| |
[10]
De zaken gingen nu weer hun ouden gang! De lessen waren hervat en Miss Lead was eenige dagen na Nieuwjaar van hare overzeesche reis teruggekeerd met zes jonge Engelsche meisjes, die geen woord Duitsch verstonden en zeer aan heimwee leden,
Nellie trachtte ze te troosten, maar zij wilden geen troostwoord hooren, zij voelden zich diep ongelukkig in het vreemde land. Duitsch wilden zij ook niet leeren, zij haatten de taal en de menschen, verklaarden zij. Het eenige wat zij met lust deden was lange jammerbrieven naar huis te schrijven, waarin zij hunne familie vurig smeekten hen terug te halen.
Juffrouw Raimar tobde er niet erg over, want zij had met Engelsche meisjes altijd zulke ondervindingen gehad. Het was zelfs herhaaldelijk voorgekomen, dat de eene of andere zich voornam den hongerdood te sterven, en spijs en drank hardnekkig weigerde. Er was echter nog nooit een van honger
| |
| |
gestorven; als de maag maar te krachtig naar voedsel verlangde, geven zij hun gruwelijk voornemen altijd op.
‘Ik houd niet meer van mijn landmannen!’ zeide Nellie eens tot Ilse. ‘De Duitsche meisjes zijn veel liever. Ik wil niet terug naar mijn vaderland.’
‘Landmannen!’ herhaalde Ilse. ‘Zeg gauw beter. Ik heb het je pas geleerd.’
‘O ja, landvrouwen,’ verbeterde Nellie.
‘Je bent onbetaalbaar,’ lachte Ilse. ‘Landgenooten moet het zijn. Zeg het eens na, en vergeet het nu niet weer, jij lieve, domme Engelsche! Jij bent ook heel anders dan je landgenooten, lang niet zoo stijf en teruggetrokken en trotsch als zij! Zij zien altijd uit de hoogte op ons neer, alsof zij wilden zeggen: ‘Goddank, dat ik geen Duitsche ben!’
Maar nu sprong Nellie toch in de bres voor hare natie. ‘Neen, zoo erg is het niet!’ zeide zij. ‘Zij lijken trotsch, omdat ze je niet goed verstaan, dat is alles!’
‘Zij zijn trotsch!’ plaagde Ilse. ‘Verontschuldig je vervelende Engelschen nu maar niet. Pas heb je zelf gezegd, dat je ze niet kondt uitstaan.’
Dat gaf Nellie toe. Zij vond echter, dat zij zulk een oor deel wel zelve kon uitspreken, maar het niet van vreemden kon en mocht aanhooren. En zij wilde het ook niet.
‘Je bent een wonderlijk meisje, Nellie,’ lachte Ilse. ‘Dr. Althoff zou zeggen: “U ziet de zaak verkeerd in, Miss Nellie”.’
‘O neen,’ antwoordde Nellie met een lichten blos. ‘Dr. Althoff zou mij begrijpen. Hij weet, hoe het in mijn hart uitziet!’
Dat vond Ilse uiterst komisch. ‘Hij zou heel wat te doen
| |
| |
hebben, als hij in al jullie harten wilde kijken!’ riep zij lachend, ‘en als hij zich die moeite eens gaf, wat zou hij den spot drijven niet jou en al die anderen, die zoo met hem dwepen.’
Ilse leerde sedert eenigen tijd met den grootsten ijver en tevens met veel opgewektheid. Teekenen viel vooral in haar smaak en sedert haar vader zoo verrukt gescheven had over de roos die zij hem had gezonden, deed zij haar best om de volkomenheid te bereiken, die zijne blinde vaderliefde in haar werk had opgemerkt. Hij hield haar al voor eene kunstenares en had geschreven, hoe hij de roos fraai had laten omlijsten en hoe die boven zijne schrijftafel hing. Ilse was er maar zeer matig mee ingenomen, want zij kon zich klaar voorstellen, dat iedere bezoeker nu met trots op haar eersteling gewezen zou worden.
Mevrouw Macket was ook zeer verheugd geweest over Ilse's kerstgeschenk, als een bewijs van hare vorderingen op het punt van handwerken en van een geduld, dat de wildzang vroeger niet bezeten had. Het meeste genoegen evenwel had de begeleidende brief haar gedaan. Het was de eerste keer, dat Ilse zulke hartelijke, warme woorden tot haar richtte, en de oogen der moeder vulden zich onder het lezen met dankbare tranen, want zij gevoelde dat het hart van haar kind haar weldra zou toebehooren.
De danslessen waren reeds een veertien dagen aan den gang en brachten eenige afwisseling in het regelmatige leven. Tweemaal in de week kwam van zes tot acht uren des avonds de dansmeester met zijne viool en gaf onderricht in de groote zaal.
Niet alle leerlingen namen er aan deel. De kleinste meisjes niet en evenmin de Engelschen, die nog te weinig Duitsch
| |
| |
verstonden, en geen pleizier konden krijgen in de eentonige passen. Dat kon Melanie trouwens ook niet en op eene wandeling beklaagde zij er zich over tegen Flora:
‘Ik vind die danslessen afschuwelijk vervelend,’ zeide zij, niets dan passen maken en buigingen. Wij kunnen toch allen dansen, en hoe wij buigen, en groeten moeten, dat heeft men ons waarlijk ook niet te leeren! Wij zijn immers volwassen meisjes!’
‘Ach!’ zuchtte Flora en een dwepende blik gleed over den spiegelgladden vijver naar de schaatsenrijdende gymnasiasten - ‘ach, dat is alles niets. Maar het vreeselijkste is, dat wij twee volle maanden zonder heeren moeten dansen!’
‘Hoe vreeselijk kaal!’ riep Melanie geërgerd. ‘Wij worden hier inderdaad met puriteinsche gestrengheid behandeld! Zonder - heeren! Het is bijna ongeloofelijk!’
‘Ja, met puriteinsche gestrengheid!’ herhaalde Flora wie dit woord bijzonder beviel. ‘Ik begrijp niet, waarom de omgang met heeren ons zoolang onthouden wordt. Men behandelt ons als kinderen.’
De ‘vreeselijk kale’ maanden gingen ondertusschen voorbij en juffrouw Raimar zond uitnoodigingen aan jonge heeren van goede familie, die het gymnasium bezochten, met verzoek om de laatste vier weken aan de danslessen te komen deelnemen.
Met hoeveel blijdschap deze uitnoodigingen begroet werden, behoef ik niet te zeggen. De jonge heeren rekenden het altijd tot eene bijzondere eer, als zij de danslessen in het pensionaat mochten bijwonen, en dezen winter waren zij er bijzonder op gesteld, omdat zij beweerden, dat er nog nooit
| |
| |
zulke mooie meisjes bij juffrouw Raimar geweest waren. Uiterlijk kenden zij ze door en door, want zij zorgden er wel voor, ze op de wandelingen tegen te komen, maar met ze te dansen, te praten, dat was nog geheel iets anders, dat was fameus!
‘Vanavond komen er voor het eerst jonge heeren bij de les, meisjes!’ kondigde de directrice op zekeren Woensdagmiddag aan tafel aan. En toen zij bemerkte welk eene vroolijke opschudding deze tijding teweegbracht, voegde zij er bij: ‘Ik hoop, dat je je niet te levendig met de jonge lieden zult onderhouden! Vergeet niet, dat dansen de hoofdzaak is!’
Annemie vond dat zoo grappig, dat zij begon te lachen.
‘Op jou heb ik voornamelijk het oog, Annemie,’ zeide juffrouw Raimar met een bestraffenden blik, ‘pas op niet te veel in het oog te loopen door om alles en niets te lachen. En jij, Grete, praat niet te veel, en bedenk eerst goed wat je zeggen wilt, opdat er geen onzin voor den dag komt.’
De meisjes hoorden slechts met een half oor naar den verstandigen raad, want zij waren geheel vervuld met de vraag, die hun vrij vaat belangrijker scheen: ‘Wat zullen wij vanavond aantrekken? Waarmee zullen wij ons versieren?’
Zoodra zij dan ook de eetzaal verlaten mochten, stormden zij de trappen op, om in de kamer van Orla en de zusjes Schwarz eene beraadslaging te houden.
Melanie haalde eene groote kartonnen doos te voorschijn, vol bloemen en linten. Zij had zich voor den spiegel geplaatst en stak eene roos in haar mooi aschblond haar.
‘Hoe staat dat?’ vroeg zij. ‘Toe, kijk toch eens! Bemoeit er zich nu niemand met mij?’ riep zij ongeduldig tot de anderen, die allen door elkander praatten.
| |
| |
‘Heel goed, Melanie,’ antwoordde Rosi, die juist binnenkwam en de vraag hoorde; aan haar eigen toilet dacht zij niet. ‘Dat donkerrood kleedt prachtig bij je blonde haar!’
‘Neem mij niet kwalijk, liefste Rosi, maar je hebt volstrekt geen smaak,’ zoo beloonde Melanie hare goedhartigheid. ‘Orla, zeg jij eens hoe je het vindt.’
De Russin was altijd het elegantst gekleed en had volgens algemeen oordeel verreweg den besten smaak. Met kennersblik monsterde zij Melanie.
‘De donkere roos steekt te schel af,’ besliste zij, ‘voor jou haar past beter eene bleekronde. Maar welke japon wll je aandoen? Dat is de hoofdzaak, bij de kleur van je kleed moet je de bloemen kiezen.’
‘Ik denk mijn lichtblauwe.’
‘Je mooiste jurk!’ riep Grete verbaasd. ‘Goed, dan doe ik mijn gebloemde aan!’
Toen de onderhandelingen op het luidst gevoerd werden, kwam juffrouw Güssow binnen met de boodschap, dat de meisjes 's avonds hare Zondagsche jurken aan mochten trekken.
‘O...!’ klonk het langgerekt en ontevreden van Melanie's lippen. ‘O, juffrouw Güssow, die leelijke, donkere jurken! De lichte staan veel beter!’
Maar er viel niets te veranderen aan het gebod der directrice.
Voor zij naar beneden gingen, vereenigden de meisjes zich nog even bij Orla. Deze monsterde alle toiletten, verbeterde hier en daar wat, en wist door eene kleine versiering aan het eenvoudigste kleedje iets elegants te geven.
Melanie had haar uiterste best gedaan. Zij droeg een wit
| |
| |
kanten fichu om den hals, met eene rose roos versierd, en zag er in hare bruin wollen japon toch allerliefst uit. Aan Grete met hare lange armen, groote voeten en lompe taille was weinig eer te behalen.
‘Voor jou is zoo'n donkere jurk een voordeel,’ merkte Orla aan, terwijl zij een dikken koralen ketting uit haar juweelkastje nam, en dien Grete om den hals hing, ‘dezen zal ik je voor vanavond leenen, dan zie je er niet te eenvoudig uit.’
Flora raadpleegde Orla niet, want zij vond haar eigen smaak veel oorspronkelijker dan die der Russin. Met groote moeite was zij er in geslaagd een Grieksch kapsel te maken: het haar in den nek tot een wrong gedraaid, en het hoofd van voren driemaal omwonden met een zwart fluweelen lint, waar zij witte parels op gezaaid had. Kleine krulletjes vielen in den hals en langs het voorhoofd neer.
Zij vond zichzelve om te stelen, dit kapsel verzoende haar zelfs met de groene wollen japon, waarin zij er lang en spichtig uitzag.
Rosi had het gebod van juffrouw Raimar, dat zij zich zouden kleeden als des Zondags, strikt opgevolgd. Zij droeg juist als iederen Zondag eene zwart kaschmiren jurk met een wit kantje om den hals, en een wit kanten strik, vastgestoken met eene zilveren pijl.
‘O kind, wat zie jij er huisbakken uit! Zoo ernstig en plechtig, alsof je naar de kerk moest!’ riep Orla. ‘Heb je dan geen gekleurd lint in plaats van dien witten strik?’
Neen, zij bezat er geen, maar nu kwam Melanie te hulp en stond Rosi met veel genoegen een nieuw rose lint van Atlas zijde af.
| |
| |
‘Kijk eens,’ zeide zij en hield Rosi den handspiegel voor. ‘Nu, wat zeg je? Nietwaar, nu zie je er niet meer uit als een Begijntje!’
‘Het lint is heel mooi,’ antwoordde Rosi, ‘maar ik vind het een pijnlijk gevoel geleende dingen te dragen.’
‘O sancta simplicitas!’ riep de geniale Flora. ‘Kind, je gaat werkelijk te ver in je braafheid! Onder vriendinnen is alles gelijk, daar kan geen sprake zijn van leenen!’
En om dit woord tot daad te maken nam zij eene vuurroode anjelier uit Melanie's doos, en bevestigde die aan hare ceintuur.
‘Het mag immers wel?’ vroeg zij zoo onder de hand, ‘die roode tint kleedt mij bijzonder goed!’ voegde zij er bij, met een welgevalligen blik in den spiegel.
‘Waar blijven Nellie en Ilse toch!’ vroeg Orla.
Juist kwamen zij binnen. Beiden even smaakvol gekleed. Nellie zag er in haar Schotsch japonnetje, aan den hals en de armen met echte kant gegarneerd, zeer bevallig uit, evenals Ilse, die een breeden kanten kraag droeg over hare blauwe jurk. Beiden hadden de bloedkoralen omgedaan, die ze op Kerstmis gekregen hadden.
‘Spoedig nog deze margrieten in het haar!’ riep Melanie, op Ilse toetredend, maar Ilse weerde haar af.
‘Ga toch weg met je bloemen, ik kan die nagemaakte dingen niet uitstaan!’
‘Zooals je wilt, juffrouw Ilse!’ zeide Melanie eenigszins geraakt, en wierp de versmade gave weder in de doos.
De meisjes daalden nu te zamen de trappen af.
‘Orla is toch de elegantste van ons allen,’ merkte Melanie aan tot Flora, met een halfbenijdenden blik op de Russin,
| |
| |
die er in hare blauw fluweelen taille en zijden rok van dezelfde kleur zeer voornaam uitzag. ‘Zoo rijk zijn wij ook niet, dat onze ouders ons in zijde en fluweel kunnen kleeden.’
‘Doet niets!’ antwoordde Nellie, ‘men moet ook tevreden zijn met weinig!’
‘Och, toe - wacht nog even!’ klonk er plotseling eene stem achter hen, en Annemie kwam in volle vaart aanloopen. ‘Ik ben nog niet heelemaal klaar,’ hijgde zij ademloos, ‘maar het is mijn schuld niet! Toen ik mijn jurk aandeed, scheurde er ergens een bandje, - en nu hangt er een tip van den overrok op den grond. Kijkt eens wat er aan scheelt!’
Allen waren blijven staan en Nellie, handig als ze was, had dadelijk ontdekt waar de fout zat.
‘Met een naald en draad,’ zei zij, ‘maak ik het in een oogenblik in orde.’
‘Hoe omslachtig!’ riep Flora. ‘Hier is een speld, daar kan het even goed mee. Zoo doe ik het altijd.‘
Maar daar wilde Nellie niets van weten. Zij nam Annemie mee naar hare kamer en naaide de paar steken.
‘Och, lieve Nellie, hier aan de mouw is het kantje een eind losgetornd, wil je dat meteen naaien? je bent een engel!’
Toen dat ook klaar was, bleven er nog allerlei kleine verbeteringen aan te brengen, want aan het kleine, ronde lachduifje zat niets zooals het zitten moest. De handschoenen waren niet vastgemaakt, de kraag was gedraaid, en aan de verlakte laars ontbrak een knoopje.
‘Je bent een slordig meisje,’ berispte haar Nellie, ‘maar
| |
| |
ik kan het niet help, je moet gaan zonder de knoop. Het slaat zes, wij moet op tijd zijn.’
De anderen hadden ondertusschen op het portaal gewacht, nu gingen zij allen te zamen de onderste trap af, maar bleven aan de zaaldeur staan, zonder den moed om de deur te openen.
‘Ik hoor stemmen,’ fluisterde Orla, ‘ik geloof dat de heeren er al zijn.’
‘Laat mij eens door het sleutelgat kijken,’ smeekte Flora, en schoof Orla terzijde.
Zij boog voorover, doch op dat oogenblik gaf Grete haar een duw, zoodat zij met het hoofd tegen de deur bonsde. Dat was een schrik! Als de wind vlogen allen de gang in - als juffrouw Raimar het eens gehoord had!
‘Dan slaan wij een vreeselijk mal figuur!’ verzekerde Melanie en schold hare zuster uit voor een dom, lomp kind.
‘Je bent in den hoogsten graad onbeschoft,’ zeide Flora geërgerd tegen Grete, maar Annemie schaterde dat haar de tranen over de wangen rolden.
‘Wees niet boos, Flora, dat ik je uitlach,’ lachte zij, ‘ik kan niet anders. Het zag er te komisch uit, toen je met je Grieksch kapsel tegen de deur aanvloog.’
Juffrouw Raimar had werkelijk hooren kloppen, zij opende nu de deur, zag de meisjes en riep hun toe binnen te komen.
Dat was een kritiek oogenblik. Zij stieten elkander aan, en kibbelden zacht over de vraag wie vooraan zou loopen.
‘Jij bent de oudste, Orla, jij gaat dus het eerst,’ fluisterde Ilse.
‘Ik ben de jongste, en loop dus achteraan,’ zei Grete, die anders altijd de voorste wilde zijn.
| |
| |
‘Laat mij de laatste wezen, Grete,’ verzocht Annemie, ‘ik ben nog niet uitgelachen.’
Rosi was de verstandigste zooals altijd. ‘Kom Orla,’ sprak zij, ‘wij mogen juffrouw Raimar niet laten wachten. Wij gedragen ons erg kinderachtig, vind ik. Dat is alles Grete's schuld.’
Het goede voorbeeld der beide oudsten hielp, allen stapten rustig en ernstig de zaal binnen.
Veroorlooft mij, dames, u de heeren voor te stellen,’ met deze woorden werden zij door den dansmeester ontvangen. Van beide zijden volgden buigingen.
Flora zwom in zaligheid. Zij had onder de heeren een gymnasiast ontdekt, met wiep zij reeds lang in stilte dweepte, en dien zij nog niet lang geleden als Apollo in jamben bezongen had.
Juffrouw Güssow stond naast de directrice en keek met genoegen naar de frissche meisjesbloesems. Op Ilse bleef haar oog met het meeste welgevallen rusten. Hoe bekoorlijk had hare lieveling zich ontwikkeld! Lichamelijk en geestelijk. Hoeveel gelijkmatiger was hei opbruisende kind geworden. Waar was hare eigenzinnigheid, haar trots gebleven?
Zij vergeleek Ilse met de overigen, en vond haar niet alleen de mooiste, maar ook veel natuurlijker dan de meeste anderen. Geen spoor van behaagzucht bij haar, vrij en vroolijk keken hare groote kinderoogen de wereld in, alsof zij vragen wilden: ‘Lieve wereld, ben je altijd zoo mooi?’
Melanie's trekken waren regelmatiger, maar zij was niet zoo eenvoudig als Ilse, men kon het haar aanzien dat zij reeds te dikwijls den spiegel over haar uiterlijk had geraadpleegd.
| |
| |
Flora en Melanie stonden bij elkaar en wisselden hare aanmerkingen over de jonge heeren, op wie zij schuine blikken wierpen, terwijl zij zich den schijn gaven, alsof zij over geheel iets anders praatten.
Orla was oprechter. Zij had haar lorgnet opgezet en bekeek de jonge mannen zeer ongegeneerd. Later maakte de directrice haar eene aanmerking over die te groots vrijmoedigheid.
Grete en Annemie zaten samen in eene vensterbank te giechelen. Nellie had zich, niet zonder eenige behaagzucht, zoo gezet, dat haar klein, smal voetje in den goudleeren schoen als toevallig onder haar kleedje te voorschijn kwam. Rosi was natuurlijk niet in het minst koket, en zat bedaard en vriendelijk als altijd, als eene kaars zoo recht en volkomen onberispeljk, zoodat zij ook nu weer het modelkind voor de anderen was.
‘Muziek!’ riep de dansmeester, terwijl hij in de handen klapte.
En het orkest, bestaande uit eene piano en eene viool, deed zich hooren.
Hoe heerlijk klonken die walstonen voor de jonge meisjes, wier ooren nog niet verwend waren. -
‘Ik verzoek de heeren, de dames uit te noodigen!’ beval de dansmeester, en als door een tooverstaf beroerd ijlden de danslustige jonge mannen naar de dame toe, die zij zich als hun ideaal uitgekozen hadden.
Voor de schitterende Melanie bogen drie heeren tegelijk. Welk een triomf voor haar ijdel hartje! - Jammer genoeg kon zij niet met alle drie tegelijk dansen en moest zich tevreden stellen met de hoop, dat allen opgemerkt zouden
| |
| |
hebben, hoeveel eer haar bewezen werd. - Allen waarschijnlijk niet, maar Flora en Grete wel, want die hadden de pijnlijke gewaarwording gesmaakt, dat de versmaden daarna tot hen kwamen. Zij waren de eenig overgeblevenen van al de jonge dames. Flora gevoelde zich diep gekrenkt en met afgunstige blikken volgde zij Ilse, die haar juist aan den arm van ‘Apollo’ voorbijwalste.
Bijzonder levendig was het gesprek dezen eersten avond niet, want de tegenwoordigheid der directrice en hare kritische blikken legden eenigen dwang op. Nellie zeide zeer weinig uit vrees van taalfouten te maken, en als haar iets gevraagd werd, waar zij op antwoorden moest, spande zij zich zoo in om zuiver te spreken, dat zij juist daardoor nog dwazer vergissingen maakte dan gewoonlijk.
Dat trok de jongens echter juist aan. Nellie's kinderlijke vroolijkheid miste ook op hen hare uitwerking niet, en daar zij bovendien zeer goed danste, was zij weldra de algemeene lieveling geworden.
Grete beproefde wel aan het verbod der directrice te denken en niet te veel te praten, maar het viel haar zeer zwaar en verscheiden malen viel zij uit hare rol. Eens betrapte Orla, die juist achter haar stond, haar op eene erge onbescheidenheid.
‘Hoe heet die jonge dame met het krulhaar?’ vroeg haar danser.
‘Dat is Ilse Macket,’ antwoordde Grete terstond, en gaf meteen een uitvoerig bericht over haar. ‘Zij is pas sedert Juli hier,’ vertelde zij, ‘haar vader heeft haar gebracht. Zij komt heelemall uit Pommeren, en, stel u voor, zij had een hond meegenomen en wilde dien met alle geweld op school
| |
| |
bij zich houden. Natuurlijk mocht dat niet. En onhandig dat zij was! Daar kan niemand zich een begrip van maken. Eens heeft zij een geheelen stapel borden -’
‘Grete,’ viel Orla hier in, ‘je verliest eene haarspeld. Kom even mee, dan zal ik ze vaststeken.’
‘Hoe onopgevoed, hoe leslijk van je!’ fluisterde Orla haar toe, terwijl ze schijnbaar met Grete's kapsel bezig was. ‘Hoe kom je er bij, om onze kleine kostschool-geheimen dadelijk aan een jongen man mee te deelen, dien je vanavond voor het eerst ziet! Wil je dan, dat ze de arme Ilse uitlachen?’
Grete schrok er van. Zij had er geheel niet aan gedacht. Hare babbelzucht was haar slechts de baas geworden.
Bedroefd en teneergeslagen voegde zij zich weer bij de dansenden, met het vaste besluit voortaan voorzichtiger te wezen. Of zij standvastig bleef! Eene levendige tong valt zoo moeilijk te beteugelen!
Het is mijn voornemen niet, de verdere gebeurtenissen der danslessen uitvoerig te schilderen. Ik stel mij voor dat de meesten mijner jeugdige lezeressen al het leed en de genoegens daarvan uit eigen ondervinding hebben leeren kennen. Het is overal hetzelfde. Onschuldige coquetterieën, een tikje ijverzucht, een weinig afgunst, dweepachtige vereering, een beetje hofmakerij, soms ook kwaadsprekerij - enz. Daarbij nog de kleine galanterieën achter de schermen, zooals: vensterparades, bloemgeschenken, soms zelfs eene ontmoeting op het ijs.
Die laatste zaken waren natuurlijk op de kostschool geheel buitengesloten, Juffrouw Raimar stond er streng op dat buiten de danslessen geene enkele toenadering plaats had. Op dit punt liet zij niet de minste overtreding toe. Ret was
| |
| |
haar al hoogst onaangenaam, dat de gymnasiasten hare kweekelingen dagelijks op de wandelingen tegenkwamen en groetten. Zij begreep ook volstrekt niet hoe zij er altijd achter kwamen, welken weg zij koos. Want vandaag voerde zij hare jeugdige schaar door het park - morgen in dit dal - overmorgen weer over dien berg - maar steeds kon zij zeker zijn, de roode mutsjes der jongeheeren te zien verschijnen - hen ontloopen kon zij niet.
De oplossing van dit raadsel was eenvoudig genoeg, het verraad werd gepleegd door de dagmeisjes. Zij waren de bemiddelaarsters tusschen hare broeders, neven en kennissen en de pensionnaires. Zij smokkelden ook groeten, gedichten, zelfs photographieën naar binnen, en Flora maakte van deze gelegenheid gebruik, om haar album aan de heeren te zenden met verzoek er een zelf gemaakt vers in te willen schrijven.
Op zekeren dag, het liep tegen het einde der danslessen, werd aan Nellie een briefje in de hand gestopt. Zij ging naar hare kamer, waar Ilse zat, en opende het daar. ‘Hoe dwaas!’ riep zij, blozend, toen zij de weinige regels gelezen had. ‘Hoe durft hij zich zoo tegen mij gedragen! Ik deed hem nooit oorzaak geven tot zulke onbeschaamdheid!’ En meteen verscheurde zij het papier.
Voordat Ilse nog iets had kunnen zeggen, kwam Melanie binnenstormen, stralend van bevredigde ijdelheid.
‘Kinderen!’ riep zij, ‘ik moet je wat vertellen! Maar verraadt mij niet! Zweert dat je er niemand iets van zegt! Jij ook, Grete,’ wendde zij zich tot hare zuster, die haar gevolgd was.
In hare opwinding wachtte zij den eed niet af, maar schoof geheimzinnig den grendel voor de deur, haalde een briefje uit den zak en begon voor te lezen:
| |
| |
Hooggeachte Mejuffrouw!
U zoudt mij tot den gelukkigsten aller stervelingen maken, als u mij uwe photo wilde vereeren! - Mijn verzoek is vrijmoedig, dat weet ik, maar u zult het mij grootmoedig vergeven, als ik u beken, dat het mijn vurigste wensch is uwe wonderschoone, klassieke trekken iederen dag, ieder uur te kunnen zien en aanbidden.
Mag ik op een genadig antwoord hopen?
Georg Breitner.
Nellie had de stukken van haar briefje ondertusschen opgeraapt en weder bijeen gelegd. Na las zij het voor. Het was van denzelfden schrijver en behelsde dezelfde bede, alleen waren de woorden een weinig anders gesteld; zoo noemde hij b.v. Nellie's trekken ‘bekoorlijk’ in plaats van ‘klassiek’.
Deze ontdekking werkte wel eenigszins ontnuchterend op Melanie's opwinding. Een oogenblik zweeg zij en zag Nellie aan.
‘Wat zullen wij doen?’ vroeg z}j, ‘wig kunnen het verzoek van den heer Breitner toch niet weigeren?’
‘Je mag je portret niet geven!’ viel Grete uit, die afgunstig was op haar mooie zuster! als je het doet, schrijf ik het aan papa!’
‘Jou heb ik niet om je oordeel gevraagd!’ gaf Melanie kortaf ten antwoord; ‘wat zeg jij, Nellie?’
‘Maar Melanie,’ riep Ilse uit, ‘hoe kan je zoo iets vragen! Je denkt er toch niet over om je portret te sturen aan een jong heer, dien je bijna niet kent en die eigenlijk
| |
| |
nog niet eens een heer is! Hij wil je voor den gek houden, anders niet!’
‘Je praat onzin, lief onschuldje!’ antwoordde Melanie geprikkeld. ‘Wat versta je wel onder “eigenlijke heeren”?’
‘Die niet meer naar school gaan en op schoolbanken zitten!’ verklaarde Ilse. ‘Mijnheer Georg Breitner zal je portret mee in de klas nemen en de “heeren” gymnasiasten zullen het bewonderen. Hoe zou je dat bevallen?’
‘Jij zegt niets, Nellie!’ wendde Melanie zich weder tot deze: ‘wat raadt je, wat zullen wij doen!’
‘O, geheel niets!’ antwoordde Nellie leuk, ‘wij zul doen, alsof wij de dom brief niet gekregen had.’
‘En als hij ons de reden vraagt? Wat zeggen wij dan?’
‘O, ook niets. Wij haal de schouders op en zwijgen.’
Melanie was volstrekt niet met deze oplossing ingenomen, zij had viel liever haar ‘klassiek konterfeitsel’ geschonken, maar zij moest zich wel in de noodzakelijkheid voegen.
‘Jullie hebt een vreeselijk nuchteren blik op de dingen!’ zeide zij spottend en verliet de kamer.
|
|