Stijfkopje op school
(1904)–Emmy von Rhoden– Auteursrecht onbekend
[pagina 51]
| |
Güssow de ronde had gedaan, toen het licht uitgeblazen was en in het geheele huis stilte heerschte, riep Nellie: ‘ben je wakker, Ilse!’ ‘Ja,’ antwoordde deze, ‘wat is er?’ ‘Kleed je stil aan, wij gaan de klein koffer uitpak.’ ‘Maar het is zoo donker,’ meende Ilse. ‘O, dat is niets, ik heb wel licht.’ Meteen stapte Nellie voorzichtig uit bed en liep op hare kousen naar de commode, waar zij uit de bovenste lade eene waskaars te voorschijn haalde. Zij stak die aan en zette er een boek voor, zoodat het schijnsel niet van buiten kon gezien worden. ‘Mooi, niet?’ vroeg zij, ‘gauw nu wat. Waar is de sleutel?’ ‘Hier,’ zeide Ilse en haalde hem onder haar hoofdkussen weg, ‘ik zal hem zelf open doen.’ Nellie lichte bij en wachtte in spanning op al de schatten, die zij zien zoude, maar het viel haar bitter tegen. De lekkernijen, die zij verwachtte - Nellie hield dol van zoetigheid - kwamen niet te voorschijn. ‘O, doe je geen koek heb?’ vroeg zij, gooide wat rommel op den grond en voelde met hare hand tot op den bodem. ‘Au, au!’ riep zij plotseling, hare hand terugtrekkende. ‘Wat is dat? Ik ben geprikt!’ En werkelijk hing er een druppel bloed aan haar vinger. Ilse begreep niet, waaraan Nellie zich had kunnen bezeeren maar toen zij het geval onderzocht, ontdekte zij weldra de oorzaak. O schrik! het glas met de boomkikker was kapot, en Nellie had zich aan eene glasscherf gesneden. ‘Waar zou de kikker zijn?’ vroeg Ilse angstig, terwijl zij de scherven uit den koffer haalde. | |
[pagina 52]
| |
‘Wat - een kikker? Een levend kikker? O wee, heb je het ingepakt? Hoe kun je zulk een arm dier doen in de koffer? Zonder lucht moet het dood zijn!’ Ilse had juist het arme beest gevonden, dood natuurlijk. Zij legde het op de vlakke hand en ademde er op, in de hoop het weer levend te maken. Nellie lachte haar uit. ‘Je heb de arm, klein kikker vermoord,’ zeide zij. ‘O, het is kapot! Het krijgt de leven niet weer, nooit! Morgen vroeg leg wil het in een doos en begraaf het onder de linde.’ Ilse kreeg de tranen in de oogen. Zij had den kikvorsch zelve gevangen en er altijd plezier in gehad hem te verzorgen en nu was hij dood door hare eigen schuld. ‘Hoe slecht van mij, dat ik zoo dom kon zijn!’ klaagde zij. ‘Ik heb er heelemaal niet aan gedacht, dat hij stikken moest. -’ Het vooruitzicht op de plechtige begrafenis troostte haar eenigszins. ‘Wij maak een klein heuvel,’ zeide Nellie, ‘en plant er bloemen op. En een klein kruis steek wij in de grond en schrijf daarop: Hier rust Ilse's kikvorsch. Hij moest verlaten zijn jong leven, omdat hij niet licht genoeg had.’ Ilse lachte door hare tranen heen. De opgezette kanarie had ook veel geleden door de reis. Het kopje was plat gedrukt en de eene vleugel hing er bij. ‘Laat mij maar zorg,’ beloofde Nellie vertroostend, ik zal het wel in orde maken.’ ‘Wat is dat?’ vroeg zij plotseling, en hield Ilse's blouse jurk omhoog, waarom dit smakelooze japon ingepakt, - en de oud, vuil laarzen - wat moet je daarmee?’ | |
[pagina 53]
| |
Ja, daar had Ilse niet veel over nagedacht, maar zij vond het niet pleizierig haar lievelingscostuum zoo veracht te zien. ‘Je hebt er geen begrip van,’ zeide zij en nam het Nellie uit de hand. ‘Het is mjjn liefste, mooiste jurk! Van die andere kleeren houd ik volstrekt niet, zij zitten zoo stijf en zien er zoo nuffig uit.’ ‘Mag ik het eens aan?’ verzocht Nellie. Daar kon Ilse niets tegen inbrengen. Zij hielp Nellie kleeden en weldra zag deze er allerpotsierlijkst uit. De rok was haar te kort, want zij was iets langer dan Ilse, zoodat de lange, witte nachtjapon er onder uithing; de blouse was op verschillende plaatsen gescheurd, en Nellie had den rechterarm door eene opening naast het armsgat gestoken, zoodat de mouw op haar rug bengelde. Nu bond zij ook nog het oude leeren ceintuur om haar slank middel, maar de laarzen wilde zij er niet bij aantrekken, die vond zij te vuil. ‘Makkelijk is dit jurk, dat is waar,’ zeide zij, en begon allerlei luchtsprongen te maken. ‘Men is er zoo vrij in - zoo licht!’ Ilse lachte zoo smakelijk, dat Nellie op haar toeschoot en de hand op haar mond legde. ‘Pas op, je zult ons verklap!’ ‘Ik kan het niet anders, je ziet er zoo vreeselijk dwaas uit.’ Nellie hield de waskaars voor den spiegel en bekeek zichzelve. ‘O, hoe afschuwelijk!’ zeide zij en trok de japon haastig uit, ‘hoe kun je mooi vind een zoo leslijk ding!’ Ilse stopte hare heerlijkheden weer in den koffer, het licht | |
[pagina 54]
| |
werd uitgeblazen, en binnen eenige minuten lagen de beider meisjes in een diepen, gerusten slaap. |
|