| |
[9]
Kerstmis begon te naderen en alle meisjes waren vlijtig aan het werk. Er werd genaaid, geborduurd, geteekend, pianostukken werden ingestudeerd om ouders of bloedverwanten aangenaam te verrassen.
Ilse had nog nooit zelve iets gemaakt voor haar papa of mama. Op aandringen van hare gouvernantes was zij wel eens een werkje begonnen, maar afgekomen was het nooit. ‘Ik heb er geen aanleg voor,’ beweerde zij altijd, zonder te bedenken, dat het haar alleen ontbrak aan geduld en volharding.
‘Wat geef jij aan je ouders?’ vroeg Nellie, die ijverig zat te teekenen aan een stervend hert, in zwart krijt; het zou een geschenk worden voor haar oom in Londen, die voor hare opvoeding zorgde.
| |
| |
‘Daar heb ik nog niet aan gedacht,’ antwoordde Ilse, Denk je,’ voegde zij er na eenige oogenblikken bij, ‘dat ik papa plezier zou doen met de roos, die ik bezig ben te teekenen?’
‘O zeker! Maar dan moet je hard werk, anders komt de Kerstfeest en je ben niet klaar. En wat geef je aan je mama?’
‘Aan mama?’ Zij rekte het woord lang uit. ‘O, voor haar zal ik iets koopen.’
‘Dat is niet aardig, iets koopen!’ vond Nellie. ‘Waarom wil je vingers lui zijn?’
‘Nellie heeft gelijk,’ mengde zich Rosi, die oud-Duitsche spreuken op een ontbijtlaken borduurde, in het gesprek. ‘Je mama zal niets verrast zijn als je iets koopt.’
‘Ik ben te onhandig,’ bekende Ilse.
‘Kom, ik zal je wel helpen,’ beloofde Rosi, ’je kunt b.v. net zulk een werkmandje maken als dat waar Annemie aan bezig is.’
Het werkmandje was werkelijk na veertien dagen kant en klaar en zag er zoo netjes uit, dat Ilse er zelve plezier aan had.
‘Wij hebben nog veertien dagen voor Kerstmis,’ zeide zij tot Rosi, ‘nu zou ik ook graag iets willen maken voor juffrouw Güssow en voor juffrouw Raimar.’
‘En voor mijne Lori, Ilse,’ bedelde Lilli, die de Woensdagmiddagen meestal in de naaikamer doorbracht en steeds zoo dicht mogelijk bij Ilse kroop, ‘mijn Lori haar jurk is zoo oud, zij moet heusch een nieuwe hebben, geef er haar alsjeblieft een op Kerstmis!’
Natuurlijk beloofde Ilse dezen wensch te vervullen en ver- | |
| |
zegelde hare belofte met een kus op de roode lipjes van haar kleine lieveling.
‘Ik heb een fameusen inval!’ (het woord fameus was eenigen tijd in de mode gekomen op de kostschool) riep Ilse dienzelfden avond uit, toen zij met Nellie alleen was. ‘Ik koop voor Lillie een nieuwe pop en kleed die zelf aan. Wat zeg je daarvan?’
‘O, dat is werkelijk een fameus gedachte,’ antwoordde Nellie, ‘maar heb je wel gedacht aan de vele geld, dat zulk een pop met al de bijzaak zal kost. Hoe staat het met je kas?’
‘O, dat is niets, ik heb geld genoeg!’ verzekerde Ilse. Zij haalde hare portemonnaie te voorschijn en telde hare schatten.
‘Twaalf mark,’ zeide zij, dat is meer dan ik noodig heb, niet?’
‘Je ben een zeer slecht rekenmeester juffrouw,’ betoogde Nellie, ‘je heb lang niet genoeg. Hoor maar, ik zal het je voorrekenen:
1) Een kleedje over de werktafel voor juffrouw Raimar, 4 mark.
2) Een werktasch voor juffrouw Güssow, drie mark.
3) Een present voor de lief Nellie en al de andere vriends - kost - zeer veel mark.
Waar haal je nu de geld voor de pop vandaan?’
‘Ach,’ viel Ilse in, ‘en dan nog onze koetsier thuis en zijne drie kinderen! - aan hen heb ik nog niet eens gedacht!’
Zij zette een bedroefd gezicht, want zij had het zoo aardig gevonden Lilli te verrassen, en nu zag zij zelve, dat het niet ging.
| |
| |
Plotseling schitterden hare oogen weer en riep zij vroolijk uit:
‘O, ik weet wat! Vanavond nog schrijf ik aan papa en vraag hem mij geld te sturen. Dat doet hij zeker, want je weet niet hoe ontzettend goed en lief mijn papa is?’
‘En je mama?’ vroeg Nellie, ‘is die niet ook een zeer lief dame? Hoevele mooie dings doet ze je altijd sturen. Verheug je je op Kerstmis? Ja? Het is toch heerlijk zijn ouders weer te zien.’
Ilse draalde met het antwoord. Zij herinnerde zich hoe zij in den zomer haar vader verzekerd had, dat zij met Kerstmis stellig niet thuis wilde komen. Nog was zij niet veranderd, nog voelde zij zich bitter gestemd tegen hare moeder. Hoewel zij zichzelve dikwijls heimelijk bekennen moest, dat het verblijf in eene goede kostschool uitnemend was voor hare ontwikkeling in vele opzichten, kon zij zich nog niet losmaken van de gedachte: ‘Zij heeft mij weggestuurd!’
‘Ik blijf hier,’ zeide zij, ‘ik wil het Kerstfeest met jullie doorbrengen.’
‘Dat is fameus!’ riep Nellie verheugd, ‘daar ben ik heel, heel blij om! Je zult zien, dat de feest hier ook heel prettig is. Allen krijg een groot kist van huis, met presents en chocola en marsepein! - en des avonds worden al de kisten opengemaakt, en ik help allen uitpak.’
‘Krijg je zelf geen kist?’ vroeg Ilse.
‘Je weet immers dat ik geen ouders meer heb; wie zou mij dan iets geven?’
‘Krijg je niets, heelemaal niets?’
Ilse kon het haast niet begrijpen.
| |
| |
‘Met Nieuwjaar zendt oom mij geld, dan doe ik koopen, wat ik noodig heb.’
Dien avond schreef Ilse een langen brief naar huis, waarin ze eerst sprak over haar plan, om het Kerstfeest met hare vriendinnen door te brengen. Toen schilderde zij haar geldgebrek met levendige kleuren en ten laatste kwam zij op Nellie. - ‘Nu kom ik nog met een dringend verzoek, aan u, mama,’ wilde zij schrijven, maar zij bedacht zich en veranderde: ‘aan u, lieve ouders. Mijn vriendin Nellie is de eenige, die geen kist ontvangt met Kerstmis. Zij is een wees en staat geheel alleen op de wereld. Haar oom in Londen laat haar opleiden voor gouvernante. Is dat niet vreeselijk treurig! Die arme Nellie is zoo jong en zoo vroolijk, ik kan mij haar in het geheel niet voorstellen als een gouvernante! Het is toch schrikkelijk, geen lief ouderlijk huis meer te hebben! - Wat ik nu erg vriendelijk vraag is dit: of u de geschenken, die u mij toegedacht hebt, zoudt willen verdeelen tusschen Nellie en mij, en er twee kisten van maken. Och toe, doet u dat maar! U geeft mij toch altijd zooveel, dat ik meer dan genoeg heb aan de helft, en ik zou niet genieten kunnen, als Nellie niets uit te pakken had.
U hadt mij toegestaan na Kerstmis de danslessen bij te wonen, en u hadt mij daarvoor een nieuwe jurk beloofd, lieve mama; geef mij die niet, mijn blauw kleedje is goed genoeg. Stuur u liever voor dat geld iets aan Nellie - ik zou dan heel, heel blij zijn.
Met dezen innigen wensch omhelst u
uwe dankbare Ilse.’
| |
| |
N.B. Zend het geld vooral heel gauw, papaatje, ik heb het broodnoodig.’
Per ommegaande zond haar vader haar wat zij gevraagd had. In verrukking over de goedhartigheid van zijn kind had hij haar eene groote som willen doen toekomen, maar zijne vrouw overtuigde hem, dat het veel gelukkiger voor het meisje was, als zij leerde zich met geringe middelen te helpen.
Haar verlangen om met Kerstmis niet thuis te komen, werd toegestaan. Haar vader schreef zelfs dat hij het een verstandig besluit vond en dat de verre reis in den winter volstrekt niet raadzaam was. Natuurlijk zou hij zijne kleine wildzang erg missen en zouden mama en hij het zeer eenzaam hebben, maar hij zou zich troosten met de gedachte dat het Kerstfeest het volgende jaar dubbel feestelijk zou uitvallen.
Ilse ondervond bijna een gevoel van teleurstelling door deze gereede instemming, doch lang dacht zij er niet over na, want datzelfde oogenblik kwam de postbode en bracht haar dertig mark.
‘Dertig mark!’ jubelde zij. ‘Nellie, nu zijn wij rijk! Kom, laten wij dadelijk onze inkoopen gaan doen.’
‘Neen,’ antwoordde Nellie bedachtzaam, eerst zal wij opschrijven alle dings, die wij wil koop. Wij moet reken, wat alles kost.’
Daar had Ilse in het geheel niet aan gedacht. Zij zou van den hoogen boom af geteerd hebben en op het laatst weer niet toegekomen zijn.
De beide meisjes maakten nu eene lange lijst van alle
| |
| |
zaken, die zij koopen wilden, en de praktische Nellie zette er achter, wat elk voorwerp vermoedelijk zou kosten. Toen Ilse ook geschenken wilde opschrijven voor de kinderen van den koetsier Johan, riep Nellie:
‘Halt! Die kun je geven iets ouds, dat je zelf heb, dan doe wij geld sparen.’
‘Ik heb niets,’ zeide Ilse, ‘en koopen gaat gauwer.’
Maar Nellie begon alvast te zoeken en vond allerlei moois: schorten, die Ilse niet meer droeg, eene jurk, die haar te kort en te nauw was geworden, en het bont van het vorige jaar, dat reeds door veel kostbaarder vervangen was.
‘Zie je wel, verkwister!’ sprak Nellie zegevierend. ‘Je doe niet ken je eigen schatten. Nu koop wij voor je koetsier een paar warm handschoens en klaar is de heele koetsiergezelschap.’
De twee laatste weken vóór Kerstmis vlogen letterlijk om voor de beide meisjes, die bij al haar anderen arbeid ook nog de nieuwe pop moesten aankleeden. Dat was zwaar werk voor Ilse en zonder de hulp van hare vriendin zou zij er zeker niet mee klaar gekomen zijn.
‘Wat ben je toch handig,’ verklaarde Ilse, toen Nellie de pop de mooie schotsche jurk aanpaste, ‘dat heb je echt klassiek gemaakt. Ik zou het nooit gekund hebben.’
‘Heb je dan nooit een jurk voor je pop genaaid - of een klein hoed - of een mantel?’
‘Neen,’ antwoordde Ilse, ‘nooit! Ik heb nooit pleizier gehad in die doode dingen. Ik heb altijd liever met honden gespeeld.’
‘Daarom ben je een klein, dom ding gebleven! Je honds
| |
| |
had geen jurk noodig,’ lachte Nellie, ‘en nu moet je op je oude dag leer te naaien, zie je.’
Ilse lachte mee en deed haar best het witte schortje voor de pop, waar zij een kantje om naaide, keurig voor den dag te brengen.
Den avond voor het feest kregen de grootste meisjes, die er lust in hadden, verlof den mooien, grooten denneboom te helpen opsieren. Dat was voor Ilse iets geheel nieuws. Zij had nooit zelve aan de versiering deelgenomen, maar den boom alleen kant en klaar in vollen luister gezien.
Na het avondeten, toen de jongere meisjes en de Engelschen, die geen gevoel voor den kerstboom hadden, naar bed waren, begon het werk.
Orla zette een groote mand met dennenappels, die zij zelven op de wandeling gezocht hadden, op de tafel. Annemie kwam aandragen met twee schoteltjes gom, bij het eene voegde zij zilver-, bij het andere goedpoeder, en roerde er in met een stokje.
‘Wie wil mij helpen?’ riep Orla.
‘Ik! ik!’ klonk het van alle kanten; alleen Ilse zweeg, want zij had geen flauw begrip van wat er gebeuren moest. Zij keek oplettend toe.
Melanie en Rose namen een penseel ter hand en begonnen de onaanzienlijke bruine dingen een gouden of zilveren glans te geven. En hoe gauw ging dat! Een paar streekjes met het penseel en zij waren klaar.
‘Kijk eens, Rosi,’ riep Melanie en hield een vergulden dennenappel onder het gaslicht, ‘is die niet vreeselijk mooi? Zoo gelijkmatig, werkelijk artistiek is deze beschilderd, er is geen puntje bruin meer aan te zien!’ En zij be- | |
| |
keek het prachtexemplaar met welgevallen van alle kanten.
Orla en Rosa maakten terwijl ijverig voort.
‘Je bent hoogst vervelend met die verrukking over jezelve,’ vond Orla, ‘ik heb zelden iemand ontmoet, die zich zoo in de hoogte steekt als jij. Ga liever door met je werk in plaats van het te bewonderen.’
Melanie kleurde. ‘Dat is erg lomp van je, Orla, men mag toch wel blij zijn als iets goeds uitvalt.’
‘Geen ruzie, meisjes!’ viel juffrouw Güssow in, die aan het andere einde der tafel noten en appelen vergulde. ‘Kom mij hier helpen, Melanie, en jij, Ilse, probeer eens Melanie's plaats in te nemen.’
Dat liet Ilse geen tweemaal zeggen, en zij streek er zoo vlijtig op los, dat Orla haar prees over haar ijver.
‘Maar niet zoo dik opsmeren,’ voegde zij er bij, ‘anders komen wij niet toe met onzen goud- en zilvervoorraad.’
Flora en Annemie knipten netjes van goudpapier. ‘Een geestdoodende arbeid,’ fluisterde de eerste hare helpster toe, ‘en buitendien zonder eenige poëzie. Waarom den boom met al dien rommel opschikken? Is hij niet het heerlijkst in zijn welriekend, groen boschkleed? - Waskaarsen moest men steken in het donkeren naaldenhaar, - eene gouden ster in de slanke spits, - zwevend - stralend! - dat noem ik poëzie!’
Nu kon Annemie zich niet langer goed houden, en liep snel de kamer uit, om buiten uit te lachen.
Dicht onder den boom stonden Grete en Nellie, de laatste op eene ladder, met een groote zak zout bij zich. Grete had een lijmpot in de hand en gaf Nellie gedurig den lijmkwast aan, waarmee deze de takken bestreek, eer zij er zout op strooide.
| |
| |
‘Nu ben ik een groot stormwind en blaas sneeuw op de boom,’ schertste Nellie.
Ilse liet haar werk een oogenblik in den steek om naar het sneeuwen te gaan kijken. ‘Dat is erg aardig, dat is klassiek! o, wat ziet er dat allerliefst uit!’ riep zij.
Er viel natuurlijk heel wat zout op den grond, maar telkens veegde Nellie het bijeen en streek het dik op de takken.
‘Jij, dom boom, gooi al de sneeuw af,’ knorde zij. ‘Maar het is niet prettig werk, al mijn vingers kleven.’
Nu kwam Rosi naderbij om den boom met de schitterende dennenappels te versieren. Zij zag er heel anders uit dan gewoonlijk. Hare gewoonlijk te kalme trekken hadden eene uitdrukking van blijde verwachting, hare oogen straalden en hare wangen waren zacht gekleurd.
‘O du selige, o du fröhliche Weihnachtszeit,’ neuriede zij met hare frissche stem, en juffrouw Güssow riep haar toe:
‘Zing uit volle borst, Rosi, dat brengt ons in de echte Kerststemming.’
‘Och toe, juffrouw, laat ons allen te zamen zingen!’ riepen Grete en Annemie.
‘Wat mij aangaat graag, maar niet te hard, meisjes, dat de kleintjes niet wakker worden.’
En nu klonk het schoone lied vierstemmig, - De jonge onderwijzeres liet het hoofd op de borst zinken, - het gezang stemde haar weemoedig. Hare kindsheid, hare meisjesjaren, stonden haar opeens weder levendig voor den geest. Hoeveel had zij zich toen van het leven voorgesteld - en hoe waren hare droomen uitgekomen! - Door hare eigen schuld! -
| |
| |
Daar ging plotseling de deur open en trad juffrouw Raimar binnen, met Dr. Althoff. De vergadering in de kamer der directrice was juist afgeloopen.
Dat was eene onverwachte verrassing. Het gezang verstomde, want de zangeressen werden allen meer of min verlegen, toen zij het voorwerp harer stille vereering zoo eensklaps voor zich zagen. Flora kleurde tot onder het haar.
‘Komaan, zingt door, meisjes,’ sprak de directrice. ‘Laat je niet storen door onze tegenwoordigheid.’
Maar het wilde niet meer goed vlotten. Orla, die weinig muzikaal was, begon valsch in te zetten. Annemie moest daarom lachen, en dat werkte aanstekelijk op de anderen.
‘Wat doet u, miss Nellie?’ vroeg Dr. Althoff. ‘Waarom verstopt u uwe handen zoo angstig?’
Hij keek haar met een vriendelijken glimlach aan. Flora zag dit en schreef dien avond in haar dagboek:
‘Hij heeft tegen haar geglimlacht! Benijdenswaardige Nellie! - Betooverend - verrukkelijk - zag hij er op dat oogenblik uit! De geestige donkere oogen schoten vuur - om de dunne lippen speelde een sarkastische trek - wonderbaar witte tanden schitterden door den donkerblonden baard. - Maar Nellie is koket! Helaas! De manier waarop zij hare oogen opsloeg!’
‘O,’ antwoordde Nellie verlegen, ‘mijn vingers doen zoo kleef door de leslijk lijm!’ en snel liep zij de kamer uit, om zich te wasschen. Met welgevallen keek Dr. Althoff haar na.
‘Wat spreekt Nellie nog gebrekkig,’ merkte Flora spottend aan; ‘ik begrijp niet dat zij nog zooveel fouten maakt, zij is toch al een jaar hier op school.’
| |
| |
De jonge leeraar had die aanmerking gehoord en antwoordde dadelijk: ‘U vergeet, juffrouw Flora, dat het voor eene Engelsche heel moeilijk is een vreemde taal te leeren, en Nellie heeft in dit eene jaar al heel wat vorderingen gemaakt. Daarenboven klinken hare kleine fouten zoo allerliefst en naief, dat wij ze haar onmogelijk kwalijk nemen kunnen.’
Juffrouw Raimar keek eenigszins verbaasd naar den spreker, die zoo flink voor Nellie in de bres sprong. Misschien vond zij zijne verontschuldiging niet passend tegenover de andere meisjes, zij brak tenminste het onderwerp plotseling af door te zeggen:
‘Het is al laat, kinderen, hoe zou het zijn als je het werk nu eens liet rusten om het morgen te vervolgen?’
Maar zij smeekten zoo dringend te mogen voortgaan, dat zij eindelijk verlof kregen. Tot Flora's ergernis, want die smachtte al om de vele nieuwe denkbeelden, die haar door het brein warden, zwart op wit te zetten.
Juffrouw Raimar en Dr. Althoff verwijderden zich en dadelijk daarna kwam Nellie weer binnen. Flora kon niet laten haar eene onaangenaamheid te zeggen.
‘Hoe dwaas van je om je handen op den rug te houden. Je dacht zeker dat Dr. Althoff je de hand wilde geven, is het niet?’
Nellie was niet voorbereid op dezen aanval, en wist zoo spoedig niets te antwoorden, maar Ilse hielp hare vriendin uit de verlegenheid.
‘Ik vind er niets dwaas in, dat Nellie niet graad hare kleverige vingers vertoonde, maar dat jij haar jouw gedachten toekent, dat vind ik komisch!’ riep zij vroolijk uit. ‘Ja, ja, Florchen, je bent betrapt!’
| |
| |
Flora bloosde, doch was wijs genoeg niet anders te antwoorden dan met een verachtelijk schouderophalen.
De voorbereidende werkzaamheden waren afgeloopen. De meisjes begonnen nu de kettingen, de netjes enz. in den boom te hangen.
Weldra stond hij daar feestelijk versierd. Wat Ilse het meest bewonderde waren de gouden en zilveren dennenappels, die prachtig uitkwamen tusschen het donkere loof.
‘Net een boom uit een sprookje!’ riep zij. ‘Nog nooit in mijn leven heb ik zulk een mooien Kerstboom gezien!’
‘Wij zijn nog niet klaar, Ilse,’ merkte juffrouw Güssow aan, en begon fijne gouden en zilveren draden om den den te winden.
‘O, hoe mooi, hoe mooi!’ jubelde het meisje en klapte als een kind van plezier in de handen. Toen sloeg zij haar arm om Nellie's middel en danste met haar om den boom heen.
‘Pas toch op, je zult de slapenden wakker maken met die luidruchtigheid,’ vermaande juffrouw Güssow; maar zij zag Ilse aan met een blik vol innige sympathie. - Er was een tijd geweest, toen ook zij even levenslustig de wereld intrad, tot de stormwind kwam en den bloesem harer vroolijkheid ontbladerde.
‘Gaat nu naar bed, kinderen,’ verzocht zij, ‘maar stil, denkt om de anderen. Goeden nacht!’
‘Goeden nacht! Goeden nacht!’ riepen allen en Ilse voegde er bij: ‘O, ik wou dat het al morgen was!’ -
Dat was me den volgenden dag een leven! Alle meisjes in opgewonden stemming, Ilse uitgelaten vroolijk en Nellie niet minder. Annemie lachte om alles en zelfs de bedaarde,
| |
| |
verstandige Rosi sloot zich bij de algemeene feestelijkheid aan. Toen Flora een Kerstlied van eigen maaksel voordroeg, en allen haar uitlachten, lachte Rosi mee, maar zij drong er toch spoedig op aan, dat men Flora niet verder plagen zou met hare gezwollen poëzie.
Melanie en Grete alleen waren eenigszins ontstemd. Zij hadden gehoopt het Kerstfeest thuis te vieren, doch hadden tot hare teleurstelling geen verlof gekregen, omdat de reis te ver was voor jonge meisjes zonder geleide.
Deze reden vond Melanie juist bijzonder krenkend.
‘Alsof ik nog een kind was!’ zei zij tegen Orla, ‘en ik ben al zeventien jaar! Dus waarlijk oud en verstandig genoeg, om op ons beiden te passen?’
Maar je bent mooi,’ antwoordde de aangesprokene op spottenden toon, ‘en dat is gevaarlijk. Denk eens als je onderweg de eene of andere ontmoeting hadt! Dat zou toch vreeselijk griezelig zijn!’
‘Och Orla, houdt op met die dwaasheden!’ zeide Melanie en hield zich verontwaardigd, doch inwendig voelde zij zich gestreeld door het complimentje.
‘Je hoort het wat graag, hartje,’ lachte Orla, ‘en waarom ook niet? Het is geen schande er lief uit te zien, vooral niet als men zoo weinig ijdel is als jij. En dan kan je je daarmee troosten, dat bijna alle kostmeisjes in je lot deelen, behalve de weinige, die in de buurt wonen, en de vier Engelschen, die door Miss Lead naar haar vaderland teruggebracht zijn. Ik zou je dus raden een vroolijk gezicht te zetten. Kijk maar eens naar Lilli, hare vroolijkheid is waarlijk aanstekelijk.’
Eindelijk, eindelijk was het avond geworden. De directrice en juffrouw Güssow bevonden zich reeds van twee uur af
| |
| |
in de groote zaal, en de kostmeisjes zaten in gespannen verwachting in het meest nabijlegen klasselokaal. Natuurlijk in het donker, want er mocht geen licht aangestoken worden vóór de uitdeeling der geschenken.
Lilli voelde zich eenigszins onbehaaglijk in de duisternis. Zij klom op Ilse's schoot en sloeg den arm om haar hals. ‘Komt het Kerstkindje nu gauw?’ vroeg zij voor de honderdste maal, ‘Kijk, het is bijna pikdonker.’
‘Ja, heel gauw,’ troostte Ilse en drukte het kind tegen zich aan. Het deed haar goed, dat het kleine meisje zooveel van haar hield. ‘Straks komt het, en dan zul je eens zien, wat een pracht! Zal ik je terwijl een sprookje vertellen, dat de tijd gauwer omgaat?’
‘O ja, asjeblieft! Van Hans en Greta!’
Maar nauwelijks was Ilse begonnen; ‘er waren eens,’ of Lilli hield haar den mond dicht.
‘Neen neen! dat wil ik vandaag niet hooren! Ik moet gedurig aan het Kerstkindje denken. Ken je het, Ilse? Heb je het wel eens gezien?’
‘Neen,’ antwoordde Ilse, ‘nog nooit. Niemand kan het zien, het Kerstkindje woont niet op aarde.’
‘Woont het in den hemel?’ vroeg Lilli, ‘daar zou ik ook willen wonen, daar is het mooi, niet? Daar zingen de engeltjes, en die engeltjes waren vroeger lieve kinderen en woonden op de aarde, is het niet? De lieve God heeft ze in zijn hemel gehaald, niet waar Ilse?’
Die woorden van het kleine meisje riepen allerlei sentimenteele voorstellingen in Flora wakker, en zij wilde juist met iets hoog poëtisch voor den dag komen, toen Nellie het haar belette.
| |
| |
‘Wat praat de klein ding voor onzin?’ zeide zij, terwijl zij Lilli's handje lief koozend in de hare nam. ‘Waar heb je dat gehoord? Geen mensch heeft nog ooit in den hemel gekeken.’
‘Maar mama heeft het gezegd, en het is waar, is het niet, Ilse?’ riep de kleine heftig.
Ilse gaf geen antwoord. Zij trachtte het kind af te leiden door de vraag:
‘Zou je graag terug willen naar je mama?’
‘Neen,’ verzekerde Lilli, ‘ik blijf veel liever hier. Mama bemoeit zich weinig met mij, ze heeft geen tijd. Zij moet altijd studeeren,’ voegde zij er wijs bij, ‘alle avonden gaat zij naar het theater.’
‘Denn es kümmert sich ka Katzerl, ka Hünderl um mi!’ reciteerde Flora op dweepachtigen toon.
‘Kom eens hier, Lilli,’ vroeg Melanie, ‘dan vertel ik je een prachtige Kerstgeschiedenis.’
‘Laat mij liever bij Ilse blijven, Melanie, ik zal heel goed luisteren.’
Ondertusschen waren in de groote zaal de beide dames nagenoeg gereed met haar arbeid. Juffrouw Güssow legde nog juist eenige verzegelde pakjes op verschillende plaatsen neer. Dat waren de geschenken, die de leerlingen voor elkander bestemd hadden, maar de namen der geefsters stonden er niet bij, die moesten geraden worden.
De tuinman was bezig onder opzicht der directrice de kisten te openen en de deksels er weer los op te leggen, want de meisjes mochten ze natuurlijk zelve ontpakken.
Alleen met Lilli werd eene uitzondering gemaakt. Juffrouw Raimar pakte haar kist uit en schudde het hoofd, toen zij daarmee bezig was.
| |
| |
‘Kijk toch eens aan,’ zeide zij, ‘alles even ondoelmatig. Twee witte jurken, prachtig geborduurd, maar zoo kort, dat zij het kind nauwelijks tot de knie zullen komen, een breed rose ceintuurlint, een kleine hermelijnen mof, een paar fijne goudleeren laarsjes en eene pop in baltoilet. En een massa lekkernijen, meer niet. Geen warme kousen en geen wollen jurk, waar ik zoo dringend om gevraagd heb.’
‘Hier schijnt een brief voor u te zijn,’ zeide juffrouw Güssow, terwijl zij een geparfumeerd rose couvert opnam, dat zeker uit de mof gevallen was. De directrice brak het open en las.
‘Ik verzoek u vriendelijk, deze kleinigheden voor Lilli onder den boom te leggen. Mijne lieveling is toch recht gezond, hoop ik. Nu, ongerust behoef ik mij niet te maken, want ik weet dat zij in goede handen is! Wollen kousen en een dikke jurk zend ik niet, ik wil het kind liever niet verwennen. Zij moet altijd een wit kleedje dragen, - blooten hals en bloote armen, - zoo is zij het gewoon.
Geef mijn hartelapje duizend kusjes, en zeg dat ze mama niet vergeet!
Met dankbaren groet blijf ik
uwe toegenegen
Toni Lubauer.’
’Witte jurken en dunne kousen!’ herhaalde juffrouw Raimar hoofdschuddend. ‘Het is goed, dat wij zelf voor iets beters gezorgd hebben; ik zou het niet kunnen verantwoorden, het kleine ding zoo half naakt te laten loopen.’
De jonge onderwijzeres gaf haar gelijk en zag met bevre- | |
| |
diging naar al de mooie en nuttige zaken, die op Lilli's tafeltje opgestapeld lagen.
De tuinman had het vertrek verlaten - de dames staken de kaarsen in den boom aan, toen greep de directrice een zilveren bel en schelde.
Als met een tooverslag vlogen de vleugeldeuren open en de jonge schaar stormde naar binnen.
Een oogenblik stonden zij als verblind. Het kontrast was ook te sterk tusschen de duisternis en het volle licht.
Lilli bewoog zich niet en hield Ilse's hand krampachtig vast.
‘Kom,’ sprak de directrice haar toe, ‘ik zal je je tafeltje wijzen.’
Zoodra het kind de geschenken zag, keerde hare levendigheid terug.
‘O, wat een mooie pop!’ riep zij verrukt en klapte in de handjes. ‘Die is bijna te mooi! Veel liever dan mijn oude Lori! En een stroohoedje heeft ze op - en wat lange vlechten! En een schooltaschje aan den arm! Och, en zij kan de oogjes dichtdoen,’ ging zij voort, toen zij de pop in haar arm genomen had. ‘Kijk eens, juffrouw, zij gaat slapen!’ Deze ontdekking maakte haar zoo blij, dat zij er niet over uitgepraat raakte. ‘Mijn Lori houdt de oogen altijd open, die kan niet slapen. Die is dom, lang niet zoo knap als deze, vindt u wel? Hebt u mij die pop gegeven, juffrouw?’
‘Neen,’ antwoordde deze, die genoot bij de vreugde van het meisje. ‘Ilse en Nellie hebben ze voor je aangekleed. Maar kijk eens, hier is nog eene pop, een geschenk van je mama.’
De kleine schonk de dame in baltoilet nauwelijks een
| |
| |
blik. ‘Die is te opgeschikt,’ zeide zij, ‘die kan mijn kind niet zijn!’ En met de nieuwe lieveling in de armen liep zij heen om Ilse te bedanken.
Maar Ilse pakte hare kist uit en had geen tijd om aan iets anders te denken. Juist hield zij prachtige rose japonstof in de hand, en Nellie stond er bewonderend bij.
‘O, hoe mooi!’ riep zij. ‘Zoo fijn als spinrag! En hoe goed staat het!’ vervolgde zij, terwijl zij de lap tegen Ilse aan hield, dat is heerlijk voor de dansles! Je zult er uitzien als een fee!’
Ilse scheen echter niet zoo verrukt over het kostbare geschenk, er lag zelfs een trek van teleurstelling op haar gelaat. Waarom hadden hare ouders haar verzoek niet ingewilligd, en er haar zelfs niet op geantwoord.
En Nellie was zoo lief - zoo zonder eenige afgunst deelde zij in de verrassingen, die hare vriendin bereid waren.
Waarschijnlijk dacht juffrouw Güssow, die de meisjes genaderd was, dat ook, want zij legde vriendelijk de hand op Nellie's schouder en vroeg:
‘Waarom pak je je eigen kist niet uit?’
‘Mijn kist?’ herhaalde Nellie. ‘Dat zegt u voor de grap, nooit doen zij er mij een sturen!’
Ilse wierp de jonge leerares een vragenden blik toe, dien deze met een oogwenkje beantwoordde. Verheugd sprong zij op uit hare knielende houding, nam Nellie bij den arm en zeide vroolijk:
‘Nu, wie weet wat er van avond is, laten wij gauw gaan zoeken.’
Alle kisten waren reeds in beslag genomen, maar Ilse's oog vloog vooruit en zij trok Nellie mee naar
| |
| |
het einde der zaal, waar nog een onbeheerde kist stond.
En jawel, daar las zij met groote letters op het deksel: ‘Aan Miss Nellie Grey.’ Geen twijfel langer mogelijk, het was haar adres.
‘O, wat is dat!’ riep Nellie met eene kleur van verrassing, ‘wie heeft aan mij gedacht? Is het werkelijk voor mij?’
‘Ja, werkelijk,’ verzekerde Ilse stralend, want nu eerst was haar geluk volkomen, ‘neem het deksel er maar af.’
Eenigszins aarzelend volgde Nellie den raad. Welk eene verrassing! Bovenop lag eene lap van dezelfde stof, die zij zooeven bij Ilse in het rose bewonderd had, in lichtblauw.
En toen zij nu verder uitpakten, ieder hare eigen kist, vertoonden zij elkander gedurig jubelend dezelfde heerlijkheden. Nu was het een geborduurd schortje, dan mooie gekleurde kousen, dan handschoenen; zelfs de bloedkoralen ketting, die al zoolang een ideaal van Ilse geweest was, ontbrak niet bij Nellie's geschenken. Ook de vele lekkernijen waren gelijkelijk verdeeld.
Ilse had in eene doos met postpapier een langen hartelijken brief van hare ouders gevonden, en toen Nellie de hare opende, lag er ook een briefje in.
‘Mijn lieve Nellie,’ schreef Ilse's mama, ‘zoo mag ik u toch wel noemen, als de beste vriendin van mijne Ilse? Mijn man en ik wilden u zoo gaarne een klein bewijs geven van onze dankbaarheid voor de liefde en vriendschap, die gij onze dochter van het begin af betoond hebt. Vriendinnen moeten ook dezelfde genoegens hebben, daarom hopen wij hartelijk dat ge den inhoud van deze kist wel van ons zult willen aannemen.
| |
| |
Met den oprechten wensch, dat ge ook verder voor onze Ilse een trouwe vriendin blijven moogt, groet u hartelijk
Anna Macket.’
Nellie viel Ilse om den hals en kon geen woord uitbrengen, de ontroering schroefde haar de keel toe. Tranen waren zeldzame gasten bij het jonge meisje, dat reeds vroeg hare ouders verloren had en dus opgegroeid was buiten den zonneschijn der ouderlijke liefde. Zij had daardoor het weenen bijna verleerd, want wie zou veel acht geslagen hebben op hare tranen?
‘Je moeder is een engel!’ bracht zij er eindelijk met half verstikte stem uit. ‘Hoe zal ik haar dank voor alles?’
‘Ja, mama is heel goed!’ gaf Ilse toe, en voor het eerst voelde zij zich inderdaad warm en hartelijk voor haar moeder gestemd.
Spoedig kwam evenwel de vroolijkheid weer boven, toen Ilse hare vriendin een stuk marsepein in den mond stak en Nellie het onder tranen opat, wat zoo komisch was, dat eerst de eene, en daarop de andere in lachen uitbarstte.
‘Zijt gij gereed, meisjes? Zijn alle kisten ontpakt?’ riep juffrouw Raimar nu.
‘Ja, ja!’ klonk het terug en allen haasten zich hunne schatten aan de directrice te toonen, die niets dan tevreden, stralende gezichtjes om zich heen zag. Slechts was Flora een weinig teleurgesteld. In plaats van Jean Paul's werken, die zij zich zoo vurig gewenscht had, had zij Schlosser's wereldgeschiedenis gekregen, met de belofte van haar vader dat zij Jean Paul zou ontvangen, wanneer zij rijp was voor die lektuur.
| |
| |
Rijp! Dat klonk haar als bittere spot. Zij voelde zich met hare zestien jaren reeds zoo volkomen rijp, dat zij zelve dichtwerken te voorschijn riep en zij - eene dichteres - zou Jean Paul niet verstaan!
Nadat de meisjes de geschenken van thuis op eene leege tafel uitgestald en ook die der onderwijzeressen ontvangen hadden, kwamen eindelijk de verzegelde pakken aan de beurt.
Daar kwamen allerhande grappige dingen voor den dag, die met luid gelach begroet werden.
Flora had juist eene lange, blauwe kous uit tallooze papieren te voorschijn gehaald en draaide het zonderlinge geschenk naar alle kanten om. De ironische toespeling viel haar niet dadelijk in het oog.
‘Wat moet ik met een kous doen?’ vroeg zij.
‘Dat is je wapen, lieve blauwkous,’ zeide Orla. ‘Werkelijk een fameus idee!’
‘Natuurlijk van jou,’ beschuldigde Flora.
‘Helaas neen!’ verzekerde Orla.
Annemie lachte zoo hartelijk, dat zij zich als de geefster verried.
‘Ben je er boos om, Flora?’ vroeg zij goedig.
Integendeel! Flora voelde zich zeer gestreeld, dat men haar tot de blauwkousen rekende. Het schortje, dat in de kous verstopt zat, deed haar niet half zooveel genoegen als deze erkenning van hare gave. In de beste stemming opende zij nu eene stevig met touw omwikkelde kartonnen doos. Op het deksel was een wijnglas geteekend en met groote letters stond er op ‘Voorzichtig.’
Heel voorzichtig nam zij er het dekgel af, wierp de papier- | |
| |
snippers ter zijde en vond in vloeipapier gepakt een gebroken hart van biscuit!
‘Dat is flauw van je, Nellie!’ riep zij gekrenkt. Zij had zich dadelijk aan het juiste adres gewend. Het hart gooide zij boos weg.
‘Niet zoo haastig,’ riep Grete, ‘bekijk het eerst eens beter.’
Aarzelend ging Flora hiertoe over, en toen zij een snoeperig toiletkussentje vond, verzoende zij zich eenigermate met de hatelijke Nellie.
Maar niet Flora alleen, ook al de anderen moesten kleine plagerijen van elkander verdragen, waardoor vele zwakheden aan de kaak gesteld werden. De directrice zorgde er voor, dat de scherts altijd binnen de perken bleef; overigens hield zij het voor eene uitstekende aanleiding voor de meisjes om elkander op hunne fouten opmerkzaam te maken.
Nellie stond voor een hoop eetwaren, want niemand had verzuimd in hare pakjes wat lekkers te stoppen; chocolade, marsepein, chinaasappels, rozijnen en amandels, peperkoek, en zelfs twee augurken, hare lievelingsspijs.
Zij lachte en vroeg of zij zulk een hongerig, snoepachtig meisje was. ‘O, daar is nog een pak,’ ging zij voort, ‘wat voor een lekker hap zal in dat zijn?’ Maar zij vergistte zich, ditmaal kwam er een boek te voorschijn, en wel eene grammatica, met een klein gedichtje er bij:
Wilt gij ooit recht waardeoren
Ga in dit boek studeeren,
Dan eerst verstaat ge die.
| |
| |
Denk maar dat zij, die immer
Wreed door u werd miskend,
Thans u uit wraak dit zendt.
Flora!’ riep Nellie. ‘Je heb mij met je edel wraak zeer beschaamd! Ik zal vlijtig leer in dit boek en je beter verstaan! - Kom, geef mij je hand, ik beloof je, dat ik je lieflijk poëzie nooit weer zal uitlachen, als is ze ook vol gebroken harts.’ -
Orla had onder anderen een lorgnet gekregen en - o schrik! ook eene doos met sigaretten. Juffrouw Raimar zag dat juist en vroeg:
‘Wat zenden ze jou daar? Ik wil toch niet hopen, Orla, dat je rookt als een echte geëmancipeerde! Daar zou ik heel boos om zijn, als ik dat ooit merkte. Maar hoe kom ik er bij,’ vervolgde zij, ‘om scherts voor ernst op te nemen, op Kerstavond is eene dergelijke grap veroorloofd.’ Zachter, zoodat de jonge Russin het alleen hooren kon, zeide zij: ‘ik reken er stellig op, dat je nooit zult rooken.’
De aangesprokene sloeg de oogen neder en zweeg. Zip rookte inderdaad nu en dan eene sigarette, en zag daar ook niets kwaads in, daar zoovelen harer landgenooten het deden.
Zij was in haar hart verontwaardigd, dat zij aan een dwaas vooroordeel der Duitschers een onschuldig genoegen moest opofferen, want zij was te waarheidlievend om tegen het verbod der directrice in te zondigen. Na een kleinen strijd gaf zij dus aan deze de sigaretten en vroeg:
‘Wees u maar zoo goed ze voor mij te bewaren....
| |
| |
opdat ik niet in verzoeking kom,’ voegde zij er lachend bij.
Melanie coquetteerde met een sierlijken handspiegel, waarin haar eigen beeld haar vriendelijk tegenlachte, en kon zich niet verzadigen aan dien aanblik.
‘Dat is een toespeling op je ijdelheid, Melanie,’ merkte Grete aan. ‘Ik heb niets gekregen, waarover ik mij zou hunnen ergeren.’
‘Dus meen je nu, dat je vrij van fouten bent, Gretelief!’ spotte Melanie. ‘Stel je dat maar niet voor, kind, je bent lang niet volmaakt. Er is nog genoeg aan je te verbeteren!’
Als een terugslag op hare woorden riep juffrouw Güssow juist: ‘Grete, op jouw plaats staat nog een doosje, onder allerlei papier verstopt, daardoor heb je het zeker niet gezien!’
In vroolijke spanning opende Grete de doos. Maar o wee. wat zag zij: een groot, keurig bewerkt hangslot.
‘Dat is nu geen toespeling op jou, babbeltje!’ verzekerde Melanie met zusterlijke voldoening, en hield het slot voor Greta's mond.
‘Ziezoo, nu zal je in het vervolg mooi stil zijn en niet altijd haantje de voorste wezen in het praten.’
Grete was volstrekt niet gesticht over deze verrassing; zij keerde zich boos af, wierp het slot in de doos, en het deksel toe, en toonde juist daardoor, dat de aanmerking op hare babbelzucht doel getroffen had.
Ilse had uit eene groote met hooi gevulde kist een hond te voorschijn gehaald. Geen levende, o neen! slechts een van bordpapier. Hij was bruin met witte pootjes en om zijn hals hing aan een rood bandje een kaartje, waarop met groote letters ‘Bob’ geschreven stond.
| |
| |
‘Orla,’ riep Ilse dadelijk, want de Russin had haar dikwijls met hare hondenliefde geplaagd. Zij moest er nu zelve ook om lachen, als zij er aan dacht, hoe zij de kostschool binnengekomon was met Bob op den arm. Wat een dom kind was zij geweest - hoe noodeloos had zij haar armen Papa gekweld! - Ilse kreeg nog eene verrassing, die haar eerst verschrikte. In een mooi werkmandje vond zij eenige appels van marsepein.
Nellie fluisterde haar toe: ‘Dat zijn appels van de boom - weet je nog!’ maar toen Ilse angstig omkeek, voegde zij er bij: ‘Doe niet bang zijn, niemand hoort ons.’
Zij had gelijk. Aller opmerkzaamheid was in beslag genomen door eens vogelkooi met eene lachduif er in. Annemie hield die in de hand en was er erg blij mee.
‘Nu kun je om het hardst lachen,’ schertste de directrice: ‘want je moogt het diertje houden en in je kamer ophangen. Maar vergeet nooit het allen dag te voeren, hoor!’
Zoo moest ieder de eene of andere veer laten, alleen voor Rosi had men geene toespeling kunnen bedenken. Er was in haar niet de minste fout of dwaasheid te bespeuren. ‘Zij moet toch ook iets hebben,’ meende Nellie en zond baar een prentenboek: ‘voor lieve kinderen.’ ‘Dat is zeer passend voor ons lief Rosi,’ zeide Nellie, en de anderen stemden lachend toe.
Rosi legde het boek glimlachend terzijde. Zij begreep niet recht, wat het beteekenen moest.....
Nadat alle geschenken, ook aan de dames Raimar en Güssow uitgedeeld waren, werd er thee gedronken, en korten tijd daarna gingen allen ter ruste. Het viel Lilli moeilijk
| |
| |
zich van al haar moois te scheiden, zij wilde niet naar bed gaan, zeide zij, maar weldra kwam het zandmannetje en strooide haar zand in de oogen. Slapende werd zij ontkleed en naar haar bedje gedragen, dat in de kamer van juffrouw Güssow stond.
En nu werd het stil en donker in het huis. De schoone Kerstavond met zijne vele verrassingen, en stralende lichten, was voorbij.
Zou de boom het volgende jaar weer aangestoken worden voor allen, die er ditmaal onder verzameld waren? -
|
|