| |
[8]
De dagen begonnen korter te worden. De Octoberwind woei suizend door de boomen en dreef zijn lustig spel met de droge, gele bladeren. Leeg en verlaten lag de tuin van het instituut, want de meisjes waren meer en meer op hare kamers aangewezen.
Op gewone dagen merkten zij het gemis ternauwernood, maar den Zondagmiddag, dien zij gewoon geweest waren in den tuin door te brengen, voelden zij zich dubbel opgesloten.
Het was zoo duf en vervelend in huis, vond Ilse. Men kon toch niet altijd brieven schrijven, of naaien. Alleen Flora kon zich den tijd verkorten met hare romans, en haar duurde dan ook de Zondag nooit te lang.
‘Ik kom vandaag op jullie kamer,’ zeide zij op zekeren Zondagmorgen tot de beide vriendinnen: ‘ik zal jullie mijn nieuwste novelle voorlezen, natuurlijk alleen het begin en het einde, dat doe ik altijd, de rest schrijf ik pas later. Je zult verrukt zijn, kindertjes! Ik gevoel zelve, hoe uitstekend mijn werk mij ditmaal gelukt is!’
| |
| |
‘O, hoe verheug ik mij!’ riep Nellie plagend. ‘Alleen de begin en de einde zonder de vervelend middelstuk! Flora, je ben een groot dichter!’
Flora deed alsof zij den spot niet opmerkte en vertrok met een hartelijken handdruk en een; ‘tot van middag dus!’
Na het koffieuurtje volgde zij de vriendinnen naar hunne kamer, en haalde, nadat zij dichtbij het raam plaats hadden genomen, met een gewichtig gezicht een aantal losse blaadjes uit haar zak.
‘Begin toch je novelle, ik verlang zoo,’ zei Nellie, toen Flora het eene blad na het andere bekeek en weer terzij legde.
‘Verontschuldigt mij een oogenblik,’ smeekte Flora, ‘alles is in de war gekomen. Bladzijde 5-10-11-3,’ telde zij. ‘Halt, hier is blad 1. Ziezoo, nu begin ik! - Doe mij nu één plezier, Nellie, en val mij niet gedurig met je dwaze opmerkingen in de rede, daar verzwak je den indruk van mijn werk werkelijk mee. Luister goed. Mijne novelle heet:
Een smartelijk offer.
De zee bruiste en de storm raasde. - Witte meeuwen vlogen krijschend heen en weer. - Nu en dan blikte de maan even tusschen de wolken door - treurig eenzaam. - -
Daar schommelt een klein vaartuig op de hooge golven en nadert het strand. Een jong meisje zit er in, geheel alleen. Met een lichten sprong verlaat zij het scheepje en zet zich op eene door de zee omspoelde rots.
Een diepe zucht rijst op uit hare borst en hare groote vergeet-mij-niet oogen vullen zich met tranen.
‘Wat zal ik doen?’ trilt het fluisterend van hare lippen
| |
| |
en een smartelijke trek verschijnt op haar liefelijk bloemengelaat. ‘Hij bemint mij - en ik hem! Maar Aurora heeft hem ook lief en zij is mijne geliefde zuster! Kan ik haar zien lijden! - Neen - nooit! Al moest ik sterven aan een gebroken hart!’
Zij zuchtte diep. ‘O sterven! Maar ik gevoel het, niet sterven zal ik, mijn hart zal niet breken, het zal blijven kloppen, al ware het beter, dat het taaie ding op het juiste oogenblik voor altijd bleef stilstaan!’
Hier maakte Flora eene kleine pauze en Nellie kon het niet nalaten daar gebruik van te te maken.
‘O, hoe vreeseljjk treurig!’ riep zij uit, ‘dat arm bloemengezicht met de vergeet-mij-niet oog en de taai hart! Hoe kwam ze toch op de klein schip, zoo alleen op de stormachtige zee?’
En zij lachte zoo hartelijk over Flora's onzin, dat de tranen haar in de oogen kwamen.
‘Dat is een afschuwelijke gewoonte van je, Nellie,’ zeide Flora toornig, ‘dat gedurig in de rede vallen! Als er maar een vonkje poëzie in je hart sluimerde, zou je mijn werk begrijpen. Maar je bent een nuchtere prozanatuur van top tot teen.’
‘O, o!’ schaterde Nellie, ‘Flora, hoe grappig ben je! Doe verder lezen, ik zal zoet luisteren en niet meer lach.’
Maar Flora zocht pruilend hare blaadjes bijeen. Ernst was het haar evenwel niet, want toen Ilse haar bad voort te gaan, liet zij zich verteederen. Reeds had zij de lippen geopend, toen Melanie de kamer kwam binnenstormen.
‘Kinderen,’ riep deze opgewonden, ‘er is iets vreeselijk interessants gobeurd! Stelt je voor, er is zooeven eene zeer
| |
| |
elegante dame aangekomen in een rijtuig met een allersnoepigst klein meisje. Juffrouw Raimar ging haar aan de deur tegemoet en Orla heeft haar duidelijk hooren zeggen: “U brengt uw dochtertje zelve, mevrouw!” - Het kind blijft dus hier, en wij wisten er niets van. Waarom is die geschiedenis zoo vreeselijk geheimzinnig behandeld? Begrijpt jelui dat? Wij wisten het immers altijd als een nieuw kostmeisje verwacht werd! Oprecht gesproken vind ik dat klassiek!’
De meisjes luisterden oplettend en Flora vergat zelfs hare lectuur. Wat zou dat zijn met dat kleine meisje, dat zoo geheimzinnig binnengesmokkeld werd!
‘Wat een klassiek historie!’ riep Nellie. ‘Kom, wij wil dadelijk gaan en zien de vreemd dame met haar kind!’
En allen snelden de trappen af met eene haast, alsof er een wonder te zien was.
Voorloopig viel er echter niets te kijken, want de vreemdelingen vertoefden nog in de kamer der directrice. Maar het rijtuig stond nog voor de deur, waaruit Nellie opmaakte, dat het bezoek niet heel lang zou duren. ‘Zien moet wij haar,’ zeide zij, ‘ik weet wat, wij gaan staan achter de groot glasdeuren in de eetzaal en wacht tot zij voorbijkomt.’
Toen zij daar kwamen, vonden zij de voorplaatsen al ingenomen. Er waren nog meer nieuwsgierige meisjes in het pensionaat.
‘Jullie komt te laat!’ riep Glrete, die natuurlijk de beste plaats had. ‘Daar achteraan kun je niets zien!’
Maar Nellie wist raad. Zij haalde een stoel en klom daarop. Ilse volgde het goede voorbeeld.
Het geduld der meisjes werd op een harde proef gesteld, want het duurde een goed half uur, eer de verwachte ver- | |
| |
scheen. - Met langzamen tred en in levendig gesprek ging zij met de directrice voorbij de glazen deur. Gelukkig dat het al wat schemerachtig werd en juffrouw Raimar te veel met hare gast vervuld was, anders zouden de meisjes zeker eene ernstige terechtwijzing hebben ontvangen over hunne kinderachtige nieuwsgierigheid.
‘O, hoe mooi ze is?’ merkte Nellie half luid aan.
‘Wees toch stil!’ beval Orla, die met het oor tegen de deur lag, in de hoop eenige woorden te zullen opvangen.
‘Wat zegt ze?’ vroeg Flora, ‘ik geloof dat het Fransch is.’
‘Neen, Italiaansch,’ beweerde Melanie, die sedert een paar weken bezig was die taal te leeren.
‘Ze spreekt Duitsch,’ verzekerde Grete, ‘ik heb het duidelijk gehoord.’
‘Och kom, zij spreekt Engelsch!’ wierp Orla tegen.
‘O, een landman van mij!’ riep Nellie verheugd.
Annemie schaterde het uit om dat dwaze woord, en Orla wist niet hoe gauw zij haar de hand op den mond zou leggen.
‘Weest toch voorzichtig,’ fluisterde zij, ‘juffrouw Raimar staat nog in het voorhuis met de vreemde; als zij omziet, loopen wij er in.’
Op dit oogenblik kwam Rosi Müller van den anderen kant van de gang aan en keek met verbazing naar de belegerde glasdeur.
‘Hoe kun je je zoo kinderachtig aanstellen?’ zeide zij verwijtend, zoodra zij binnengelaten was; ‘ik kan mij jullie nieuwsgierigheid niet begrijpen.’
‘Je bent ook onze “lieve” Rosi,’ zeide Grete.
| |
| |
Rosi deed alsof zij dit niet hoorde. ‘Komt, laten wij met onze handwerken om de tafel gaan zitten,’ stelde zij voor, zoodra het gas opgestoken was, ‘wij hebben de vertelling van Ottilie Wildermuth nog niet uit. Wil jij voorlezen, Orla?’
Maar er kwam niets van lezen. Juist wilde Orla beginnen, toen juffrouw Güssow met het nieuwe meisje aan de hand binnentrad.
Dadelijk sprongen allen van hare plaats op en omringden de kleine.
‘Kijk eens Lilli,’ zeide de jonge onderwijzeres, ‘nu kun je kennis maken met je toekomstige vriendinnen.’
Lilli schudde het hoofd. ‘Die meisjes zijn al te groot,’ antwoordde zij met een Zuid-Duitsch accent, en zonder de minste verlegenheid, ‘die kunnen geen vriendinnen van mij zijn!’
Nellie ging op hare knieën liggen en sprak: ‘Ziezoo nu ben ik een klein meisje net als jij, en nu kun je met mij speel.’
Lilli lachte. ‘Neen, je bent toch te groot, maar je bevalt mij goed. En jij ook wendde zij zich tot Ilse, die naast Nellie stond. ‘Je hebt haast net zulk krulhaar als ik. Weet je wat, jij zult mijn vriendin zijn, met jou wil ik wel spelen.’
Zij greep Ilse's hand en keek haar met hare groote oogen trouwhartig aan. Het jonge meisje was verrukt over die hartelijke toenadering der kleine en kuste en liefkoosde haar.
Natuurlijk waren al de meisjes ten hoogste ingenomen met het kind, dat als eene teedere elf in hun midden stond. Lange, blonde lokken vielen langs hare schouders en de
| |
| |
zwarte oogen met de fijngeteekende, donkere wenkbrauwen vormden daarmee eens treffend schoons tegenstelling. Een zeer kort, wit, geborduurd jurkje liet haar hals en armen vrij, en was met eene donkerroode, zijden sjerp om het middel bevestigd.
‘Verrukkelijk schepseltje! Engel! Kleine fee!’ en dergelijke overdreven uitdrukkingen kreeg Lilli van alle kanten te hooren. Juffrouw Raimar, die ongemerkt binnengekomen was, hoorde het hoofdschuddend aan.
Zij trad in den kring en nam Lilli bij de hand. ‘Ga mee, lief kind,’ zeide zij, ‘je moet eerst een andere jurk aan hebben. Je zoudt kou kunnen vatten in dit lichte costuum.’
‘Och, laat mij hier blijven, juffrouw,’ smeekte de kleine. ‘Ik ben heelemaal niet koud. Ik ben altijd zoo gekleed. De meisjes zijn zoo lief, het bevalt mij hier goed!’
‘Neen, neen,’ antwoordde de directrice vriendelijk, ‘aan het avondeten zie je ze allen weer.’
‘Mag Ilse mee?’ vroeg Lilli, en deze wensch werd haar toegestaan.
Zoodra Ilse met het kind de kamer verlaten had, wendde juffrouw Raimar zich tot hare kweekelingen en sprak:
‘Ik moet je dringend verzoeken, Lilli in het vervolg niet meer zulke vleierijen in het gezicht te zeggen. Wilt gij haar ijdel maken en oppervlakkig? Zij is een zeer mooi kind, en zal het reeds dikwijls genoeg gehoord hebben, er zijn veel domme menschen in de wereld. Wij zullen echter voorzichtiger zijn en gij zult mij zeker mijne taak licht helpen maken, niet waar? Lilli blijft bij ons. Ik had er nog niet over gesproken, omdat hare komst nog niet geheel zeker was.’
‘Waar wonen hare ouders?’ vroeg Flora.
| |
| |
‘In Weenen,’ vertelde juffrouw Raimar. ‘Haar vader is dood en hare moeder is eene beroemde tooneelspeelster; daar zij zich in haar beroep weinig met de opvoeding van haar dochtertje bemoeien kon, heeft zij besloten het naar eene kostschool te zenden.’
‘Lilli's moeder is een mooie vrouw,’ merkte Nellie aan.
‘Waar heb je haar gezien?’ vroeg de directrice eenigszins verbaasd.
‘O, ik zag haar voorbijkomen,’ antwoordde Nellie, even kleurend.
‘Zij kon tot haar spijt niet langer blijven,’ vervolgde de directrice tot juffrouw Güssow, ‘met den sneltrein keert zij van avond naar huis terug.’
De jonge meisjes luisterden oplettend. Zij hadden ‘vreeselijk’ graag meer bijzonderheden gehoord over Lilli's mama, de beroemde actrice, die sterk op hunne fantasie werkte, maar zij vernamen niets. Het gesprek was afgebroken en juffrouw Raimar voerde de nieuwsgierigen onzacht in de werkelijkheid terug met de vraag:
‘Wie moet voor de tafel zorgen? het is tijd om thee te gaan drinken.’
De beurt was aan Ilse en Flora. De laatste verliet terstond het vertrek, om weldra met Ilse terug te keeren. Beiden droegen een stapel borden, dien zij op een klein tafeltje neerzetten. Toen legden zij het laken over de groote tafel en maakten alles in orde.
Voor een paar maanden nog zou het Ilse onmogelijk geschenen hebben, dat zij ooit dergelijken arbeid zou verrichten, nu stond zij daar met een lichtrood schortje voor, en deed alles even netjes en handig als de andere meisjes.
| |
| |
Den eersten keer was het natuurlijk niet zoo goed gegaan, en het had ook lang geduurd, eer zij het over zich verkrijgen kon, zulk ‘meidenwerk’ te doen. De goedmoedige huishoudster had heel wat te stellen gehad met Ilse's stijfhoofdigheid, en had vele onvriendelijke antwoorden van haar moeten verduren.
Zoo had zij bv. eens een bord met boterhammen laten vallen en eene melkkan omgestooten, en toen de huishoudster haar vermaande, beter op te letten, had zij trotsch geantwoord:
‘Neen, ik wil niet voorzichtig zijn, tafel dekken is mijn werk niet.’
Maar ten slotte lette zij toch beter op, want door allen uitgelachen te worden is geene zeer aangename gewaarwording. Ook merkte zij dat geen der anderen, de onbevallige Grete zelfs niet uitgezonderd, zich zoo onhandig aanstelde als zij, en dat de meesten de huiselijke bezigheden op bevallige wijze, met een vriendelijk gezicht verrichten, en dat prikkelde haar naijver.
Lilli kreeg aan tafel eene plaats tusschen Ilse en de directrice, en babbelde zoo grappig, dat allen plezier aan haar hadden. ‘Zij kent geen verlegenheid,’ merkte Flora wijs aan, ‘dat komt, omdat zij onder artisten is grootgebracht.’
‘Och juffrouw, geef mij nog een boterham, als 't u blieft, ik heb zoo'n ergen honger,’ riep zij, en toen juffrouw Güssow haar vroeg, wat haar lievelingsgerecht was, antwoordde zij: ’Weener worstjes en zuurkool.’
‘Je zult toch wel meer van melkkost houden?’ meende juffrouw Raimar.
| |
| |
‘O neen! melkkost, daar houd ik heelemaal niet van - maar een groot stuk rundvleesch met grauwe erwten - dat is lekker!’
Allen lachten, de directrice inkluis.
Met Lilli was er een nieuw tijdvak op school aangebroken. Zij werd het middelpunt, waar alles zich om heen draaide. Al vermeden de meisjes het ook haar vleierijen in het gezicht te zeggen, allen maakten haar toch voortdurend het hof. Overgelukkig waren zij, als Lilli zich bewegen liet een Oostenrijksch volksliedje voor hen te zingen, doch dat gebeurde niet dikwijls, want als de kleine er niet voor in de stemming was, liet zij zich door niets of niemand overhalen. - Flora geraakte dan telkens in verrukking, voorspelde Lilli eene groote toekomst en verzekerde dat zij met hare volle, weeke stem eene eene ster van de eerste grootte aan den theaterhemel zou worden.
Vol en week was de stem niet, Flora keek als gewoonlijk door haar romantischen bril, maar het klonk aandoenlijk lief, als de kleine met een ernstig gezichtje stond te zingen.
Toen zij voor de eerste maal: ‘Kommt a Vogerl geflogen!’ voordroeg, fluisterde Melanie Flora toe: ‘Zij is om te stelen. Kijk eens, hoe melankoliek zij met die mooie, donkere kijkers in de verte staart.’
‘Ja, melankoliek,’ herhaalde Flora langzaam en gevoelvol, ‘je hebt gelijk. Weet je wat het is, Melanie, er ligt iets geheimzinnigs, iets droomerigs in die diepe fluweelen Mignon-oogen, alsof zij zeggen wilden: ‘ik pas niet voor deze kleingeestige wereld.’
’Denn es kümmert zieh ka Katzerl - ka Hünderl um mi,’ eindigde Lilli haar liedje.
| |
| |
‘O, hoe aardig!’ riep Nellie in de handen klappende.
‘Hoe kan je die woorden nu aardig noemen!’ riep Flora geërgerd, ‘Treurig - somber - dat is de uitdrukking, die daarvoor past. Een eenzaam, verlaten hart heeft ze ondervonden, en welk eene foltering moet het daarbij hebben uitgestaan.’
‘O, de hart is een zeer taai ding, al was het dikwijls beter dat....’ haalde Nellie aan, maar zij kwam niet verder, want Flora hield haar den mond dicht.
‘Dat is onaardig van je - heel onaardig!’ riep zij; ‘nooit weder zal ik je in mijne geheimste gedachten inwijden! Hoe durf je mijn vertrouwen zoo schandelijk misbruiken!’
|
|