Huys-gesangen
(1658)–Franciscus Ridderus– Auteursrechtvrij
[pagina 13]
| |
Stemme: psalm 65. Men looft u Heer &c.1. WY dwaesen al als domme schaepen
In ziel gevaer, o Heer!
Wy leggen al gerust en slaepen;
Geen kennis van u leer
Is in ons doen, 'tlicht der natuere :
Jae, onse wil leyt doot.
En dit sal eeuwiglijck soo duere:
Of helpt ons uyt dees noot.
2. Ghy hebt u stemme laten hooren,
Aen't Isralitische volck:
De Heydenen van u verkooren
Sendt ghy nu menigh tolk.
Die 'twoort niet heeft, die blijft verduystert.
Wy sien nu 'theylsaem licht.
Die 'twoort niet heeft die blijft gekluystert
Voor 'tnare helsch gesight.
3. Maer 'twoort alleen, kan ons niet baeten,
Tot 'theylsaeme geloof.
De sonden konnen wy niet laeten;
De ziel is hoorend doof,
Ten zy dat uwes Geestes stemme
Ons herte dringe door.
En dat u kracht de lusten temme.
En geef ons 'thoorend oor.
4. Heer roup soo sterk, dat wy u hooren;
Werkt selfs dat ghy gebiedt,
Of anders is al 'twerck verlooren:
Ons krachten zijn gansch niet.
Geeft ons 'tgeloof geeft ons bekeeringh,
En werkt dan voort en voort.
Dan sal soo meningh schoone Leeringh,
Niet ydel zijn gehoort.
|
|