| |
[11]
De dansles liep ten einde. ‘Helaas!’ zuchtten de jonge lieden. ‘Gelukkig!’ dacht juffrouw Raimar, want, al gunde zij haren leerlingen het genot gaarne, toch wist zij bij ondervinding, dat bij te veel verstrooiing de rechte leerlust meestal eenigszins vermindert.
Elk jaar was er tot slot en glanspunt een klein bal, en dit zou den volgenden avond, op Zaterdag, plaats vinden. Het woord ‘bal’ klinkt eigenlijk te weidsch voor het feestje.
| |
| |
Er werden nog eenige gasten genoodigd, het orkest werd versterkt met eene tweede viool, op de thee met brood volgde een wijnbowl met pannekoek, en de jonge meisjes trokken hare beste kleeren aan. Dat was alles!
Maar de groote zaal kreeg een feestelijk aanzien, daarvoor zorgde juffrouw Raimar altijd. Zij hoopte op die wijze den schoonheidszin harer kweekelingen op te wekken, zoodat zij later ook in staat zouden zijn met een weinig kosten aan eene eenvoudige partij eenigen luister hij te zetten.
Eerst had zij den tuinier aangewezen, hoe hij met de dennen, die hij des morgens uit het bosch gehaald had, en met bloeiende gewassen, gezellige hoekjes en zitplaatsen vormen moest. Daarna liet zij hem consoles van rood aardewerk aan de wanden bevestigen tusschen verschillende kandelaars, weelderige slingerplanten werden daarop geplaatst, zoodat de groene takken bevallig neerhingen. Ook de ouderwetsche kroon, gevormd als eene bronzen schaal met lichtarmen, werd versierd. Eene slingerplant werd in de schaal geplaatst, waarvan de ranken tusschen de armen neervielen. Dat maakte des avonds, als de kaarsen brandden, een recht verrassender indruk.
Toen alles gereed was, overzag de directrice de zaal nog eens, en verliet die hoogst voldaan.
De meisjes waren natuurlijk in opwinding. Het was het eerste bal, dat zij zouden bijwonen en zij konden aan niets anders denken dan aan dit gewichtig feit. Den vorigen dag bekeken sommigen altijd opnieuw hare lichte japonnetjes; anderen, o.a. Flora, die er een waren hartstocht voor had, beproefden zich op geheel nieuwe wijze te kappen, weer anderen pasten de nieuwe kleedjes, en brachten kleine ver- | |
| |
beteringen en versieringen aan. Ilse en Nellie hadden de nieuwe Kerstmis-japonnen van de naaister thuisgekregen, en hadden ze net aangetrokken, toen Lilli jubelend binnenkwam.
‘Ik ga ook naar het bal!’ riep zij, ‘juffrouw Raimar heeft het gezegd. En ik krijg mijn nieuwe, witte jurk aan met een rood zijden lint, - en ik mag meedansen! O, wat verheug ik mij dol op morgen!’
Dit zeggende, nam zij haar schortje met de beide handen vast en danste licht en bevallig door de kamer.
Het was reeds tamelijk donker en de kleine had niet bemerkt hoe mooi Nellie en Ilse gekleed waren. Toen het licht aangestoken werd, bleef zij plotseling verrast staan en keek van de eene naar de andere.
‘Wat zien jullie er prachtig uit!’ riep zij bewonderend, en stond met gevouwen handjes voor de beide meisjes.
‘Weet je wat, Ilse,’ ging zij levendig voort, ‘je bent net een keizersdochter! Toe, mag ik je morgenavond de zaal binnenbrengen?’
Ilse kuste haar lieveling hartelijk. ‘Wat ben je warm, Lilli,’ zeide zij, en legde hare hand op het voorhoofd van het kind. ‘Scheelt er wat aan?’
‘Een beetje hoofdpijn,’ antwoordde Lilli, ‘maar niet erg, - zeker niet,’ verzekerde zij, toen Ilse haar bezorgd aanzag. ‘Morgen is het heelemaal over, - morgen kom ik stellig op het bal! Jij gaat ook mee,’ vertelde zij aan hare pop, die naar de geefster Ilse gedoopt was, ‘maar je moet heel zoet zijn, anders wordt je in je bed gestopt!’
| |
| |
Doch mit des Geschickes Mächten
Ist kein ew'ger Bund zu flechten
Und das Unglück schreitet schnell. -
Acht dagen later schreef Flora deze toepasselijke woorden uit Schilder's Lied von der Glocke in haar dagboek.
Den volgenden morgen lag Lilli met harde koorts in haar bed. De dokter, die terstond gehaald werd, zette een ernstig gezicht en beval compressen met ijswater op het hoofdje te leggen.
Juffrouw Güssow was dadelijk zeer ongerust, maar de directrice meende dat het slechts eene zware verkoudheid zou zijn.
De jonge onderwijzeres schudde ongeloovig het hoofd.
‘Was dat bal van avond maar niet!’ zuchtte zij. ‘Dat leven in huis en hier het zieke kind - ik zie er zoo tegen op! - Zouden wij het niet kunnen uitstellen?’
‘Je ziet het te donker in, Lotte,’ antwoordde juffrouw Raimar. ‘Lilli zal van het rumoer niets hooren. En dan, de anderen hebben zich zoo op dit feest verheugd; stel je voor hoe wreed het zou zijn hunne pret te bederven! Ik geloof ook volstrekt niet, dat er gevaar is in den toestand en meen dat wij het bal gerust kunnen laten doorgaan.’
‘Bal!’ herhaalde Lilli, die eensklaps wakker werd, ‘ik wil dansen! Kleed mij aan, juffrouw, och toe, gauw, ik moet naar het bal!’
Juffrouw Güssow keek beteekenisvol naar de directrice, nu zou deze toch wel overtuigd zijn dat het niet goed met het kind was, - zij ijlde.
Maar juffrouw Raimar ontstelde er niet in het minst door. Zij ging naar het bedje en greep Lilli's kleine hand.
| |
| |
‘Het is nog klaarlichte dag, Lilli'’ zeide zij vriendelijk, ‘zie je niet dat de zon schijnt? Vanavond mag je dansen, het is nu nog veel te vroeg. Ga zoet slapen, dan ben je weer beter als je wakker wordt en krijg je de witte jurk aan.’
‘De lieve zon schijnt,’ herhaalde het kind, als uit een droom ontwakend, en keek met vermoeide oogen naar het venster. Toen drukte zij de hand tegen het voorhoofd en zeide zacht: ‘O, o, wat doet mijn hoofd pijn!’
‘Dat gaat over, schatje. Neem maar trouw het drankje in.’
Zij kuste Lilli en verzekerde juffrouw Güssow, dat levendige kinderen dadelijk ijlen als ze koorts hebben; zij had dat herhaaldelijk bijgewoond en geloofde vast dat de kleine spoedig beter zou zijn. En met dezen welgemeenden troost verliet zij het vertrek.
Het scheen eerst alsof zij gelijk had. Tegen den middag werd de koorts iets lager en sliep Lilli in. Toen Ilse bedroefd en deelnemend op de teenen naar de patiënt kwam kijken, fluisterde juffrouw Güssow, eenigszins gerustgesteld, haar toe: ‘Zij slaapt, - zij schijnt werkelijk wat beter te wezen.’
Ilse bracht de goede tijding dadelijk aan de anderen, die zich allen even ongerust maakten over hunne kleine lieveling, en bracht hen weer in vroolijke stemming. Flora alleen bleef bij hare sombere voorspellingen.
‘Mijn voorgevoel bedriegt mij nooit,’ sprak zij op tragischen toon, ‘ik gevoel het, de dood zal dit teedere knopje afbreken;’ tegelijkertijd paste zij hare nieuwe dansschoenen en strekte het been ver vooruit, om den sierlijken vorm te bewonderen.
De beterschap duurde, helaas, slechts kort. Terwijl de
| |
| |
jonge meisjes zich vroolijk gereed maakten voor het groote feest, nam de koorts weer toe.
Juffrouw Güssow verliet het bedje van het zieke kind niet. Volgens den wensch der directrice werd het voorloopig geheim gehouden, dat Lilli's toestand weder minder gunstig was, zij wilde het genoegen der anderen niet bederven, en hulp kon toch niemand aanbrengen. - De jonge onderwijzeres bleef dus alleen in de ziekenkamer. Zij hoorde van verre het heen en weer loopen in het voorhuis, nu en dan drong een gelach tot haar door - en eindelijk vernam zij de tonen der polonaise.
‘Ilse!’ riep Lilli plotseling en deed juffrouw Güssow hevig schrikken. ‘Ilse, kom! Ik breng je in de zaal!’ - Zij deed alle moeite om uit het bed te springen.
Juffrouw Güssow legde den arm om haar heen en trachtte haar neer te leggen; maar Lilli duwde haar van zich.
‘Weg, weg!’ riep zij op angstigen, schellen toon, en keek hare verpleegster star in het gezicht. ‘Jij bent des keizers dochter niet, je hebt geene mooie jurk aan! Ilse! - Ilse, kom!’
‘Als je je rustig houdt, zal Ilse komen,’ zeide juffrouw Güssow met trillende stem. ‘Wees kalm, lieveling, ga liggen, zoo, heel stil.’
‘Heel stil,’ herhaalde het kind werktuigelijk, en liet zich neerleggen, ‘Ilse kom, heel stil!’
De onderwijzeres schelde en na eenigen tijd verscheen de keukenmeid, de eenige, die de schel gehoord had; de beide andere dienstboden waren te druk bezig.
‘Roep dadelijk juffrouw Ilse,’ beval zij zacht, ‘en haal dan den dokter. Het kind is erg ziek. Maar pas op, Baraba, dat niemand er iets van merkt, niemand mag het weten.’
| |
| |
‘Maar als juffrouw Raimar het vraagt, moet ik het toch zeggen, niet waar?’ viel de keukenmeid bezwaard in.
‘Zij zal niets vragen, als je het verstandig aanlegt. Haast je maar, bid ik je!’
Het toeval was Barbara gunstig. Juist toen zij aankwam traden Nellie en Ilse, arm in arm, lachend en pratend de zaal uit.
De keukenmeid wenkte hun geheimzinnig toe. ‘Juffrouw Ilse,’ zeide zij, ‘of u eens dadelijk bij juffrouw Güssow wilt komen!’
‘Er is toch niets gebeurd, Barbara?’ vroegen de meisjes tegelijkertijd op angstigen toon.
‘O nee, gebeurd is er niets bijzonders, maar het kind is erger geworden, ik moet dadelijk om den dokter. Niemand mag er wat van weten. Je hoeft niet bang te wezen, juffertjes,’ voegde zij er bij, toen zij de verschrokken gezichtjes voor zich zag, ‘zoo gauw gaat dat niet met kleine kinderen, Ziek - dood - gezond - men weet niet, waar het op uit loopt! Maar nu moet ik gauw weg!’ En als de wind was zij de voordeur uit.
‘Ik ga mee,’ zeide Nellie, doch Ilse weerde haar af.
‘Neen, jij moet terug naar het feest, ieder zou het merken, als wij beiden wegbleven. Ik kom dadelijk weer beneden, en vertel je hoe het is.’
Treurig keek Nellie hare vriendin na en keerde terug in de schitterend verlichte zaal. Het deed baar pijnlijk aan, toen zij niets dan vroolijke, lachende gezichten om zich heen zag - onwillekeurig vulden hare oogen zich met tranen.
Maar niemand mocht dat zien, en dus verborg zij zich snel achter eene groep dennen.
| |
| |
Er was er echter één die opgemerkt had, hoe zij roet een ernstig gezicht binnenkwam en zich dadelijk terugtrok. Het was Dr. Althoff.
Langzaam trad hij op haar toe en vroeg hartelijk:
‘Waarom zoekt u de eenzaamheid, Miss Nellie? Hebt u verdriet?
‘O mijnheer, ik ben zoo angstig over Lilli! Barbara heeft Ilse geroepen en haalt nu den dokter!’ En Nellie's anders meestal lachende oogen keken den jongen man diepbedroefd aan.
Dr. Althoff had haar nooit zoo lieftallig gevonden als in dit oogenblik.
Den geheelen avond had hij de zonnige, lachende verschijning in het dunne, lichtblauwe kleedje, met een krans van duizendschoon in de goudblonde haren vol verrukking aangestaard, maar nu datzelfde gezichtje diepe smart verried, vond hij haar onwederstaanbaar bekoorlijk.
‘Houd u bedaard,’ troostte hij, ‘ik ga dadelijk naar de ziekenkamer en beloof u terstond te komen zeggen hoe het daar staat.’
Toen hij, na zacht geklopt te hebben, de deur van het ziekenvertrek opende, zag hij een treffend schouwspel. Ilse knielde bij het bed en had haar hoofd dicht naast Lilli's kopje gelegd, zoodat hare bruine krullen zich met de blonde lokken van het kind vermengden. Eene frissche, roode roos, het eenige sieraad dat zij hedenavond gedragen had, was uit haar haar gevallen, en lag half ontbladerd op den grond. Juffrouw Güssow legde juist een nieuw ijscompres op het gloeiende voorhoofdje.
Dr. Althoff vroeg niets, een blik op de kleine zieke zeide
| |
| |
hem alles. Met groote starende oogen keek zij hem aan, hare handjes grepen onrustig om zich heen. Toen Ilse opstaan wilde, klemde zij zich aan haar vast.
‘Je mag niet weggaan, je bent des keizers dochter!’ bracht zij in afgebroken zinnen uit, ‘je bent de allermooiste! - Kom - dans met mij!’
Plotseling ging zij in eene andere fantasie over, en hield Ilse voor het Kerstkindje.
‘Jij lief Kerstkindje, hebt een gouden kleedje aan, - en een kroontje draag je op het hoofd - o, hoe straalt dat! Je wilt met mij spelen,’ ging zij geheimzinnig lachend voort, ‘wacht maar, ik kom bij je, bij de lieve engeltjes’. - Ik kom - neem mij mee!’
Na dezen aanval zonk ze vermoeid achterover in de kussens.
Ilse had nog nooit aan het bed van een doodzieke gestaan en was dus natuurlijk als verlamd van schrik. Zij greep de hand van juffrouw Güssow en werd doodsbleek, zonder een woord te kunnen uitbrengen.
‘Ga terug naar de zaal, Ilse,’ ried Dr. Althoff. ‘Ga mee, ik zal u geleiden.’
Zij schudde het hoofd. ‘Neen,’ zeide zij zacht, maar vast, ‘ik blijf hier, ik verlaat Lilli niet.’
En al klonken de tonen van den blauwen Donau vleiend en verlokkend door in 't stille ziekenvertrek, Ilse dacht er niet aan naar het feest terug te keeren. Het lijden van hare lieveling vervulde haar geheel.
Slechts weinige oogenblikken lag Lilli stil, met gesloten oogen, toen begon zij opnieuw te ijlen; nu eens had zij het over het bal, dan weer over het Kerstfeest, en eindelijk begon
| |
| |
zij met een heel zacht stemmetje te zingen; ‘Kommt a Vogerl geflogen - -’
Hoe innig droevig klonk dat liedje nu! Ilse kon zich niet goed houden, heets tranen rolde haar over de wangen; het was haar als moest haar hart breken.
‘Ik vrees het ergste!’ sprak juffrouw Güssow diep ontroerd. ‘Kwam de dokter maar!’
Na een korten tijd, die den wachtenden eene eeuw toescheen, trad de dokter binnen. Hij schrok toen hij het kind zag. Wat was zij veranderd in die weinige uren! De ronde wangen waren ingevallen en de groots zwarte oogen staarden zonder te zien. Hij voelde haar den pols, zij merkte er niets van, weer begon zij te zingen; ‘Und es kümmert stick ka Hunderl -’
‘Au, au!’ gilde zij plotseling en greep naar haar hoofd. ‘Het katje bijt mij! Jaag het weg, juffrouw! o, jaag het het weg!’
De dokter roerde een poeder in een glas water en hield het haar voor, maar zij zag het niet. Eerst op Ilse's zacht aandringen opende zij de lipjes en dronk. Hierna werd zij rustiger en viel in eene lichte sluimering.
‘Waar wonen de ouders der kleinen? vroeg de geneesheer aan juffrouw Güssow. ‘Ik raad u ze dadelijk te waarschuwen. Ik kan niet instaan voor den afloop. Wij hebben hier te doen met eene kwaadaardige hersenontsteking.’
‘Zij heeft alleen eene moeder,’ antwoordde Dr. Althoff en bood aan onmiddellijk een telegram te zenden. Naar zijne berekening zou zij reeds den volgenden avond aanwezig kunnen zijn.
Vóór hij het huis verliet, ging hij nog even in de zaal,
| |
| |
om de directrice de uitspraak van den dokter mee te deelgin. Nellie, die juist de FranÇaise danste met George Breitner en hare plaats in de quadrille niet kon verlaten, wierp een angstig vragenden blik op hem en begreep dat hij niets goed te melden had.
O, was de dans maar ten einde, dat zij naar hem toe kon gaan! Doch daar wachtte hij niet op, na een oogenblik had hij de zaal reeds weder verlaten en liet Nellie in den pijnlijksten twijfel achter. Was het erger met Lilli? Het kalme gelaat der directrice gaf geen antwoord op hare vraag. Daar lag dezelfde welwillende glimlach op als daareven, terwijl zij zich met hare gasten onderhield.
En toch was juffrouw Raimar diep ontroerd, maar zij verstond de kunst van volkomen zelf-beheersching. Waarom zou zij de vreugde plotseling verstoren? Over een kwartiertje was het bal gedaan, dan moesten de jonge meisjes gaan slapen, zonder te vermoeden dat er gevaar voor de kleine Lilli dreigde. De jeugd heeft behoefte aan slaap, redeneerde zij, vooral na een halven nacht gedanst te hebben. Morgen zouden zij de droevige tijding immers nog vroeg genoeg vernemen.
Ilse's afwezigheid, die algemeen opgemerkt was, had Nellie verontschuldigd door ieder, die naar de reden vroeg, te antwoorden; ‘O, zij komt dadelijk terug, zij heeft wat hoofdpijn.’ Aan de directrice had zij zoo half en half de waarheid gezegd. Doch het bal liep ten einde en Ilse was niet teruggekomen.
Miss Lead had order gekregen de meisjes zonder eenig geruisch hare kamers te doen opzoeken; zoo gebeurde het dan ook, maar zoodra zij zich in veiligheid geloofden, slopen
| |
| |
zij allen nog even naar het kamertje van Rosi, dat aan het verste einde van de gang gelegen was. Zij moesten nog een poosje nababbelen, hunne hartjes waren te vol van het heerlijke feest! Melanie bracht de bloemen mee, die zij in den cotillon gekregen had, en breidde ze op de tafel uit. Met weemoedig genot overzag zij den rijken voorraad en zuchtte: ‘Och hoe jammer dat alles voorbij is!’
‘Al het schoone is vergankelijk, alleen de herinnering blijft!’ antwoordde Flora wijs. Bij deze woorden beschouwde zij tersluiks het portret van een jongen man, dat zij in haar zakdoek verborgen hield. Het was de photografie van Georg Breitner. Zij had die ingeruild tegen de hare.
‘O, kinderen, het was te heerlijk!’ riep Annemie opgewonden uit. ‘O, als ik jelui eens alles kon vertellen!’
‘En ik! En ik dan!’ klonk het door elkander.
‘Je zoudt raar opkijken, als ik alles opbiechten wilde!’ riep Melanie vol beteekenis met een koketten oogopslag, ‘ik heb veel beleefd!’ In haar vuur vergat zij hare stem te dempen.
‘Niet zoo luid, Melanie,’ vermaande Rosi en Orla ried: ‘Komt, laten wij naar bed gaan, want als jullie begint je avonturen te vertellen, dan blijven wij hier tot morgenochtend zitten.’
‘Morgen is het Zondag, dan kunnen wij uitslapen!’ meende Grete, die brandde van verlangen om al die geheimzinnig aangeduide verhalen te hooren. ‘Maar waar zijn Ilse en Nellie toch?’ vroeg zij plotseling, ‘ik heb Ilse den geheelen avond niet gezien. Had zij wezenlijk hoofdpijn? Weet je wat, laten wij eens zacht naar haar gaan kijken!’
| |
| |
Dit voorstel, dat met algemeene stemmen aangenomen werd, kwam echter niet tot uitvoering. Nauwelijks hadden zij eenige passen in de gang gedaan, of Mis Lead stond als een nachtelijk spook voor hen.
‘Waar gaat ge heen P’ vroeg zij toornig. ‘Heb ik je niet bevolen doodstil te zijn? Dadelijk naar bed, - en morgen zal de directrice alles weten!’
De meisjes verdwenen nu zoo snel mogelijk in hunne kamers, en weldra voerde een goedhartige droomgod hen terug naar de feestzaal, waar opnieuw de muziek weerklonk en zij op de maat der vroolijke tonen rondzweefden.
‘O, hoe kaal, hoe leeg is de werkelijkheid!’ was Melanie's eerste woord, toen zij ontwaakte.
|
|