedasoa's weten, vrede te maecken) was cans haer altemalen in soo goeden fuyck te jagen datter niet een soude ontcomen. Wij seyden jae ende (om haer nogh meer tot ons genegen te maecken:) dat wij 't jegenwoordigh oock niet mochten nalaten haer te ruyneren, off dat onsen Godt van den Hemel (die Eva nu mede leert kennen ende voorsz. rovers gansch niet van weten nogh leeren willen) ons soude straffen, alsoo dat bloet van zijn volck, 'twelck dese schelmen soo moordadigh gestort hebben, tot hem om wrake riep ende wij ons derhalven daer sooveele aen moeten gelegen laten dat wij sonder ophouden haer moeten vervolgen. Sij antwoorden: dat is 't woort 'twelck Oedasoa van den Commandeur verwacht ende waerom hij ons in sijnen name tot denselven heeft afgesonden, item oock om te openbaren dat alle inwoonders, gansch diep in 't landt, der Duytsen goetheyt soo ruchtbaer geworden is dat elck maer verlangt deselve te sien off bij te comen, 'twelck de Caepmans altijt hebben getracht met alle doenlijcke middelen tegen te houden, maer nu comende te verstaen dit woort van den Commandeur, souden wij bevinden dat yder sal trachten al aff ende toe te brengen watter in 't landt is, alsGa naar margenoot+ sij maer weten wat wij begeeren, tot heel aen de Chobonas incluys, daer sij seyden der Duytsen naem ten goeden al verbreyt was. Waerop hun weder gedient wiert, dat wij langh getracht hadden soo een groot heer aen te treffen om vaste aliantie mede te maecken, ende welcken wij genegen waren alles te beschickenGa naar voetnoot1. bij forme van handelingh. Dat hij ende al die in 't lant woonen, begeerden, souden 't maer bedencken; 'tgene wij niet hadden, costen van Hollant, India ende al de plaetsen van de werelt met de schepen wel ontbieden. Hierop antwoordden voorsz. gesanten weder, dat sulcx de saeck was daer Oedasoa oock langh na gewenscht had, maer door de Caepmans altijt verleyt, dogh was sijn voornemen nu op 't voorsz. woort van den Commandeur met sijn leger in de plaetse van Caepman hier te comen wonen ende ons soo veel bestiael te beschicken als wij wenschen, om selfsGa naar voetnoot2. die deucht danckbaerlijck te genieten, datGa naar voetnoot3. de Caepmans dus langh ondanckbaerlijck hebben beseten ende jegenwoordigh dus schelmachtigh (dogh na hunnen aert (seyden sij) met rooven ende moorden beloonen. Ende wanneer Oedasoa hier dicht bij woont, wil hij den Commandeur altemetGa naar voetnoot4. selfs comen besoecken ende die aengename bejegeninge der Duytsen ontfangen als 2 broeders van één hart ende ziel - dus meent het Oedasoa, seyden sij, ende dat het nu genoegh ende vast was, versoeckende ten eersten weder te vertrecken met een wagen ende sooveel volcq als den Commandeur beliefden, opdat, de gesant- | |||||
[pagina 75]
| |||||
schap aen wedersijden gedaen sijnde, vorders mochte gehandeltGa naar voetnoot1. worden hoe men met Caepman (te samen, off elck apart in verscheyden oorden) aengaen souden. Gaven haer door Eva te verstaen dat den fiscael om een wagen ende volcq (bijGa naar margenoot+ haer versocht mede te hebben) uyt was; sijluyden insisteerden echter seer om soo ten eersten maer weder wegh te gaen, alsoo Oedasoa anders te langh in verlangen soude blijven; <wij> lieten haer d' onmogelijckheyt van vroeger als tegen morgenochtent gereet te wesen declareren, vermits 't volcq ver ende aen alle oorden uytlagen op de Caepmans te loeren ende niet voor t' avont costen thuys comen, nogh oock de wagens, buyten op 't lant sijnde, etc. Oock dat wij gaerne een goede vereeringe voor Oedasoa souden prepareren ende hem die met fatsoen (als men sulcke groote heeren behoort te doen) laten toebrengen met een man die ter degen met hem uyt onsen name spreecken can, dat hun scheen te behagen ende daerop lieten bewegen tot morgen te wachten, wordende voorts met eeten, drincken ende alle minsaemheyt wel getracteert. D'Almogende geve de saken bij haer soo recht gemeent wort als <bij> ons; 't mochte dan wel tot vrij wat goets gedijen voor d' E. Compagnie, alsoo dese luyden voorstellen ons begeren maer te openbaren, dat se dan haer best doen willen, soo 't eenigsints becomelijck is, te beschicken, 't magh dan te halen wesen daer 't wil, ja dat se d' onse, ergens reysende, oock overal willen soecken te beschermen na vermogen, etc.
Saterdagh, den 21en Juny anno 1659Ga naar eind(e). ‘Bij d' onderhandelinge van Oedasoa's afgesanten niet anders connende vernemen als dat het dien overheere der Cochoquas (de rechte Saldanhars zijnde) oprecht met d' E. Compagnie is menende, volgens oock het gevoelen van den beginneGa naar margenoot+ ende oyt off oytGa naar voetnoot2. elckeen daervan gehadt ende welcke jegenwoordigh even recht over de baey, achter 't vrack van Haerlem, aen d' ander zij van <de> staert van 't Lupaertsgeberchte, meest N.Oostwaerts, ongeveer maer ½ dagh reysens van hier, met veel duysenden menschen sterck is leggende. Wijders geconsidereert dat zijne aenbiedinge van nader ende vaste alliantie gansch nootsaeckelijck dient g'accepteert ende in 't alderminste gedacht om die te verwerpen, nogh oock sijne afgesanten sonder verseeckeringe van onse daertoe hebbende inclinatie wederom te laten gaen, soo ten aensien van dat onsGa naar voetnoot3. zijne macht tegen te staen te groot is, oock voor d' E. Compagnie te costelijck soude vallen, vermits men reede siet dat men met al des Compagnies ende vrije luyden macht dese 2 cleyne troupen van de Caepmans ende Tabacqdieven haer rooven ende moorden enGa naar voetnoot4. can beletten, in vougen om meer viandenGa naar voetnoot5. over den hals te halen, | |||||
[pagina 76]
| |||||
gansch ongeraden, maer vrunden te maecken 't nootsaeckelijckste. Item oock Godt de Heere 't behaeglijckste sij, voornamentlijck met die altijt voor discrete luyden sijn vermaertGa naar voetnoot1. ende van wie d' E. Compagnie doorgaens haer meeste bestiael door minnelijcke handelinge heeft becomen, welcke anders, siende hun afgesanten (in dese oorlogstijden op groote risico gansch vertrout aen ons gesonden) niet met het vereyschendeGa naar voetnoot2. bescheyt ende respect wederom quamen, ende dat de Gorachouquas ende Goringhaiquas ons allen dus cunnen quellen met sijn ontelbare macht van menschen, ons nogh vrij meer benauwen ende een heel ander spel mochte comen maecken, ja soodanigh wel dat geen menschen niet alleen ergens buyten op 't landt enGa naar voetnoot3. soudenGa naar margenoot+ cunnen wonen, maer oock selfs hieromtrent gerustigh in Compagnies thuynen gewerkt, off branthout, ver van de hant zijnde, soude gehaelt cunnen worden, ende wes meer, te langh om aen te halen - Soo is, omme alle die ende meer andre pregnantienGa naar voetnoot4. en hooge nootsaeckelijckheden in dese occurentie, na wel rijpe deliberatien goetgevonden ende gearresteert, voorsz. Oedasoas aenbiedinge van nader en vaster aliantie met bethoninge van aengenaemheyt te accepteren ende sijn versoeck toe te staen, sijnde, dat wij sijn vrou's suster, de tolckinne Eva (die de Goringhaiquas geseyt hadden dat bij ons aen kettings gesloten ende gevangen gehouden wierd) met voorsz. afgesanten mede wilden laten keeren, neffens sooveel volcq van d' onse (ende soo vertrout gelijck hij de zijne aen ons gesonden hadt) als wij begeerden, 't zij weynigh off veel, was hem indifferent, om daermede door oprechte vertalinge van Eva dan nader te spreecken ende zijne vordere desseynen ende voorslagen tot ruyne der voorsz. Gorachouquas ende Goringhaiquas, ons ende sijne vianden, te openbaren ende goet overlegh te maecken. Ende door beleefde opdringinge van de voorsz. gesanten dan vernomen hebbende dat deselve blijven persisteren 10 Duytsen genoegh te sijn, ende geconsidereert dat, schoon oft hondert medegingen, wanneer desen heere het verkeert voor had, vermits sijn groot getal volcx, even welGa naar voetnoot5. helpen soude ende wij vele afstekendeGa naar voetnoot6. (dat oock de beste moeten wesen) bij ongeluck ons sulcx te magtigh crenckenGa naar voetnoot7. ende verswacken soude, evenwel off misschien de voorsz. vianden mochten toeleggenGa naar margenoot+ d' onse onderwegen te overvallen, soo is, om wat diffenciver te wesen ende een redelijcke trop te mogen wederstaen, goetgevonden onder 't gesag van den sergeant 13 van de ficxste mannen uyt te maecken, neffens een wagen tot haer meerder deffentie ende oock om de vereeringe met het vereyste fatsoen aen Oedesoa te brengen, dat sij voor een groote eere schijnen te houden, ende, soo sij zelfs seggen, door 't ganse landt tot reputatie van haren heere gereputeert ende verbreyt is, en dies hem 'tselve oock op 't alderhoogste behagen sal, mitsgaders daerbij vastelijck sigh inbeelden ende verseekert houden van onse genegentheyt tot een onverbreecke- | |||||
[pagina 77]
| |||||
lijcke vruntschap ende aliantie, volgens allen 'twelcke dan d'onse gelast sijn voorsz. Oedesoa, na de vereyste groete ende overleveringe van de vereeringe, dit volgende uyt onsen naem aen te seggen: Dat ons sijne eerst gedane legatie en aenbiedinge van nader aliantie, etc. op 't hoogste aengenaem is bevallen ende wij dienvolgende in reciproque niet minder willende doen, oock hebben goetgevonden niet alleen sijn vrou's suster Eva met deselve te laten keeren, maer oock onse gecommitteerdens om hem van onse genegentheyt t' zijnwaerts ten selven eynde oock te verseekeren ende tot teycken van 'twelcke den Commandeur hem dese vereeringe liet toebrengen met versoeck deselve te willen aengenaemGa naar voetnoot1., als van eygen broeder van één hart ende sin accepteren, mitsgaders d'onse, gelijck wij de sijne, soo cort als mogelijck met bescheyt wederom laten thuys comen, met gecommitteerde ofte wel sijn persoon selfs, om den anderen nader te spreecken. Ende ingevalle het hem geliefde door eenige van sijn volcq, alleen off in compagnie van weynige onser soldaten, op te laten soecken ofte te doen verspieden waer men onse ende sijne vianden coste vinden, dat sulcx ons seer aengenaem wesen ende hij ons die dan aengewesen hebbende, wel haest bevinden soude hoe ernstGa naar margenoot+ het ons was haer alle mogelijcke afbreuck te doen, etc. Dogh indien hij sprack van saken, om met dese 13 man ende eenige van de zijne daerop ten eersten aen te vallen, dat sulcx dese mael, met soo weynigh volcq, beleeft ende politycq, als daertoe geen last hebbende, excuseren souden ende maer denselven affhooren hoe hij 't meende aen te leggen, etc., ende op alle sulcx antwoorden: 'tselve den Commandeur te sullen rapporteren, met wie hij dan over ende weer, 't zij selfs, ofte door gecommitteerdens, nader coste handelen, latende sijn volcq met eenen oock vrij met beesten aen 't fort comen om te verreuylen, alsoo bij den Raet om verscheyden insigten niet coste raetsaem off goetgevonden werden vooreerst nogh met coopmanschappen in 't lant te gaen, maer in plaetse van dien te sien off men de saken daertoe coste brengen dat sij altijt selfs met haer vee aen 't fort quamen, om allc te vresen onheylen te min subject te mogen blijven, tot oock te meer gerustheyt en andre considerable redenen meer. Aldus geresolveert ende g'arresteert in 't fort de Goede Hope ten dage ende jare als boven. (Geteyckent:) Jan van Riebeecq Roeloff de Man Abraham Gabbema Pieter Everarts Gijsbert van Campen, secretaris.’ | |||||
[pagina 78]
| |||||
Ga naar margenoot+ Sondagh, 22 dito, fraey liefflijck weer als voren, is ons volcq onder haer 13e met de voorsz. gesanten ende de tolckinne Eva, neffens verscheyden dingen tot vereeringe, op een wagen met 6 ossen aen voorsz. Oedasoa (overste der machtige Cochoquas) 's morgens ontrent 8 uyren vertrocken, uytgeleyt wordende door den fiscael ende 2 ruyters (dagelijcx op d' advenusGa naar voetnoot1. onser vijanden leggende) tot over de Brackereviere. D' Almogende sij gebeden het desen heere recht meene ende d' onse met gewenscht raport sonder schade mogen wederom comen. 23 dito, guyr, windrigh weer en de wint N.West, retourneerde 's middags der vrije luyden vaertuygh, de Peguyn, van 't Dassen-eylandt met 6 halfamen traen. Ende tegen den avont Compagnies Schapejachtjen van 't Robben-eylant met tijdingh de stal haest weder opgerecht soude wesen, onder welcke over de hondert schapen doot gebleven ende de rest al tot op hondert stucx voorts uytgestorven waren, sonder datter nogh beteringh vernomen wiert, maer de conijns vermenigvuldigden fraey aen alle canten. 's Avonts, langh na 't sluyten van de poort, comen ons afgesonden volcq van Oedasoa, den oversten der Cochoquas, al wederom, met 6 andre gecommitteerdens van denselven, daeronder zijn susters soon ende de tolckinne Eva, rapporterende den sargeant dat hijGa naar voetnoot2. (hem al ver buyten sijn leger eenige tegemoet gesonden hebbende) de groete ende vereeringe door den Commandeur aen hem gesonden met groote aengenaemheytGa naar voetnoot3. hadt aenvaert, ende verstaen hebbende onse goede intentie ende 'tgene hem vorder gelast was te seggen (hadde daerop de hant in zijn borst (als grijpende nae sijn hert) geslagen ende gesecht: Sie daer, 't is onmogelijck 't vleeselijck hart uyt mijn boesem te rucken, anders, ware het doenlijck, ick soud het den Commandeur toesenden, maer laet hem de siel daeruyt na sigh nemen om met het zijne te vereenigen, dat het noyt can van den anderen gescheyden worden, ende segt dat ick hem ten eersten selfs meene bij te comen om onse harten te samen als stucken yser aen den anderen te wellen ende soo hart te maecken, dat het van niemant in de werelt sal connen gebroocken off weder vaneen geclooft wordenGa naar voetnoot4.. Ga naar margenoot+ Ende aengaende de rovende Goringhainas ende Gorachounas, was verheucht wij nu bemercken conden dattet maer schelmen ende struyckrovers waren, om welcke ende andere diergelijcke te straffen sijn vocatie ende beroep was, willende daerover met zijne raden (wesende de outsten uyt zijn volcq, daer oock raedt mede hielt) sigh beraden hebbende, met den Commandeur dan mont aen mond selfs spreecken ende hem bekent maecken hoe se te atrapperen zijn, als hebbende daervan, na dese lants gelegentheyt ende natuer der volcken, beter kennisse, daer hij ons dan goet onderricht van geven soude. Door den sargeant onder anderen voorgedragen zijnde dat wij maer van doen hadden 1 off 2 van de zijne om aenwijsinge te doen waer se haer onthielden ende dat wij se dan wel wisten, naest Godt, met onse macht t' onder te | |||||
[pagina 79]
| |||||
brengen, hadt hij daerop seer cort (als ganschGa naar voetnoot1. weynigh van woorden, maer een bysonder stil, geciviliseert persoon wesende) g'antwoortGa naar voetnoot1.: T' is goet, den Commandeur en behoeft niet soo haestigh te wesen, maer belieft wat patientie te nemen. Als ick bij hem come, sal hem selfs van alles spreecken ende soo goeden raet geven dat hij daerin genoegen nemen ende bevinden sal het weynigh wachten geen schade, maer te grooter voordeel ende victorie op de rovers sal toebrengen. Waerop <hij> d' onse (desen morgen daer eerst gecomen) beleeft versochten weder te vertrecken, ende hij (deselve 2 schapen voor 't volcq vereert hebbende) oock cort afscheyt gaff met Eva ende 6 van de zijne, sonder geweer, anders als stockjes in de hant bij haer, tot teycken dat sij se onder bescherminge van d' onse volcomen vertrouden. Hij was seer mager, geduerigh lijdende door de pijne aen de quetsuyre van de leeuw op de eerste paerdejacht (voor ons gedaen) gecregen, vermits deselve door sijn meesterGa naar voetnoot2. niet coste genesen worden, hopende derhalven van d' onse beter hulpeGa naar margenoot+ te vercrijgen, wesende sijn vrou, Eva's suster, mede soo heel wel niet te pas, die in d' eerste ontmoetinge door blijschap den anderen lange wijle niet toespreecken nochte d' onse metGa naar voetnoot3. vertalen dierhalven dienen conde, ende welck geduerigh op haer susters, Oedasoa's vrou's schouder met de arme lagh (een teycken van dat se haer aengenaem was) hebbende Oedasoa sijn excuse gedaen dat geen beesten aen ons voor jegenwoordigh affsond, vermits onder deselve, ende oock sijn schapen, dit jaer (sedert voorsz. sijn becomen quetsure) een seer groote sterfte had gehad, maer soude echter wel maecken wij daervan geen gebreck leden. Eva verhaelden (conform oock d' onse hunGa naar voetnoot4. raport) dat Oedasoa, soo haest d' onse daer quamen, al 't volcq ende vrouwen liet van hem uytgaen ende maer sijne raden, ofte outsten van 't volcq, had doen bij hem roepen ende gesegt: Schoon ick wijs genoegh ben om mijn ampt waer te nemen ende mijn volcq te regeren, etc., soo ist nochtans, nadien het Ul. beroep oock is mij in alles met raet ende daet bij te wonen, als wesende oude lieden die de werelt langh doorsien ende den loop der saecken veel ervaren hebt ende daerom in alle voorvallen u consideratien mij moet communiceren, soo is 't bysonderlijck nu tijt dat gij mij opent u aller gevoelen, wat ten besten van mij ende onser volckeren jegenwoordigh dient aengewent. Waerop (seyt Eva) daerbij sittende te leunen op haer susters schouder, de voorsz. outsten (soo noempt sij se in Duyts) na weynich bedencken ende pratens onder den andren, hadden geantwoort dese eygentlijcke redenen: Coningk Hou (dus spreecken hem de ousten aen, seyt Eva), wij bemercken datGa naar margenoot+ u jegenwoordigh een seer groot geluck boven 't hooft hangt, want nademael gij ende Ngonnomoa, tegenwoordigh onder off naest u, sijt de machtigste van 't landt, waervoor alles mits de menichte uwer crijgsvolcq moet wijcken daer se maer dencken | |||||
[pagina 80]
| |||||
dat gij compt, boven dat gij mits u civilder natuer als Ngonnomoa boven denselve verre gemint ende gevreest zijt, soo sal jegenwoordigh, soo haest men hoort gij met het Duyts volcq in verbont getreden bent, al de werelt u achten voor den geluckigsten heer van 't gantse landt, ende u van alle canten soecken te vrunt te houden om 't genot van der Duytsen goet, dat gij nu alleen in handen ende <in> u macht sult cunnen hebben, 'twelck de Gorachouquas nochte Goringhaiquas door haren roofachtigen aert niet hebben cunnen begrijpen ende veel min tot haer voordeel weten waer te nemen; daerom weest gij nu voorsigtigh, opdat gij in goet verstant met de Duytse compt ende maeckt te blijven, off anders soude daer datelijck een ander (de minste diffidentie van u over de DuytsenGa naar voetnoot1. maer merckende) terstont een vaster vertrouwen den Duytsen trachten aen te bieden, om u daeruyt te arbeyden, gelijck haer uwe vianden hun selfs daeruyt geworpen ende sulcken subtilen volcq tot hun vianden gemaeckt hebben, van welcke soo veel voordeel ende genot te becomen is, boven 't groote ontsagh waeromme gij emmers in al die tijt dat die luyden haer hier hebben beginnen te stabileren, niet hebt derven dencken voorsz. rovers, uwe aldercleynste vianden sijnde, aen te randen, uyt vreese van dat het haer de Duytsen souden hebben aengetrocken, gelijck deselve u oock altijt hebben weten wijs te maecken; soo is dan wel te bevroeden in wat ontsagh gij harenthalven wesenGa naar margenoot+ sult, vermits gij van u selfs bovendien wel hondert mael soo sterck ende machtich van volcq bent als de voorsz. rovers, maer een hant vol tegen een lant volGa naar voetnoot2. menschen bij u te vergelijcken wesende, etc. Dit sijn, seyt Eva, de eygentlijcke woorden in substantie die de outsten tegen Oedasoa gesproken hadden, ende waerop bij hem oock g'antwoort was het mede soo te begrijpen ende tot zijn voordeel oock voornemens bleeff waer te nemen. D' onse confirmeren oock dat se gesien hebben, soo menige reden als Eva overtolckten, dat hij dan met de outste sigh beriet ende sprack eer hij daerop antwoordt gaff, waeraen te mercken denselven een groot heer moet wesen van bysonder consideratie, die met raden is versien ende met deselve alle saken overweegt, ende waeromme te meer te hopen is met hem wat goets sal cunnen uytgerecht worden, tot welck begonnen werck d' Almogende sijn vorderen segen wil geven, sijnde altoos beter in vruntschap ende aliantie te treden met die genegen sijn tot handelingh ende minnelijcke ommegangh, als die genatureert sijn principael tot alle struyckroverije, met hoedanige wij dus langh al te civil in groote moeyelijckheyt hebben omgegaen, ende nu hopen (soo 't sigh altoos laet aensien) met goede luyden, tot ons genegen, te converserenGa naar voetnoot3., die ons in plaetse van te beroven, presenteren voorGa naar voetnoot4. de rovers te helpen beschermen, ende ons begeren uyt het landt na vermogen, neffens oock bestiael genoegh, toe te brengen, 'twelck de sake sal sijn daer langh na g'arbeyt ende gewenst is, om oock onder deselve met beter hoop van | |||||
[pagina t.o. 80]
| |||||
ABRAHAM VAN RIEBEECK.
3de seun van Jan van Riebeeck, aan die Kaap gebore 18 Oktober 1653, Goeverneur Generaal van Nederlands-Indië 1708-1713. Oorlede in Batavia 17 November 1713. | |||||
[pagina 81]
| |||||
apparentie Godes leere metter tijt te verbreyden, vermits de beginnende kennisse Godts rede in Eva ende door haer onder dese haer volcq nu ende dan al wordende vertelt ende gedivulgeert. Voorsz. tolckinne Eva verhaelden oock Oedasoa geseyt had, de Caepmans d' eerste beesten die se van d'onse in 't beginselGa naar voetnoot1. gerooft hadden, neffens partije coper ende tabacq, hem hadden wesen aenbieden, seggende dit zijn van u beesten, neempt dieGa naar margenoot+ nu wederom ende laet ons versoenen over voorige onlusten, etc. Daerop Oedasoa geantwoort had: neen, dan soude ick een schelm van de aerde wesen, dat 'tgene ick verreuylt had, van rovershanden wederom nam, ende wanneer ick se hebben wil, can ick se van u met gemack wel laten halen. Daerom gaet met u gestolen goet wegh van mij aff - ende soo voorts, waervan hij ten eersten al genegen was den Commandeur te verwittigen, ende zijn volcq ten dien eynde oock afgesonden heeft, maer waren tot 3 malen onderwegen van 't verledenGa naar voetnoot2. nat ende cout, stormachtigh weer telckens vruchteloos genootsaeckt geweest weder terugh te keeren, sulcx tot nu tegen sijn genegentheyt had moeten patienterenGa naar voetnoot3.. 24 dito, 's morgens fraey, helder sonneschijn-weer ende 't luchjen variabel. Is bij den Raet over messusenGa naar voetnoot4. van vrije luyden, met advys van de borgerraden, dese navolgende resolusie genomen, als te weten:
‘Maendagh, den 24en Juny anno 1659Ga naar eind(f). Onaengesien de stoutigheyt begaen bij den vrij-borger, Elbert Dircxsz., ende zijn schoonmoeders knecht, Hans Jacobsz., op den 10en verleden, namentlijck dat sij hebben beclommen de wallen van Compagnies buytenwerck ofte beestencraelGa naar voetnoot5. ende aldaer den schiltwacht stilletjens sijn geweer ontnomen, sonder hem nochtans slapende te vinden, terwijl denselven sijn gevoegh was doende, ende door hem nagevolcht ende 't geweer afgevordert hebbendeGa naar voetnoot6., nogh dapper afsloegen, is niet als van Christenen maer of se Barbarische menschen waren geweest, daer se tot ondersoeck van des forts wachten geen ordre hadden anders als deselve, buytenom passerende, empassant toe te roepen ('twelck se oock niet gedaen hadden) ende t' antwoorden wanneer se van deselve aengeroepen wierden, invoegen sijluyden daeraen begaen hebben seer sware crymenGa naar voetnoot7., bysonder in dese jegenwoordige oorlogstijden van seer dangereuse gevolge, 'twelcke voor den crijgsraet comende, quaelijck soude afloopen - Soo heeft nogtans den Commandeur uyt medogentheyt vanGa naar voetnoot8. voorsz. Elberts vrou sulcx eerst voor den dagelijcxen Raet (versterckt met de borgerraden) gebracht, welcke ten insichte voorsz. ende uyt pure gratieGa naar margenoot+ hebben goetgevonden de saecke voor den crijgsraet niet te laten comen, maer de gemelte personen civilijck op te leggen een amende te betalen voor den armen: 10 realen van 8en, te weten Elbert 6 ende Hans Jacobsen 4 realen, mitsgaders den | |||||
[pagina 82]
| |||||
fiscael vorders toe te staen met deselve wegen sijn pretentie te composerenGa naar voetnoot1., mits niettemin betalende dubbelt sluytgeltGa naar voetnoot2. aen den geweldiger. Aldus gedaen ende geresolveert in 't fort de Goede Hope, ten dage ende jare als boven. (Geteyckent:) Jan van Riebeecq Roelof de Man 't merck bij Hendrick Boom 't merck van Jan Reyniersz Gijsbert van Campen, secretaris.’
26 dito, 's morgens doncker, betogen weer ende redelijck stijve N.W. coelte met somtijts wat jachtregen, is den Commandeur echter uyt geweest met eenige borgers, doende deselve achter 't geberchte aenwijsen verscheyde enge passagies daer de Hottentoos Compagnies bestiael over 7 jaren d' eerste mael ons hadden ontvoert ende henen weghgedreven, latende die plaetsen derhalven jegenwoordigh eenige met ijsere weerhakige voetangels besetten, om, wanneer ons de beesten hier omtrent 't fort weder ontjaegt wierden, te weten waer ende hoe men haer vervolgen ende met toewegenGa naar voetnoot3. tegemoet lopen ende hierdoor sooveel doenlijck sal cunnen stutten ende beletten haren voortgangh, etc., sijnde op plaetsen daer ons volcq niet te doen hebben, nogh weyde, thuyn ende corenlant behoeven te soecken, als daertoe onbequaem ende ongelegen leggende, ende volgens dien geen vreese zijnde van daer selfsGa naar margenoot+ in te lopen, waervan oocq 't volcq der aencomende schepen sullen gewaerschout worden. Omtrent half voormiddagh sijn de voorhaelde Oedasoa's volcq onder hun 6en met wat coper, tabacq, messen, etc. tot vereeringe, na wel genoten tractementen weder vertrocken, beneffens onse groete aen haren heeren, ende met hun oock de tolckinne Eva, begerende, hoe seer ende beleeft wij daertoe aenhielden, geen van ons volcq bij hun, alsoo Oedasoa haer sulcx gelast had, omdat deselve door over ende weder gaen haer te veel vermoeyden ende versocht dat Eva na haer vrije wil mochte heen en weder keren, voornamentlijck dese mael om hem te wijsen ende onderrichten hoe men met de vruchten ende andere versnaperinge (hem van den Commandeur gesonden) omgingh ende deselve toemaecktenGa naar voetnoot4. om te eeten, sullende <Eva> niet langh achterblijven maer met hem selfs haest wederkeeren, om, als voorseyt, den Commandeur mont aen mont te spreecken ende sigh in 't fort onder handen van onse chirurgijns ter cure van zijnen arm te begeven. Alhoewel dit vertreck van Eva op Oedasoa's versoeck onder eenige al wat bedenckinge gaff, soo is echter niet cunnen goetgevonden werden haer tegen genegentheyt hier te houden, | |||||
[pagina 83]
| |||||
want doch dan den rechten deegh met haer en soude cunnen te doen wesenGa naar voetnoot1., ende door dese gelaten liberteyt sijluyden te beter gelooff mogen stellen over ons goet vertrouwen van haerluyden ende onse oprechte meninge, etc. 27 dito, redelijck weer, is den Commandeur de vrije luyden op 't lant meest overal eens wesen besoecken om deselve weder een nieuwen moet in te spreecken, stellende met eenen oock wat ordre op Compagnies boomgaert, corenbou, bestiaelsbewaringe ende andere nodige saken als vereffeningh der wegen, etc., ende vont sommige nogh soo al wat besigh met ploegen, mitsgaders andre (die haer beesten quijt waren) met spitten, om soo nogh wat thuynvruchten in plaets van coren dit saysoen aenGa naar margenoot+ te winnen. 28 dito, ydem weer, is den Commandeur 's morgens heel vroegh ten selven fyne weder uyt geweest, dogh wat verder, en al over den Bosheuvel heen, daer men over de gantsche vlacte van d' een baey tot d' anderGa naar voetnoot2. can sien, maer costen nergens geen legers van de Caepmans vernemen, wesende 't landt door de verleden regenachtige dagen overal vol water als heele lacken ofte meeren. Tegen den avont thuys comende, bevondt hier wel ter reede g'arriveert 't schip Orangie, met schipper H. van der Putten ende ondercoopman Pieter de Cock, van de Camer Zeelant in compagnie van 't Slot van Honingen (nogh achter off verbij) ende 't bootjen Zuylen (hier aengeweest en al na Batavia vertrocken sijnde) den 12en February uytgeseylt met 410 gagiewinners, daervan 15 gestorven ende ongeveer 40 sieck te coy lagen, hebbende 5 dagen nodigh aen St. Vincent gelegen, maer geen esels cunnen becomen, ende besuyden de linie veel zuydelijcke winden, mitsgaders voorts de gantsche reyse seer schoon weer gehadt, tot eergister avont, dat d' eerste mael had moeten marseyls innemen. 't Slot van Honingen was, soo hij meenden, een van de Canarise eylanden aengelopen, dogh hoe 't wijders daermede gestelt was, wisten niet, nogh hadden hem naderhant oock niet vernomen.
‘Saterdagh, den 28 Juny anno 1659Ga naar eind(g). Om Oedasoa, den oppersten der Saldanhars, te eerder tot ons af te locken, is goetgevonden heden desen dagh ten eersten een expresse besendingh van 7 personen aen hem te doen, met wat vereeringe van tabacq ende coper, ende hem aen te laten seggen datter jegenwoordigh een schip is g'arriveert, off 't hem dierhalven gelieft nu bij den Commandeur te comen sien watter van sijn dienst mochte gevondenGa naar margenoot+ worden, ten eynde men te eerder gelegentheyt become met denselven in nader onderhandelinge te treden, etc. Siende ende dagelijcx meer ende meer merckende, de minder prijs van den brandewijn, betaelt wordende bij den burgers (geen herbergiers sijnde) ende de | |||||
[pagina 84]
| |||||
daeronder schuylende sluyckerijen, vele verhole debouches ende smockeltapjensGa naar voetnoot1. sijn veroorsaeckende, is goetgevonden den brandewijn uyt Compagnies magasijn voortaen elck tot eenen prijs, wesende 56 stuyvers 't mingelen, te laten betalen, omme alle indirectienGa naar voetnoot2. ende ongeregeltheden, etc. sooveel mogelijck voor te comen. Aldus gedaen in 't fort de Goede Hope, datum ut supra. Ende geteyckent:: Jan van Riebeecq Roeloff de Man Abraham Gabbema Pieter Everaerts ende Gijsbert van Campen, secretaris.’
Op welcke resolutie d' onse ten eersten dan zijn vertrocken, comende Sondagh, den 29en dito, 's morgens heel vroegh al wederom met raport dat Oedasoa seer debyl hadden bevonden, ende van hem tot antwoort becomen dat met zijn leger al soude nader geweest hebben, indien door toegeslageGa naar voetnoot3. sieckte niet ware belet gebleven, maer hoopte binnen 3 dagen te comen ofte, dus swack blijvende, een wagen te versoecken, thoonden hem beschaemt over de vereeringe aen hem telckens sendende, waervoor wel eenige beesten in recompense soude stuyren, maer wilde die selfs brengen als hij aen 't fort quam, etc. Zijn confrater ofte secunde, Ngonnomöa, was oock daer gecomen ende sigh met Oedasoa geconjungeert, die d' onse, in 't gins gaen eerst ontmoetende, een vereeringtjen uyt den tabacq ende coper voor Oedasoa medehebbende, formeerdenGa naar voetnoot4.Ga naar margenoot+ ende gaven, dat groote aengenaemheyt bij denselven had gebaert ende d' onse met gecommitteerde tot bij Oedasoa geleyt, die te samen spraken ende oock een vlaggetjen van Oedasoa (met 2 versien sijnde) mede wederom namen om te gebruycken als zijn volcq aen 't fort met de beesten souden comen, tot seyn van vrunden, etc., ende welcken Ngonnomoa meenden oock selfs bij den Commandeur te comen, sijnde eergisteren 21 beesten door de Caepmans achterom weggenomenGa naar voetnoot5. om datter maer een jongen bij gingh weyden, 'twelck de viantschap doet vergrooten, tot Compagnies voordeel, soo wij altoos willen hoopen.
‘Sondagh, 29en Juny, anno 1659. Om, dewijl dit schip hier nogh legt, wat deegs op onse vianden te mogen uytrichten sonder dito schip daerom op te houden ende oocq te min volcq van 'tselve te lichten, ende andere pregnantien meer, als oocq om te min tijts te verliesen, is goetgevonden voorss. Oedasoa tegen morgen andermael te besenden ende dat, om te meerder aensien, door den fiscael quansuys met een wagen voor hem tegemoet, | |||||
[pagina 85]
| |||||
nevens weder wat tabacq, cralen, coper, ende dito cnoopen tot vereeringe, met last denselven met alle doenlijcke vrundelijckheyt sien te bewegen dat hij medecompt, off su lcx nogh langh uystellende, serieus ende beleeft te versoecken eenlijck maer eenige weynige van zijn volcq tot weghwijsers, alsoo wij soldaten genoegh hadden om de roovende vianden te verslaen, haperende 't ons daeraen maer dat wij niet weten waer se leggen, nogh deselve door genige uytgesonden spions tot heden hebben connen opvinden. Aldus gedaen in 't fort de Goede Hope, datum ut supra. (Was geteyckent:) Jan van Riebeecq Roeloff de Man Abraham Gabbema Pieter Everaerts Gijsbert van Campen, secretaris.’
's Naemiddags quamen 5 personen van Oedasoa seggen dat haren heere morgenGa naar margenoot+ met Eva voornemens was selfs aen 't fort te verschijnen. Ende tegen den avont quammer nogh 9 met 15 schapen te verhandelen die 't vorige confirmeerden. Is echter niet onraetsaem g'acht Oedasoa tegen morgen door den fiscael, goet weer sijnde, met een wagen tegemoet te gaen, om hem daermede tot zijn meerder gemack hier te geleyden ende brengen. Ultimo dito, 's morgens swaren regen, dogh op den dagh beter weer wordende, is den fiscael ten eynde voorsz. naer Oedasoa heen getrocken, sterck 11 personen, met een wagen ende hij te paert, neffens wat tot vereeringe voor hem ende sijn confrater, Ngonnomoa, als moetende denselven empassant voorbij, die 't sigh anders mochte aentrecken dat men hem oock niet eenigsints en kendenGa naar voetnoot1., etc. |
|