Dagelyckse huys-catechisatie
(1700)–Franciscus Ridderus– Auteursrechtvrijc. Vr.Hoe hielden sig de andere Vyanden van het Joodsche volk over dese verwoestinge van Jerusalem? Antw. Sy waren alle daer over seer verblijd: de Edomiten en Moabiten waren seer bitter tegens haer, sy hitsten de Chaldeen op, datse het Joodsche volk gantsch souden uit-roeyen: Waer over de Propheet Jeremias, en Obadja, een zwaer oordeel over dese Vyanden hebben uytgesproken, Ps. 137.7. Heere, gedenkt aen de kinderen Edoms, aen den dag Jerusalems, die daer seiden: ontblootse, ontblootse tot haer fondamenten toe, Ezech. 25.12. Obadja vs. 9, 10, 13. Jer. 48.27. | |
c. Vr.Is het Joodsche Land sonder Joden gebleven? Antw. Neen: Maer Nebucadnezar liet eenige arme Lieden in het Land over-blijven, over wien hy Gedalia tot Overste maekte; tot welke ook Jeremia quam, als hy van zijn banden zijnde ontslagen, en niet willende na Babel gaen wonen, vryheid had bekomen om in zijn Land by dese arme lieden te mogen verblijven, 2 Reg. 25.22. De Koning stelde Gadalia over 't volk dat hy had laten overblijven, Jer. 40.2, 3, 4. | |
[pagina 475]
| |
b. Vr.Is dese Gadalia een Overste gebleven in vrede over dese over-gelaten Joden? Ant. Neen: want Ismaël, een Joodsch Overste, opgemaekt van Baalis, den Koning der Ammoniten, is tot hem te Mispa gekomen met eenige Joden, ende heeft hem omgebragt, met de andere Joden en Chaldeen die by hem waren, niet tegenstaende dat Gadalia gewaerschouwt was, Jer. 41.2. Sy sloegen Gadalia met den swaerde, Jer. 40.14. | |
c. Vr.Wat is hier op gevolgt? Ant. Als Ismael des anderen daegs nog tagtig mannen gedood had, die in eenvoudigheyd tot Gadalia meynden te gaen, ende den Heere te dienen: so is hy met het volk, dat by hem was, gevlugt na den Koning der Ammoniten: Dog achterhaelt zijnde van Johanan, een Joodsch Overste, is het nog ontkomen: Maer al het volk is met blijdschap tot Johanan weder-gekeert, met welk volk Johanan voor-nam na Egypten te trecken, uyt vreese voor de Chaldeen, Jer. 41.10. Ismaël voerde het volk gevankelijk weg, en toog henen om over te gaen tot de kinderen Ammons, Jer. 41.5, 6. | |
b. Vr.Is dan Johanan na Egypten gevlugt met het overige Joodsche volk? Ant. Eer hy verreisde, so versogt hy dat Jeremias God voor haer wilde bidden,en raed vragen; dewelke haer aenseyde, datse in Egypten van den honger, pestilentie, en van het zwaerd souden verteert worden, en datse daerom in haer Land souden blijven, dewijle de Heere berouw had van het quaed dat hy haer had aen-gedaen: Maer de Joden seyden tot Jeremia, dat hy het loog, dat hy sig door Baruch liet op-rockenen, om haer in handen van de Chaldeen over te geven, Jer. 42.11. Jeremia seide, en vreeset niet voor het aengesigte des Konings van Babel, Jer. 42.2. Jer. 43.3. | |
b. Vr.Hoe is dit afgelopen tusschen het volk en Jeremiam? Ant. Sy trocken in Egypten, en namen de Propheet Jeremiam met haer: dewelke aldaer steenen nam, en die in het kley verbergde, met dit dreygement, dat Nebucadnezar ook Egypten soude slaen, en dat hy op die plaestse zijn Leger soude opslaen, daer die steenen verborgen lagen, Jer. 44.13. De Heere seide, ik sal besoekinge doen over degene die in Egyptenland wonen, Jer. 44.4. | |
a. Vr.Hoe leefden de Joden in Egypten? Ant. Al-hoe-wel dat Jeremia haer ernstelijk waerschouwde tegens de vorige sonden, en insonderheid tegen de afgoderye, so hebben de Joden rond uit geseid, datse na hem niet en wilden horen, Jer. 44.17. Sy seiden, wy sullen gatnschelijk doen 't geen uyt onsen mond is uyt-gegaen, rookende Melechet des Hemels. | |
[pagina 476]
| |
b. Vr.Hoe stond het ondertusschen met de gevangene Joden te Babel? Ant. Na dat de Heere aen Nebucadnezar het Koningrijke van Egypten had gegeven, tot een loon voor zijn arbeyd in het uytroeyen van Tyrus: Soo heeft Gods Volk wat verligtinge beginnen te bekomen; want in het seven-en-dertigste jaer van de gevangenisse, heeft Evilmerodach, de Soon van Nebucadnezar, den gevangen Koning Jechonias uyt de gevangenisse doen halen, en heeft zijn stoel gestelt boven alle de Koningen die met hem te Babel waren, 2 Reg. 25.21. Hy sprak vriendelijk met hem, 2 Reg. 25.29, 30. Jer. 52.32, 33, 34. | |
a. Vr.Heeft Nebucadnezar geen straffe van God ontfangen? Ant. Ja hy: want als hy de groote stad Babel aensag, en daer op trotselijk roemde, als op zijn eygen Gebouw, soo heeft hy een stemme Gods gehoort, die hem aenseyde, dat hy van de menschen verstooten soude worden, en dat hy als een Beest op het velt soude gras eten; 't welk terstond is geschied; Dog na seven jaren is hy wederom in zijn staet herstelt, als hy God de eere had gegeven van groote magt en heerlijkheid, Dan. 4.33. Hy wierd uyt de menschen verstooten, Dan. 4.10, 12, 34, 37. | |
c. Vr.Wie is na Nebucadnezar Koning geweest te Babel? Ant. Evilmerodach, die twee jaren hebbende geregeert, is gestorven, en zijn soon Beltzazar is daer op gevolgt, als Koning te Babel, Dan. 5.1. De Koning Beltzazar. | |
b. Vr.Hoe maekte het Daniel te Babel? Ant. Hy besig zijnde met heylige bedenkingen, sag verscheyde wonderlijke gesigten, waer onder ook was het gesigte van de vier Monarchien der Werelt, Dan. 7.3. Daer klommen vier groote Dieren op uit de Zee, Dan. 7.5, 7, 9. | |
c. Vr.Is 'er niet wat bysonders voor gevallen terwijle Beltzazar Koning was? Ant. Ja: want als hy in een groote Maeltijd sat, en dat hy de heilige vaten van den Tempel te Jerusalem gerooft, over Tafel liet brengen, soo sag hy een hand aen de muer, dewelke dese woorden schreef: Mene, Mene, Tekel, Upharsin, Welke woorden, als niemand van de Chaldeesche Wijse konde uyt-leggen, soo wierd Daniel ontboden, die deselvige uytleyde, ende seyde dit de sin te wesen, dat de Koning Beltzazar gewogen was van God, en dat hy te ligt gevonden was, en dat sijn Koningrijke aen de Meden en Perzen soude gegeven worden, Dan. 5.5. Ter selver ure quamen daer vingeren van eens Menschen hand voort. | |
b. Vr.Hoe droeg sig Beltzazar hier over? | |
[pagina 477]
| |
Antw. De Koning Beltzazar, al-hoe-wel hy seer ontstelt was, eer hy dese woorden verstond, soo heeft hy nogtans, deselve verstaende, Daniel voor dese uytlegginge bedankt, en heeft hem groote eere aengedaen, Dan. 5.20. Sy riepen voor Daniel uit, dat hy de derde heerscher in het Koningrijke was, Dan. 5.6. | |
a. Vr.Is de voorsegginge van dit geschrift alsoo vervult? Antw. Ja: want Darius, Koning der Meden, heeft hem overvallen, Babel in-genomen, en Beltzazar gedood, Dan. 5.30. In dien selven nagt wierd Beltzazar, der Chaldeen Koning gedood. | |
c. Vr.Hoe ging het Daniel, als nu Darius Koning was? Ant. Daniel had nu door het lesen van de prophetie van Jeremias verstaen, dat de voorseide tseventig jaren der gevangenisse begonden ten eynde te loopen, waerop hy God bad om de verlossinge, gelijk het terstond sig daer na begon te laten aensien: Want Darius verhoogde Daniel, en sette hem tot een van de drie Hoofden, over zijn gantsche Koningrijke, van meyninge zijnde, om hem ook over de andere twee te stellen, Dan. 6.3. Van dewelke Daniel de eerste soude zijn. | |
a. Vr.Konnen dit de Heydenen verdragen, dat een Joodsch Man soo verheven soude zijn? Ant. Neen, Maer de Vorsten van het Rijk nijdig zijnde, sogten Daniel ergens in te agterhalen: Dog niets vindende, namen sy voor, hem in zijn Religie te verstricken: Hier toe maekten sy een Wet, die de Koning onderteikende, dat in dertig dagen niemand van eenig Godt yets soude begeeren, dan alleen van den Koning, op straffe van in den kuyl der Leeuwen geworpen te worden, De Koning teekende dat schrift, Dan. 6.5, 8, 10. | |
c. Vr.Hoe maekte het Daniel doe? Ant. Hy ging voort in zijn Godsdienstige gebeden, biddende driemael-daegs op zijn Solder van sijn Huys: Als nu de Vorsten hem vonden biddende, soo beklaegden sy hem by den Koning, en hier over wierd hy geworpen in den kuyl der Leeuwen, niet tegenstaende dat de Koning dit sogt te beletten, Dan. 6.15. De Koning was seer bedroeft, Dan. 6.12, 13, 17. | |
a. Vr.Is Daniel van de Leeuwen verslonden? Ant. Neen: Maer als de Koning des nagts van droefheid niet konde slapen, soo quam hy des morgens by den kuyl, ende bevond dat Daniel nog levendig was: waer over de Koning met blijdschap hem liet uit trecken, en gaf last, dat Daniels God ge-eert soude werden, Dan. 6.21. De Koning riep tot Daniël met een droeve stemme, en seide, ô Daniël! heeft ook uwe God, die gy gedurig eert, u van de Leeuwen konnen verlossen? Dan. 6.23, 24, 27. | |
[pagina 478]
| |
b. Vr.Hoe ging het met de Beschuldigers van Daniel? Ant. De Koning lietse met wijf en kinderen in de kuyl der Leeuwen werpen: en soo haest waren sy daer niet in gevallen, ofte de Leeuwen verslonden haer: Dan. 6.25. De Leeuwen vermorselden ook alle hare beenderen. |
|