| |
[14]
Lilli was begraven en de kleine kist was bedolven geweest onder sneeuwklokjes en viooltjes. Het lieve kind werd door allen, die met haar in aanraking waren geweest, diep betreurd, en het had algemeen een pijnlijken indruk gemaakt, dat de moeder niet zelve gekomen was.
Op den sterfdag had zij een telegram gezonden met het bericht dat zij Maandag de hoofdrol in een nieuw stuk moest vervullen, en dus onmogelijk voor Dinsdag aan het bedje der kleine zou kunnen zijn. Toen zij dien dag de doodstijding ontving, kwam per omgaande een brief vol overdreven jammerklachten, maar zelve verscheen zij niet. Daarna zond zij kostbare bloemen, en verzocht de directrice een marmeren
| |
| |
gedenkteeken op het graf te laten plaatsen. Het moest een knielenden engel voorstellen en met gouden letters moest op het voetstuk geschreven staan: ‘dierbaar kind, bid voor mij.’
Voor het uiterlijk had zij dus niets verzuimd, doch men kon er niet aan bespeuren, dat haar hart geleden had onder het verlies van haar dochtertje.
‘Mijn Mama zou dadelijk gekomen zijn, als ik ziek was geweest,’ merkte Ilse aan, toen zij Nellie den hartelijken troostbrief van hare moeder voorlas.
‘O zeker, zij was van de eind van de wereld bij je gekomen,’ betuigde Nellie.
‘En zij is niet eens mijn echte moeder,’ ging Ilse nadenkend voort. ‘Ik heb haar dikwijls veel verdriet gedaan, Nellie. Geloof je wel, dat zij het mij ooit heelemaal vergeven zal?’
Nooit was vroeger eene dergelijke gedachte bij Ilse opgerezen, of zij had die dadelijk weer van zich gezet, maar haar gemoed was nu door het verdriet bijzonder vatbaar voor zachte indrukken; zij verkeerde in eene ernstige stemming en had behoefte haar hart eens uit te storten bij hare vriendin.
‘O, doe niet bezorgd zijn. Je moeder is zoo vriendelijk die voelt geen sikkepitje boosheid. Zij vergeeft je alles. Je was ook nog een dom, klein baby, toen je bij haar was, en nu ben je een zeer verstandig jong dame geworden.’
‘Zeg je het in ernst, Nellie?’ vroeg Ilse.
‘Natuurlijk, en ik zal je een goed raad geven, schrijf een lang brief aan je moeder, en zeg haar alles.’
| |
| |
Ilse dacht even na. ‘Je hebt gelijk, Nellie,’ zeide zij, ‘ik zal haar schrijven, dat ben ik haar schuldig. Vandaag nog zal ik het doen! O, als zij mij nu maar gauw antwoordt, want eerder heb ik geen rust!’
Toen zij juist was gaan zitten om haar voornemen uit te voeren, trad Flora met stralende oogen de kamer in.
‘Ik moet jullie mijne nieuwste gedichten voorlezen,’ zeide zij opgewonden, ‘het zijn de beste die ik nog ooit geschreven heb! Hoort toe!’
En zij opende een dik schrift, waarin zij Lilli's dood in allerlei dichtsoorten bezongen had.
Elegie op den dood van een door den storm afgerukt rozenknopje! begon zij.
Nellie hield zich de ooren toe. ‘Houd op! Ik kan die dom ding niet hoor! Kwel er mij niet mee!’
Ilse gaf haar gelijk. ‘Ja, laat ons met rust, Flora,’ sprak zij, ‘wij zijn nog te treurig om te lachen en je weet toch dat je gedichten altijd op onzen lachlust werken.’
Diep beleedigd sloot Flora haar schrift, waar van buiten met groote letters opstond: ‘Flora's klaagliederen!’ -‘Jullie hebt geen gevoel voor verhevene poëzie, en ik zal God danken als het Paschen is en ik dit prozaïsch verblijf verlaten kan!’
Zij liet de ondankbaren alleen en zocht Rosi op, die altijd bereid was haar met het grootste geduld aan te hooren. ‘Het echte begrip van poëzie ontbrak haar echter,’ bekende Flora met een zucht.
Ilse's brief werd verzonden, maar er verliepen acht dagen, en nog was er geen antwoord gekomen. Nellie troostte hare vriendin, die er onrustig en zenuwachtig onder werd.
| |
| |
‘Het is nog niet lang geleden, dat je schreef,’ zeide zij. ‘Het lijkt je maar zoo, omdat je er altijd aan denk. Ik wed, vandaag krijg je een mooi, lang brief. Dat wed ik!’
Nellie's voorgevoel kwam uit. Toen de meisjes uit de kerk kwamen, riep juffrouw Raimar Ilse in hare kamer en begon:
‘Ik heb zooeven een brief van je papa gekregen, kindlief, en hij verzoekt mij je een prettige tijding mee te deelgin. Kunt ge raden, wat het is?’
‘Neen,’ antwoordde Ilse en keek de directrice in gespannen verwachting aan.
‘Je hebt een broertje gekregen! Ziehier, lees zelf, je vader heeft dezen voor je ingesloten.’
Ilse was echter niet in staat op dit oogenblik te lezen. Het was een te heerlijk bericht. Zij kleurde van plezier en eer zij nog een woord had kunnen uitbrengen, vloog zij juffrouw Raimar om den hals en kuste haar. Nauwelijks had zij het gedaan, of zij schaamde zich over hare Vrijmoedigheid en trad verlegen achteruit, maar de onderwijzeres trad op haar toe, omhelsde haar nog eens en sprak hartelijk: ‘Laat mij de eerste zijn, mijn kind, die je van ganscher harte geluk wenscht.’ - Later vertelde zij aan juffrouw Güssow, dat de wijze, waarop Ilse de tijding ontvangen had, haar geheel voor het meisje had ingenomen. Zij had nooit gedacht, bekende zij, dat die trotsche natuur zich zoo zoude laten beteugelen.
De brief aan Ilse was slechts kort en van de hand harer moeder. Hij was een paar dagen geleden geschreven, doch haar vader had er eenige regels bij willen voegen en daar niet eerder tijd voor kunnen vinden.
| |
| |
‘Lees eerst wat je Mama schrijft!’ verzocht Nellie toen Ilse haar jubelend de goede tijding kwam brengen, ‘en dan zal wij praten over de baby.‘
En Ilse las:
‘Mijn lief kind!
Je laatste brief heeft mij zeer gelukkig gemaakt! Ik kan bijna het oogenblik niet afwachten, waarin ik je met een hartelijken kus zal kunnen zeggen, dat ik nooit boos op je geweest ben. Altijd heb ik het geweten, dat mijn stijfkopje den weg tot mij wel vinden zou. Tob maar niet langer over vroegere kleine zonden, die reeds lang vergeten zijn, denk liever aan de toekomst, die wij samen zullen doorbrengen en stel je die zoo zonnig voor, als je maar kunt. Ik houd innig, innig veel van je, en omhels je in gedachten.
Je Mama.’
Haar vader had er bij geschreven:
‘Hoera!’ Wij hebben een prachtigen jongen! Nu heb ik slechts één wensch, om hem aan jou, kleintje, te laten zien. Hij likt op je, juist zulke vroolijke, bruine oogen als jij! Morgen schrijf ik meer.’
‘O!’ zeide Ilse, half lachend, half schreiend, ‘kon ik er maar dadelijk naar toe! Ik verlang zoo vreeselijk naar Mama, naar Papa en naar het kleine broertje!’ Dit zeggende omarmde zij Nellie en toen juffrouw Güssow binnentrad, viel zij ook deze om den hals. In hare opgewonden vreugde had zij de geheele wereld aan haar hart kunnen drukken! -
Eerst tegen den avond keerden hare gedachten terug tot
| |
| |
de arme kleine Lilli, en zij verweet het zichzelve, dat zij hare lieveling zoo geheel had kunnen vergeten.
‘Kom mee naar den tuin, Nellie,’ zeide zij, ‘dan zullen wij viooltjes plukken en er een krans van maken voor Lilli's graf.’
Juffrouw Güssow vergezelde de beide meisjes naar het kerkhof. Ilse boog zich neer en legde den frisschen krans op het grafje. De kransen van de begrafenis lagen er nog op, maar zij waren verdord en verwelkt, en de avondwind speelde met de lange, witte, zijden linten.
De dagen kwamen en gingen, en het Paaschfeest was aanstaande. De examens waren reeds afgeloopen, en de uitgedeelde getuigschriften hadden sommigen verblijd, anderen diep teleurgesteld. Ilse kon tevreden zijn. Met uitzondering van eenige vakken, waarbij het rekenen bovenaan stond, had zij zeer goede vorderingen gemaakt. Alle leeraressen en leeraars waren het er over eens dat zij zich ernstig inspande en dat haar gedrag, vooral na Lilli's dood, onberispelijk was geworden. De Engelsche onderwijzeres alleen bleef bij hare ongunstige meening, dat Ilse leelijke, lompe manieren had, en daarenboven zeer slecht Engelsch sprak.
‘Trek het je niet aan, Ilse,’ zeide Nellie, zoodra zij alleen waren. ‘Je praat heel goed Engelsch, hoor. En troost je maar met wat ze mij hier opgeschreven heb.’ - Zij liet hare vriendin haar getuigschrift zien, en deze las: Bijzondere aanmerking: ‘Nellie maakt zeer langzame vorderingen in het Duitsch.’ - ‘Is dat niet onrechtvaardig?’ vroeg zij, ‘en ik geef mij zoo geducht veel moeite met jullie moeilijk taal.’
Nu was het Ilse's beurt om te troosten en zij spraken
| |
| |
met elkaar af, dat Ilse van nu af geene fout van Nellie over het hoofd zou zien, en dat zij Tederen dag tenminste een uur Engelsch zouden praten.
Flora was geheel buiten zichzelve van verontwaardiging, dat Dr. Althoff haar eene II had kunnen geven voor Duitsche literatuur. ‘En dat aan mij!’ riep zij uit, ‘aan mij die mij reeds zoo lang met de literatuur bezig hou! Maar u zult verbaasd staan, mijnheer Althoff, u zult vreemd opkijken!’
Deze geheimzinnige toespeling had betrekking op hare jongste pennevrucht. Zij had er gisteren de laatste hand aan gelegd en het meteen haar leeraar toegezonden met een begeleidend briefje op rose papier geschreven. Met beminnelijke bescheidenheid had zij daaraan toegevoegd, hoe zij er vast op rekende, dat haar dramatisch sprookje op den verjaardag der directrice opgevoerd zou worden. Indien Dr. Althoff eenige kleine wijzigingen noodig mocht vinden, zou zij zich zijn raad gaarne ten nutte maken.
Er waren reeds eenige dagen verloopen en nog had zij geen antwoord gekregen. Waarom draalde hij zoolang? Bevallen moest hem hare Thea, de bloemenfee,’ daaraan twijfelde zij geen oogenblik. Zij had geheel in haar werk geleefd, en hare fantasie spiegelde haar een kolosaal succes voor. Zij hoorde reeds de stormachtige toejuichingen der aanwezenden, - de dichteres werd voorgeroepen! Langzaam, met neergeslagen oogen trad zij uit de coulissen te voorschijn. - ‘Flora!’ roept men van alle zijden, en vol verbazing richten aller oogen zich op haar. - Ja, verwondert u, gij ongeloovigen, die de arme Flora zoo dikwijls miskend hebt! Nu heeft zij u overtuigd, dat hare poëzie geen ijdele waan is! Bescheiden en deemoedig buigt zij naar rechts en
| |
| |
naar links - zonder den blik op te slaan. - Zij stond voor den spiegel, om blik en buiging in te studeeren. - ‘De bloemenfee zal ik voorstellen,’ droomde zij verder, ‘natuurlijk! Wie zou zich beter dan ik in den geest der rol kunnen verplaatsen! Hoe heerlijk zal het kostuum mij staan! Een kleed van zilvergaas met rozen doorweven, eene gouden kroon op het hoofd, een lange doorzichtige sluier en los golvende lokken!’ Geheel in gedachten verdiept maakte zij hare vlechten los en drapeerde het haar schilderachtig om hare schouders. Onwillekeurig kwamen haar daarbij de eerste verzen van haar groot kerk op de lippen, en luid, pathetisch, klonk het:
‘Treedt uit uw kelken, gij bloemen allen,
Om vroolijk en blijde feest te vieren!
Verschijnt, gij tulpen en anjelieren!
Verschijnt, gij honderd- en duizendtallen!
Een luid geklop aan de deur en onstuimig heen en weer schudden van den knop kwam haar zeer onaangenaam storen. Tegelijk hoorde zij de stem van Grete:
‘Waarom heb je je opgesloten? Doe gauw open, ik breng je wat!’
In allerijl vlocht Flora het haar, schoof toen den grendel af en vroeg geërgerd: ‘Wat wil je dan?’
Grete was binnengekomen en keek om zich heen. ‘Ik hoorde je toch praten,’ zeide zij, ‘en nu zie ik niemand.’
Flora bleef haar het antwoord schuldig; zij had haar manuscript in Grete's hand gezien en greep er onstuimig naar.
| |
| |
‘Geef hier! hoe kom je aan mijn schrift!’
‘Niet zoo heftig, kind,’ antwoordde Grete, ‘wat scheelt je? Het is bijzonder lief van mij, dat ik het je kom brengen. Dr. Althoff heeft het mij voor je gegeven.’
‘Waarom liet hij mij niet zelve roepen? Je hebt je zeker weer, zooals gewoonlijk, aan hem opgedrongen. En ga nu weg, hoe eerder hoe liever; ik wil alleen zijn!’
Maar Grete voelde, dat hier een geheim achter school, en dat prikkelde hare nieuwsgierigheid te sterk.
‘Ik heb niet den minsten lust je te verlaten,’ verzekerde zij en ging bedaard op een stoel zitten.
‘Je bent een onuitstaanbaar wicht!’ riep Flora driftig en draaide haar den rug toe. Plotseling kreeg zij een inval. ‘Als je dan met alle geweld blijven wilt, ga je gang, mij hindert het niet!’ Meteen wipte zij de deur uit, draaide snel den sleutel om en - de nieuwsgierige Grete zat gevangen. Nu snelde Flora den tuin in, naar haar geliefden treuresch. Zij sloop tusschen de afhangende takken door, en zat weldra veilig voor ieder bespiedend oog.
Zij drukte de hand op haar bonzend hart en trilde van spanning. Hoe zal zijn oordeel luiden? Niet lang echter duurde die zwakheid, haar zelfvertrouwen keerde terug en moedig opende zij het schrift. Natuurlijk zocht zij het eerst naar eenige regels van zijne hand. Zij bladerde en bladerde, vond niets. Toen nam zij het schrift bij den rug beet en schudde het heen en weer, geen brief viel er uit. Zij begreep er niets van, want bij een vluchtig doorkijken had zij ook nergens eene aanteekening van hem ontdekt. Reeds wilde zij haar werk teleurgesteld terzij leggen, toen haar oog viel op twee woorden, die Dr. Althoff met zijn sierlijk, vast schrift
| |
| |
met rooden inkt geschreven had juist in den artistieken krul, dien zij als sieraad om het ‘Einde’ had getrokken.
‘Afschuwelijk!’ riep zij met bevende lippen, ‘hatelijk!’
Flora's diepe ergernis laat zich wel verklaren, de beide kleine woordjes toch deden haar prachtig luchtkasteel geheel ineenstorten. ‘Verwarde onzin!’ stond er duidelijk, en hiermee was het doodsoordeel over haar dichtstuk uitgesproken.
Zij balde de vuisten in machtelooze woede en haatte den man, dien zij tot nu toe dwepend vereerd had. Waarom miskende hij haar genie, of liever, waarom wilde hij het niet erkennen? Zij wilde naar hem toegaan... dadelijk... hij moest haar rekenschap geven van zijne uitspraak!
Maar dit plan verwierp zij, omdat zij vreesde flauw te zullen vallen van zenuwachtigheid. En zwak zou hij haar niet zien... dat nooit! Zij zou hem schrijven en dat wel dadelijk!
Zij haalde een notitieboekje uit haar zak en begon een woedenden brief op te stellen. Nauwelijks stonden er echter eenige zinnen op het papier, of zij zag Grete op den esch toestormen, en had nog maar juist den tijd het boekje te verbergen, toen de takken uit elkander geschoven werden.
Flora had alleen aan den brief gedacht en vergeten dat het manuscript naast haar op de bank lag. Grete zag het dadelijk, schoot er als een grijpvogel op af en ijlde met haar buit weg.
‘Ziezoo, juffrouw Flora!’ riep zij sarrend, ‘nu kom ik toch achter je geheimen! Nu ben je mijne gevangene!’
‘Grete, geef hier!’ gilde Flora angstig en vloog haar na, ‘och toe, geef het mij terug! je kunt er voor krijgen, wat je wilt!’
| |
| |
Grete bleef doof voor hare gebeden en liep lachend voort.
‘Je moet mij mijn eigendom teruggeven, ik wil het!’ dreigde Flora, toen zij merkte dat zachtheid niet hielp, ‘ik beveel het je!’
Nu begon Grete hartelijk te lachen. ‘Je beveelt het mij? Dat is werkelijk onbetaalbaar! Neen, neen, zoo dom niet!’ En reeds had zij het huis bereikt, want hoe plomp zij ook was, zij kon toch veel harder loopen dan de stijve Flora.
Toen deze inzag dat zij vergeefsche moeite deed, bleef zij weenend staan, en wierp de roofster van haar schat een blik vol vertwijfeling na, want nu was zij verloren, dat is prijs gegeven aan den hoon en spot harer medeleerlingen, aan wie Grete haar geheim verraden zoude.
Maar het kwam anders uit. Toen Grete de weinige treden, die naar de gang voerden, opsprong, liep zij Dr. Althoff bijna onderste boven. Zij had hem niet gezien, omdat zij het hoofd omgedraaid had en het schrift hoog in de lucht zwaaiende, de arme Flora toeriep: ‘Nu lees ik je geheimen!’
Met een blik had de leeraar begrepen hoe de zaak in elkaar zat.
‘Ik heb u gevraagd dit schrift aan Flora te brengen,’ zeide hij verwijtend, ‘hoe komt het dan, dat ik het nog in uwe hand zie!’
Grete was vuurrood geworden en durfde niet antwoorden.
‘Ik zal u nooit weder iets opdragen,’ ging hij voort, ‘daar ik zie hoe weinig ik u vertrouwen kan. Geef mij het schrift, ik zal het zelf aan Flora overhandigen.’
Grete reikte hem het gevraagde over. ‘Het is haar eigen schuld,’ bracht zij tot hare verontschuldiging uit: ‘zij heeft...
| |
| |
zij heeft mij opgesloten! Tot straf heb ik haar boek meegenomen!’
‘Tot straf?’ herhaalde Dr. Althoff met een ongeloovigen glimlach, ‘en wat was nu uw plan er mee?’
‘Ik zou er wezenlijk niet in gekeken hebben,’ verried zij zich. ‘Flora's gedichten zijn veel te overdreven en vervelend. Ik wilde haar alleen plagen.’
‘Grete, Grete!’ lachte de jonge leeraar, ‘als dit woord een brug was, zou ik er niet graag over loopen. Wees in het vervolg niet weer zoo onbescheiden en nieuwsgierig, nieuwsgierigheid staat een jong meisje alles behalve lief.’
Meteen wendde hij zich van de schaamroode Grete af en trad op Flora toe, die langzaam naderde. Nog hingen er tranen in de oogen, die zij op haar redder richtte. Waar was haar haat van zooeven? Verdwenen! De oude liefde en bewondering voor Dr. Althoff hadden dien teruggedrongen en heerschten nu weder in hare grootmoedige ziel. Zoo liet zij zich door haar gevoel meesleepen, dat zij in eene opwelling van innige dankbaarheid plotseling zijne hand greep en er een vurigen kus op drukte.
‘Ik dank u,’ fluisterde ze. Toen snelde zij weg, terug naar haar vreedzaam plekje, haar Muzentempel, en in plaats van den begonnen brief te eindigen, dichtte zij een sonnet, dat tot opschrift droeg: ‘Aan hem.’
Dr. Althoff keek de wegsnellende hoofdschuddend na. ‘Een zonderling, overspannen wezen!’ zeide hij onwillekeurig, ‘en wat het ergste is, haar kwaal lijkt mij ongeneeselijk.’
De verjaardag van juffrouw Raimar, die in de maand Mei viel, werd steeds luisterrijk gevierd. De dagmeisjes en de kostleerlingen wedijverden bij die gelegenheid in het houden
| |
| |
van allerlei muzikale en dramatische voordrachten, levende beelden, enz. Ook dit jaar werd geene uitzondering gemaakt, hoewel Lilli nauwelijks vier weken onder de aarde rustte.
‘Ik zou veel liever dit jaar geen groot feest geven,’ sprak op zekeren dag de directrice tot de Engelsche onderwijzeres en juffrouw Güssow, ‘maar ik durf het niet laten om onze kweekelingen. Lilli's dood heeft hen allen min of meer hevig geschokt en een kleine afleiding zal helpen om de hangende hoofdjes op te richten. Al onze treurigheid kan het lieve kind toch niet in het leven terugroepen.’
De beide dames gaven haar gelijk en spraken met elkander af de voorbereidingen voor het feest te beginnen. Miss Lead liet de meisjes een Engelsch, juffrouw Güssow een Fransch blijspel instudeeren. De eerste koos alleen dagmeisjes, terwijl de laatste de rollen uitsluitend door de pensionaires deed vervullen. Zij had eerst een kleinen strijd met hare leerlingen, vóór allen tevreden waren met de haar toegedachte rollen. Flora wilde volstrekt geene oude dame voorstellen en beweerde dat zooiets beter voor Rosi was, maar Rosi bezat niet het minste talent en wilde ook meespelen. Daarenboven sprak Flora veel vloeiender Fransch.
Juffrouw Güssow maakte er niet veel omslag mee. ‘Zooals je wilt, Flora,’ zeide zij, ‘heb je geen lust aan deze alleraardigste rol, dan neem ik er een dagmeisje voor en je kunt ditmaal bij de toeschouwers zitten.’
Dat beviel Flora nog minder. Na eenig aarzelen besloot zij de oude rol op zich te nemen, hoewel het haar veel kostte, zooals zij verzekerde. Ilse en Melanie stelden hare dochters voor, en pasten uitstekend voor hunne rol. Melanie een pronkziek ijdeltuitje, Ilse het tegendeel. Het woeste,
| |
| |
koppige kind voert allerlei gekke streken uit, en de zwakke moeder is niet in staat haar te bedwingen. Een jonge bloedverwant komt hen bezoeken, stelt veel belang in het bandelooze meisje en slaagt er in hare zachte en lieve eigenscheppen op den voorgrond te brengen. Ten slotte wordt zij zijne bruid.
‘Jij, Orla, kunt voor den neef spelen,’ zeide de onderwijzeres.
‘Orla?’ vroeg Ilse verwonderd, ‘die kan toch geen man voorstellen?’
Ilse's onschuldige vraag verwekte een waren storm onder de jonge meisjes. Allen praatten door elkander om haar de zaak duidelijk te maken.
‘Weet je dan niet, hoe hier het gebruik is?’ vroeg Orla.
‘Wij mogen niet met heeren comediespelen,’ merkte Flora spottend aan, ‘die zijn in het pensionaat verboden waar!’
‘O, hoe naïef, Ilse!’ riep Melanie. ‘Dat is nu juist zoo vreeselijk leeg en kaal, dat wij meisjes ook de mannenrollen moeten vervullen!’
‘Heeren hier!’ herhaalde Annemie eenige keeren, en proestte het uit, ‘dat is om je ziek te lachen!’
‘Ja, als er heeren bij te pas kwamen, zou ik Ilse's rol graag willen spelen,’ schreeuwde Grete met hare harde stem over alle anderen heen, ‘maar zoo -’.
‘Maar zoo ben jij het meest geschikt om den boerenjongen voor te stellen, Grete,’ viel juffrouw Güssow in. ‘En verder verzoek ik je over dit punt te zwijgen, meisjes! Juffrouw Raimar heeft hare wijze redenen voor wat zij doet, hoe kunt gij daartegen in verzet komen? Dat je nog te
| |
| |
kinderachtig zijt om die te begrijpen, dat heb ik zooeven klaar en duidelijk gezien? Schaamt je!... Gaat nu je rollen uitschrijven, morgen zullen wij de eerste lees-repetitie houden.’
Met deze woorden verliet zij de oproerige schaar.
Allen zwegen behalve Grete, die niet laten kon nog eens te zeggen: ‘Het is erg vervelend zonder heeren! En voor dien dommen boerenjongen speel ik niet!’ Maar zij speelde er toch voor en het bleek weldra, dat zij uitstekend in die rol paste.
De dagelijksche repetities brachten de gewenschte afleiding. Ilse vooral, die nog nooit comedie gespeeld had, vond het bijzonder vermakelijk. De eerste verlegenheid overwon zij spoedig en zij vervulde hare rol tot volkomen bevrediging van juffrouw Güssow, die dikwijls niet kon nalaten te glimlachen om haar hoogst natuurlijk spel.
Bij de laatste repetitie moesten allen in costuum verschijnen, opdat zij aan elkanders uiterlijk eenigszins gewend zouden worden. En dat was goed ook, want er kwam geen einde aan het gelach, toen zij elkander voor het eerst verkleed zagen.
Flora met krulletjes op de slapen, een kanten mutsje op, en een lorgnet voor de oogen, was bijna onherkenbaar. In hare zwart zijden japon met een langen sleep leek zij veel langer dan gewoonlijk. Zij was nu geheel verzoend met hare rol van oude dame, en nadat juffrouw Güssow haar eenige malen geprezen had, stelde zij zich vast voor, dat zij eigenlijk voor tooneelspeelster in de wieg gelegd was en droomde van niets anders dan van de theaterwereld. Dichteres-actrice Eene groote toekomst stond voor haar open!
Orla zag er alleraardigst uit in haar jongenscostuum, den
| |
| |
groenen hoed schuin op het hoofd, en de bovenlip met een fijn kneveltje versierd.
‘Fameus kranig, Orla!’ verzekerde Melanie en keek met veel belangstelling naar de leeren kaplaarzen.
‘Je moet je altijd zoo kleeden,’ riep Flora bewonderend. Natuurlijk werd zij uitgelachen.
Grete was een boerenjongen, zooals hij zijn moet, lomp, onhandig en brutaal.
Melanie voelde zich uiterst welbehaaglijk in haar elegant toiletje, en stond gedurig voor den spiegel om nog hier of daar een sieraad aan te brengen.
En Ilse?
Zij kwam het laatst binnen en hare verschijning deed allen in een zoo luid gelach losbarsten, dat juffrouw Güssow moeite had hen weer tot bedaren te krijgen.
‘Wat zie je er uit, meisje!’ zeide zij lachend, ‘kom eens hier, ik moet je wat van naderbij bekijken. Wil je werkelijk in dit costuum spelen? Och neen, Ilse, dat gaat niet. Wij moeten het een beetje opknappen? Je bent te weinig ijdel, anders zou je dat zelve wel ingezien hebben!’
‘Laat mij maar zoo blijven,’ verzocht Ilse; zij was zoo blij geweest met deze gelegenheid om hare geliefde blousejurk nog eens te kunnen aantrekken. Zij was er echter in dien tijd heelemaal uitgegroeid, waardoor de komische indruk nog verhoogd werd.
‘Neen kind, onmogelijk! Je ziet er uit als een bedelares. De mouw mag niet losgetornd zijn, de oude ceintuur moet door een nieuw vervangen worden, verder een matrozenkraag om den hals en die lompe laarzen netjes gepoetst. Dan kan het wel. Men moet niet overdrijven,’ voegde zij er bij, ‘en
| |
| |
overal de juiste maat in weten te houden. Je haar moet ook niet zoo woest over je oogen vallen, je kunt er haast niet door kijken. Vergeet niet dat je moeder een barones is, je moogt er wel verwilderd, maar niet armoedig uitzien.’
‘Willen wij niet beginnen?’ riep Miss Lead, die eveneens met haar troepje algemeene repetitie zou houden. Zij werd ongeduldig bij de nauwkeurige bezichtiging der costumen en vond het volkomen overbodig, dat juffrouw Güssow daar werk van maakte. Volgens haar was de hoofdzaak, dat de meisjes hare rol goed kenden, en de vreemde taal zuiver uitspraken, al het andere kwam er minder op aan. Zij liet hare leerlingen niet toe veel gebaren te maken, en als eene van haar het waagde zich vrij en natuurlijk te bewegen, riep zij vol verontwaardiging: ‘Rustig! rustig! Waar blijft de plastiek?’
Zooals het meestal gaat, ging het ook hier, de repetitie viel bitter slecht uit. De meisjes waren wat zenuwachtig in het vooruitzicht van den volgenden dag en werden het nog meer door het ongeduld van Miss Lead, die heftig verklaarde, dat zij het voor het wijste hield, het geheele comediespel op te geven. Het Fransche stuk vond zij ontzettend en zij gaf juffrouw Güssow den welgemeenden raad het niet op te voeren.
‘Eene liefdesgeschiedenis!’ riep zij, ‘denk eens aan! Iedereen zal er zich over ergeren!’
Juffrouw Güssow merkte glimlachend op, dat het volwassen meisjes en geen kinderen waren, die het speelden, ‘Daarenboven,’ zeide zij, ‘is de liefdesgeschiedenis bijzaak, de handeling loopt voornamelijk over de verbetering van een eigenzinnig stijfkopje.’
| |
| |
Miss Lead schudde ongeloovig het hoofd. ‘Als gij met alle geweld uw plan doorzetten wilt,’ sprak zij, ‘kies dan ten minste een andere hoofdpersoon. Ilse met haar plomp vrij optreden zal u alles bederven; het kleine tooneeltje dreunt onder haar zwaren stap, al hare bewegingen zijn ongemanierd, zij is volstrekt niet ‘lady-like.’
Juffrouw Güssow antwoordde niets op dit hard onbillijk oordeel. Reeds lang had zij het opgegeven de Engelsche leerares van haar vooroordeel tegen Ilse te genezen.
Miss Lead had het te zwart ingezien. Den volgenden avond slaagde alles boven verwachting. De schitterend verlichte zaal, het groote gezelschap, brachten de jeugdige tooneelspeelsters in eene levendige stemming. Het feest begon met een proloog, door eene leerling der eerste klasse gedicht en door haarzelve zeer goed voorgedragen. Zij oogstte welverdienden bijval. Flora alleen, die achter de coulissen stond, haalde de schouders op. ‘Geene poëzie en geen talent!’ luidde hare kritiek.
Het Engelsche stuk liep glad, maar vervelend van stapel. Doch al hadden de aanwezenden dit ook misschien eenstemmig gedacht, aan het eind waren zij toch niet spaarzaam met toejuichingen. De spelers werden voorgeroepen, en toen het roode gordijn nogmaals omhooggetrokken werd en de meisjes hare buiging voor het publiek maakten, straalde Lead van zelfvoldoening. ‘Very well,’ riep zij luid, ’very well done!’
Nu volgden verscheidene levende beelden en muzikale voordrachten, waarna ten slotte de Fransche comedie gegeven werd.
‘Durft u het inderdaad wagen?’ vroeg de Engelsche op
| |
| |
waarschuwenden toon aan juffrouw Güssow. ‘Is u niet afgeschrikt door ons groot succes? Volg mijn raad en trek u nog terug. Wij zullen wel eene verontschuldiging weten te vinden. De Fransche lichtzinnigheid moet te veel afvallen na de Engelsche degelijkheid.’
Trots Miss Lead's waarschuwing had de uitvoering van het lichtzinnige stuk plaats en zij moest tot hare teleurstelling ervaren, dat het veel meer bijval vond dan het Engelsche. Het publiek vermaakte zich kostelijk en zat in één schaterlach, Tweemaal werd Ilse bij open scherm teruggeroepen, zoo grappig en natuurlijk speelde zij.
‘Zij is charmante, charmante!’ riep Monsieur Michaël opgewonden, ‘ik heb recht trotsch op haar te zijn. Zij speelt los en bevallig als eene echte Parisienne!’
‘Zij is geheel zichzelve!’ antwoordde Dr. Althoff lachend, ‘maar ik had ook niet gedacht dat er zooveel talent in haar stak.’
Eene kleine vreugde wachtte Miss Lead toch nog, - Ilse bedierf het laatste liefdestooneel. Op het oogenblik, toen Orla haar omhelzen wilde, kwam dat haar zoo komisch voor, dat zij hardop lachte.
‘Hoe jammer!’ riep Nellie halfluid. ‘Waarom lacht zij nu? Zij was zoo goed, nu bederft zij de slot.’
Dr. Althoff, die in Nellie's nabijheid stond, ging op een leegen stoel naast haar zitten en zeide: ‘Maar toch, miss Nellie, blijft uwe vriendin de heldin van den avond. Waarom speelt u eigenlijk niet mee? u zoudt zeker eene uitstekende actrice zijn.’
Nellie sloeg de oogen neer. ‘U is wel goed,’ sprak zij verlegen, ‘maar ik kan niet spelen, ik heb niet talent!’
| |
| |
‘Dat zoudt u moeten probeeren! Wie had nu b.v. gedacht, dat Ilse zulk een aardig tooneelspeelstertje zou wezen!’
‘Niet waar?’ zeide Nellie levendig, ‘zij is allerliefst, ik ben verrukt over haar!’
De jonge leeraar zweeg en keek haar bewonderend aan. Hij vond het zoo beminnelijk dat Nellie geheel niet aan zichzelve dacht, maar zonder eenige afgunst hartelijk in de glorie van hare vriendin deelde! En toch, welk een verschil tusschen de beide meisjes! Hoeveel had Ilse, hoe weinig Nellie van de toekomst te hopen! De eene een kind van het geluk - de ander? Een arm schepseltje, dat als onderwijzeres haar eigen brood zou moeten verdienen!
‘Vindt u haar ook niet lief?’ herhaalde Nellie en keek hem vragend aan.
‘Zeker, zeker!’ gaf hij verstrooid ten antwoord, en plotseling van gesprek veranderend vroeg hij: ‘Waar hebt u die heerlijke viooltjes vandaan? Ze ruiken verrukkelijk. Viooltjes zijn mijne lievelingsbloemen.’
Zij dacht niet lang na. ‘Neem ze,’ zeide zij kinderlijk en hield hem haar bouquetje blozend toe, ‘u doe er mij veel plezier mee!’
‘Niet alle,’ antwoordde hij glimlachend en nam er eenige viooltjes uit, ‘zoo, nu heb ik genoeg. Vriendelijk dank.’
Meteen stond hij op en verliet haar. Met stralende oogen keek Nellie hem na, zij had gezien dat hij hare bloemen in zijn knoopsgat stak.
Plotseling kwam de scherpe stem van Miss Lead hare blijdschap wreed verstoren. ‘Hoe taktloos!’ beet deze haar toe; ‘ik zat vlak achter je en heb ieder woord verstaan.
| |
| |
Hoe durf je zoo onbeschaamd zijn om een heer bloemen aan te bieden?’
Nellie ontstelde hevig. ‘O Miss Lead,’ vroeg zij, verbleekend, ‘heb ik iets verkeerd gedaan? Zal Dr. Althoff mij houden voor onbescheiden?’ Angstig hoopte zij op een geruststellend antwoord, maar Miss Lead bleef haar streng en toornig aankijken.
‘Hij zal je in ieder geval heel dom vinden,’ antwoordde zij onbarmhartig, ‘of heel vrij.’
‘O neen, neen!’ riep Nellie verschrikt, ‘zoo hard zal hij niet over zijn leerling oordoelen!’
‘Zoo, weet je dat zoo zeker!’ klonk het weer liefdeloos. ‘Je bent geen kind meer, dat straffeloos zulke dingen doen kan, een jong meisje mag nooit blindelings haar gevoel volgen!’
‘Ik zal vraag hem mij de bloemen terug te geven,’ zeide Nellie, diep beschaamd.
‘Neen, dat zul je niet, dan maak je de zaak nog erger. Neem je slechts voor je nooit weer op deze wijze te vergeten! Eene aanstaande gouvernante moet ieder woord, iederen blik, iedere handeling vooral, rijpelijk overwegen. Denk daaraan!’
Na deze harde berisping was Nellie's vroolijke stemming geheel voorbij. Een traan viel uit haar oog op de viooltjes, de oorzaak van haar verdriet. Lij brandden haar als het ware in de hand en liefst zou zij ze ver weggesmeten hebben. Den geheelen avond was zij stil en in zichzelve gekeerd, en als Dr. Althoff in hare nabijheid kwam, durfde zij de oogen niet opslaan.
's Avonds bij het uitkleeden vroeg Ilse: ‘Wat is er toch Nellie, dat je zoo stil bent?’
| |
| |
‘O, niets, niets!’ antwoordde Nellie snel, en deed haar best vroolijk te kijken, ‘er is echt niets!’
Voor de eerste maal verzweeg zij hare vriendin de waarheid; zij kon niet besluiten over haar leed te spreken, en toch - was het alleen leed, wat haar hart sneller deed kloppen en als een lenteadem door hare ziel ging?
|
|