ook niets voor de kleine doen, - zie maar, zij kent ons geen van allen meer!’
Voor zij de kamer verliet, naderde Ilse het bedje voorzichtig en aarzelend, nam het kleine, heete handje in de hare, en drukte er een kus op. ‘Goeden nacht, lieveling,’ fluisterde zij bijna onhoorbaar, ‘goeden nacht!’
Door hare tranen heen wierp zij een langen blik op het bleeke gezichtje, och, zij gevoelde dat dit een afscheid voor altijd was. Toen snelde zij de kamer uit, den zakdoek stijf voor den mond gedrukt, om de opkomende snikken te bedwingen.
Daarbuiten, voor de deur, stond Nellie hare vriendin op te wachten. Ilse viel haar om den hals, en Nellie leidde haar langzaam naar hare kamer. Daar wierp Ilse zich op haar bed en begroef luid weenend haar gezicht in de kussens.
‘,Is zij zoo erg ziek?’ vroeg Nellie.
‘Zij sterft!’ snikte Ilse wanhopend, “onze kleine lieveling sterft!’
Nellie verbleekte en trilde over het geheele lichaam, maar zeggen kon zij niets. Zij was niet gewoon hare droefheid op onstuimige wijze te uiten. Stil ging zij op den rand van het bed zitten en greep Ilse's hand.
‘Kom,’ zeide zij met sidderende lippen, ‘geef je niet zoo toe, anders wordt je ook ziek! En of wij ons dood ween, daarmee wordt de arm, lief kind niet gezond. Als de goede God zegt: “Ik wil de klein engel tot mij nemen,” wat kan wij daaraan doen? - O Ilse! het is niet zoo vreeselijk, dood te gaan als kind! Wie weet, welk droevig lot ons Lilli wachtte: Is het dan niet beter dood te zijn? Ik wou, dat God mij als een klein kind tot zich had genomen!’