| |
[3]
Een poosje stond zij voor de gesloten deur, eer zij den moed vond aan de schel te trekken. Daar werd de deur vanzelf geopend en juffrouw Güssow stond voor haar. Zij had, boven uit een raam kijkende, het rijtuig zien naderen, en was naar beneden gekomen om Ilse te ontvangen.
‘Ziezoo, nu ben je een lid van onze familie, kindlief,’ zeide zij hartelijk, ‘schrei nu niet meer, wij zullen allen veel van je houden.’
Ilse gaf geen antwoord; zij voelde zich zoo diep rampzalig, dat zelfs die vriendelijke woorden geen weerklank in haar hart vonden.
‘Wil je naar je kamer gaan?’ vroeg de onderwijzeres. Ilse knikte van ja, zij hield nog altijd den zakdoek voor de oogen gedrukt.
‘Nellie,’ riep juffrouw Güssow, ‘ga met Ilse naar boven en help haar wat met uitpakken. Je vindt het zeker prettig, is het niet, je boel dadelijk in orde te maken?’
Zij wist wel, dat Ilse er waarschijnlijk niet veel lust in had, maar zij wist ook dat werkzaamheid de beste afleiding geeft bij leed en kommer.
De beide meisjes gingen naar boven. Ilse liet zich, zonder
| |
| |
zelfs haar hoed af te zetten, op een stoel neer vallen en staarde het venster uit. Zij had volstrekt geen plan haar koffer te ontpakken, en vond het onredelijk, dat men zulk meidenwerk van haar verlangde. Nellie had zwijgend de kast geopend, de laden der commode uitgeschoven, en wachtte tot Ilse zou opstaan.
‘Geef mij je sleutels,‘zeide zij eindelijk. ‘ik zal open doen de koffers, wij moeten uitpak.’
Onwillig verliet Ilse hare plaats, en wierp, om hare boosheid te koelen, haar hoed ver van zich op den grond.
‘Waarom moet ik alles uitpakken!’ zeide zij, ‘ik weet niet eens of ik hier wel blijf; het bevalt mij hier niet!’
Nellie raapte den hoed op en legde hem op een bed. ‘O,’ verzekerde zij bedaard, ‘dat went wel. Het gaat zoo niet ieder van ons, als wij hier komen. Je moet niet de hoofd laten hangen. Nu geef je sleutels, dat ik kan opendoen.’
Geen beter middel tegen Ilse's trots dan Nellie's zachtaardigheid. Zij gaf den sleutel en keek toe hoe Nellie alles uit den koffer haalde.
‘Nu moet je zelf leg de dingen in de la,’zeide Nellie. ‘Ik zal je alles aanreiken.’
Ilse had er weinig lust in, ze was niet gewoon iets te doen. Zij nam de nette pakjes linnengoed, waar roode bandjes om gebonden waren, en wierp ze alle door elkander in de kast. Nellie zag het eenige oogenblikken zwijgend aan, en begon te lachen.
‘Wat doe je? vroeg zij. ‘Weet je niet wat orde is? Zakdoeken, kragen, schorten, alles gooi je dooreen. Dat ziet erg slordig uit. Je moet leg het netjes naast elkander, zoo’ - en zij liet Ilse haar kastje zien.
| |
| |
‘Dat kan ik niet!’ antwoordde Ilse, ‘en ik vind het ook onnoodig, zooveel tijd aan die domme dingen te besteden!’
‘Domme dingen!’ herhaalde Nellie. ‘O, Ilse, hoe kan je zeg het! Zie deze fijne zakdoeken, hoe mooi zij zijn geborduurd. - o en die beeldige schortjes! En je heb daarop gelegd de zware broeken! hoe je ze geknoeid heb! Laat maar,’ ging zij voort, toen Ilse op het punt was, schoenen en laarzen op het linnengoed te gooien, ‘ik zal het doen alleen, je kunt niets.’
Dat liet Ilse zich geen tweemaal zeggen. Bedaard zag zij het aan, hoe Nellie de laarzen onder in het kleerenkastje zette, en verder alles de juiste plaats gaf.
‘O, een mooi boek!’ riep deze plotseling en nam een boek uit den koffer, dat in bruin fluweel gebonden en met zilver beslagen was. Op een zilveren plaatje aan de voorzijde was gegraveerd: Ilse's dagboek.
Ilse nam het Nellie uit de hand en bekeek het verwonderd. Wat was dat voor een boek? Zij wist er niets van. Een sleuteltje stak in het slot, en toen zij het opende viel er een blaadje papier uit. Zij nam het op en las:
‘Lief kind!
Moge dit boek je in den vreemde een trouwe vriend zijn. Als je verdriet hebt, zoek dan bij hem je troost en deel hem alles mee, wat er in je omgaat. Hij kan zwijgen en zal je vertrouwen nooit misbruiken. Denk met liefde aan je
Mama.’
Zonder een woord te zeggen, legde Ilse het boek neer. De aardige verrassing deed haar niet het minste genoegen,
| |
| |
en de liefdevolle woorden van hare moeder maakten volstrekt geen indruk op haar.
‘Ben je niet blij er mee?’ vroeg Nellie, verbaasd over die onverschilligheid.
Ilse schudde het hoofd. ‘Wat moet ik er mee uitvoeren?’ vroeg zij, en de mooie frissche lippen werden minachtend gekruld, ‘ik schrijf er toch nooit iets in. Ik zal al blij zijn, als min werk klaar is Voor zulke nuttelooze geschiedenissen heb ik geen tijd en geen lust.’
‘Ik zou heel blij zijn, als ik had een moeder, die mij zoo iets zond,’ zeide Nellie treurig.
‘Is je moeder dood?’ vroeg Ilse deelnemend.
‘O, ze is lang, lang dood,’ vertelde Nellie. ‘Zij stierf, toen ik nog was een klein baby. Mijn vader is ook dood - ik ben geheel alleen. Niemand heeft mij lief zoo recht hartelijk.’
‘Arme Nellie,’ zeide Ilse en greep hare hand. ‘Maar je hebt toch broers en zusters?’
‘O neen! niets - heel alleen! Een oude oom laat mij opvoeden in Duitschland, en als ik geleerd heb goed Duitsch, moet ik worden een gouvernante.’
‘Gouvernante!’ riep Ilse verwonderd. ‘Daar hen je toch veel te jong voor. Alleen oude dames kunnen gouvernante worden!’
Nellie lachte hartelijk over deze opvatting en meteen was hare treurige stemming voorbij en kwam hare aangeboren vroolijkheid weer boven, zooals de zonnestraal door grijze wolken breekt. Op Ilse had Nellie's verlaten toestand echter een diepen indruk gemaakt,
‘Laat mij je vriendin zijn,’ zeide zij trouwhartig, ‘ik zal heel veel van je houden.’
| |
| |
‘Graag,’ antwoordde Nellie en reikte Ilse de hand. ‘Je heb mij zoo goed bevallen van de eerste oogenblik af.’
De groote koffer was nu leeg, en Nellie was juist op het punt de riemen van den kleinen los te maken, toen Ilse hem haar onzacht uit de hand trok.
‘Die blijft dicht,’ zeide zij, ‘je mag niet zien wat daarin zit!’
‘O he! Wat booze pogen zet je!’ riep Nellie en hield zich uiterst verschrikt. ‘Zijn er geheimen in de klein koffer? Is koek en worst er in?’
Ilse moest lachen en had dadelijk berouw over hare heftigheid.
‘Wees niet boos, Nellie,’ zeide zij, ‘als je belooft mij niet te verraden, zal ik je laten zien wat er in is, maar de hand er op dat je zwijgen kunt.’
Nellie legde den vinger op den mond en bezegelde hare belofte met een handdruk.
Ilse nam nu den sleutel, dien zij aan het zwarte lint om haar hals droeg, en wilde dien juist in het slot steken, toen er gebeld werd voor het avondeten.
‘O hoe jammer!’ riep Nellie, die brandde van nieuwsgierigheid om de geheime schatten te zien. ‘Nu moet wij naar beneden en kun pas uitpak na de naar bed gaan!’
‘Hoe kunnen wij uitpakken, als wij in bed liggen?’ vroeg Ilse verbaasd.
‘Stil!’ antwoordde Nellie en legde opnieuw den vinger op de lippen, ‘dat is mijn geheim’....
Ilse werd de plaats naast de directrice aangewezen, en aan hare andere zijde zat een Russisch meisje, Orla Sassu witsch, eene bevallige en zeer merkwaardige verschijning met kort,
| |
| |
zwart haar, levendige, donkere oogen en een stomp neusje. Zij telde zeventien jaar, hoewel zij er ouder uitzag. Zij sprak vloeiend Duitsch.
Ilse had graag naast Nellie gezeten, maar die had eene plaats aan het andere eind van de kamer. Op het oogenblik zat zij daar nog niet, doch was met nog een meisje aan een zijtafeltje bezig en hielp de huishoudster met het ronddienen der thee.
Het stond heel aardig die jonge meisjes met hare schoone schortjes zoo huiselijk en handig bezig te zien.
Verscheiden schotels met boterhammen rijkelijk met worst en vleesch belegd, waren op de tafels verdeeld.
Juffrouw Raimar nam den schotel, die voor haar stond, en gaf hem aan Ilse.
‘Neem er van,’ zeide zij, ‘en geef dan aan je buurvrouw.’
Ilse had honger. Des middags had zij haast niet kunnen eten, maar nu deed de natuur hare rechten gelden. Zij nam vier stukjes brood tegelijk, legde die twee aan twee op elkander, en at alles in drie of vier happen op. Zij gaf er niet om dat haar mond propvol zat, zoodat hare wangen uitpuilden; thuis was zij gewoon op deze wijze te eten. En als zij dronk, hield zij haar kopje met beide handen vast en steunde de ellebogen op de tafel.
Juffrouw Raimar had eerst niet op Ilse gelet, en merkte het eerst, toen zij in hare nabijheid onderdrukt gelach hoorde. Melanie en Grete Schwarz, twee zusters uit Frankfort am Main, die tegenover Ilse zaten, hadden de grootste pret om hare ongemanierdheid, stieten hare buren heimelijk aan en wezen met de oogen naar de nieuwelinge.
| |
| |
Een strenge blik der directrice bracht de meisjes tot rust. Zij had niet graag, dat de fouten en dwaasheden der anderen bespot werden. Om Ilse niet beschaamd te maken tegenover hare medeleerlingen, zeide zij voorloopig niets over hare slordige manier van eten, maar nam zich voor dat later onder vier oogen te doen.
‘Heb je nog honger, Ilse?’ vroeg zij.
In plaats van te antwoorden, knikte deze slechts van ja, zij was pas begonnen met eten.
Weer werd haar de schotel aangeboden en weer nam zij dezelfde portie en at die op dezelfde wijze.
‘Wat een gulzig kind!’ fluisterde de vijftienjarige Grete hare twee jaar oudere zuster toe. ‘Kijk eens hoe zij haar mond volpropt.’
Melanie moest de hand voor den mond houden, om niet hardop te lachen.
Om half acht was het avondeten afgeloopen en hadden de kostmeisjes verlof tot negen uur te doen wat zij wilden. Dan was het tijd om te gaan slapen.
‘Kom mee,’ zeide Nellie tegen Ilse, ‘ik zal wandelen met je in den tuin. Maar je heb nog niet je servet gevouwd en de ring omgedaan! Dat moet eerst.’
‘Neen,’ antwoordde Ilse, ‘dat doe ik niet! Waar zijn de meiden dan voor? Thuis deed ik zulke dingen nooit zelf.’
‘Doet niet, mijn lieve kind. Hier moet je het wel, net als wij allemaal, kijk maar.’
Ja, daar lagen inderdaad alle servetten netjes naast de borden, zij was de eenige, die het hare niet opgevouwen had Ongeduldig nam zij het beet, frommelde het in elkaar en haalde er den ring over.
| |
| |
‘Niet zoo, dat is slordig,’ meende Nellie.
Zij deed het nu zelve netjes en handig; het was een lust te zien hoe keurig en bevallig zij al die kleine werkzaamheden verrichte.
‘Nu gauw in den tuin!’ zeide zij, en stak haar arm in dien van Ilse.
De tuin was niet zoo groot als die op Moosdorf, maar goed onderhouden en schaduwrijk, en van alle kanten had men het uitzicht op de met bosschep begroeide bergen.
‘Is het niet mooi hier?’ vroeg Nellie, ‘heb je bij jullie ook zoo mooie bergen?’
‘Neen, bergen hebben wij niet,’ vertelde Ilse, ‘en toch is het bij ons veel prettiger. Het uitzicht is zoo vrij, men kan aan alle kanten ver om zich heen zien. Wij hebben geen muur om ons park, maar een groene heg, dat staat veel mooier.’
Nellie bracht haar naar verschillende lievelingsplekjes, naar de schommel, naar het gymnastiekveld en naar eene oude linde, die met hare breede takken eene groote, ronde ruimte beschaduwde.
‘O, het is heerlijk hier! Nietwaar?’ vroeg zij verrukt en keek met stralende oogen omhoog naar het groen bladerdak. ‘Hier zit wij graag na de eten. Deze oude boom kan veel vertel, als hij wil! Hij weet zooveel geheimen, die zijn verteld hier!’
Onder Nellie's gebabbel ging de tijd spoedig voorbij. Ilse, die zich des morgens zoo ongelukkig had gevoeld, die des middags gemeend had de scheiding van haar vader niet te zullen overleven, had al verscheiden malen hartelijk moeten lachen over de grappige opmerkingen van hare nieuwe vriendin omtrent de andere kostmeisjes.
| |
| |
‘Hoe heet het meisje, dat aan tafel naast mij zit?’ vroeg Ilse.
‘Die met de korte haar en de knijper op den neus! Dat is Orla Sassuwitsch. O, zij is erg verstandig. Wij vrees haar allemaal een beetje, omdat zij je altijd zegt de waarheid vlak in je gezicht.’
‘Dat is toch mooi,’ vond Ilse.
‘O ja, als de waarheid is aangenaam, maar soms is ze onaangenaam, dat hoort geen mensch graag. Als ik zou zeg tot haar: “Orla, je hebt gerookt!” dat zou ze niet prettig vind, en het is toch waar. Ik heb geloerd door haar sleutelgat en heb gezien dik rookwolks.’
Zij waren nu bij een treurwilg aangeland, die zijn groene takken tot op den grond lieten hangen. Nellie bleef staan en boog er eenige terzijde.
‘Hier, Ilse, stel ik je voor onze dichteres,’ zeide zij lachend.
Ilse keek naar binnen en zag een lang, blond meisje op eene bank zitten. Zij was zeer bleek en haar gelaat was met tallooze zomersproeten overdekt. Op haar schoot bad zij een dik, blauw schrift, waar zij ijverig in schreef.
Dat was voor Ilse iets geheel nieuws, dat zeventienjarige meisjes verzen konden maken. Met veel belangstelling keek zij het dichteresje aan.
‘Zij schrijft romans,’ vervolgde Nellie, ‘maar hoe! Altijd zijn gebroken harts daarin. Je doe bederf je oogen, je heb niet genoeg licht voor je roman!’
Tot nu toe had Flora Hopfstange zich niet laten storen in haar arbeid, doch nu verveelde het haar.
‘Laat mij met rust, Nellie!’ riep zij en sloeg hare licht- | |
| |
blauwe oogen dwepend omhoog. ‘Ik had juist zulk eene goddeljke gedachte, en nu ben ik die weer kwijt.’
‘Wacht, ik zal zoek!’ plaagde Nellie en bukte alsof zij iets op den grond zocht.
‘Je bent on uitstaanbaar,’ zeide Flora verontwaardigd. ‘Jij hebt natuurlijk geen flauw begrip van mijne poëzie, je kunt nog niet eens zonder fouten praten!’
‘Ja, dat is waar,’ gaf Nellie lachend toe en verliet met Ilse de beleedigde dichteres.
Nu kwamen Melanie en Grete hun tegen. Tusschen de zusters in liep een meisje van Melanie's leeftijd met een lief, zacht gezichtje en gladgestreken, bruin haar. Zij glimlachte vriendelijk tegen Ilse en Nellie, doch Melanie en Grete keken de nieuwaangekomene in het voorbijloopen spottend aan.
‘Je kent de zusters,’ zeide Nellie, ‘ze zit over je aan tafel, maar onze “lieve” ken je nog niet. O, Ilse, zij is een zoo goed, welopgevoed meisje. Zij is altijd de eerste in alle lessen en zij doet nooit een dwaasheid; Rosi Möller is een modelkind.’
‘Wat zeg je van ons modelkind?’ riep ineens eene vroolijke meisjesstem. ‘Nellie, Nellie, je booze tongetje gaat er zeker met je van door!’
‘Je vergis je, lachduifje,’ antwoordde Nellie, ‘Ilse is nog zoo vreemd, ik maak haar bekend.’
‘Wie was dat?’ vroeg Ilse, toen de kleine, ronde gestalte die aan Orla's arm hing, ver genoeg verwijderd was.
‘Dat is Annemie van Bosse, bijgenaamd lachduifje. Zij lacht veel, altijd bijna, en je moet meelach, zij steekt aan. Nu heb ik je gewezen al de meisjes van ons leeftijd, de
| |
| |
anderen zijn te jong of het zin Engelschen. Van die is niet veel te zeg, ze zijn alle vervelend en zij spreek nog meer gebrekkig als ik.’
Klokslag negen gingen alle kostmeisjes naar binnen en volgens gewoonte begaven zij zich eerst naar de kamer der directrice, om haar goeden nacht te wenschen. Juffrouw Raimar kuste ze op het voorhoofd, en zeide deze en gene een prijzend en een bestraffend woord over haar gedrag, maar alles op een vriendeljjken toon, zooals eens moeder tot haar kinderen spreekt.
‘Wacht nog even,’ vroeg zij, toen Ilse haar de hand gaf, ‘ik heb je iets te zeggen.’
En toen zij alleen waren gebleven, vermaande zij haar wat behoorlijker te eten.
‘Je moet niet het kopje in de beide handen houden en de ellebogen op de tafel steunen, mijn kind, je weet niet hoe leelijk dat staat. Let maar op de anderen, niemand doet dat zoo. En dan niet zulke groote happen in den mond steken, dat lijkt zoo gulzig, en men ziet dat alleen van kleine kindertjes?’
Ilse was vuurrood geworden van boosheid, dat iemand eens aanmerking op haar durfde te maken. Zij hield de lippen stijf op elkander geklemd en had moeite een brutaal antwoord in te houden.
‘Ga nu naar bed, en slaap goed.’
Zij wilde IIse op het voorhoofd kussen, maar deze trok haar hoofd snel terug. Het was haar onmogelijk eene liefkoozing te ontvangen van iemand, die zij op dit oogenblik haatte.
Juffrouw Raimar wendde zich teleurgesteld van het stijfkopje af, en Ilse verliet de kamer.
| |
| |
Zij vloog de trap op, stormde de kamer binnen, wierp de deur in het slot en schoof er den grendel voor.
‘Niet doen,’ zeide Nellie, ‘het mag niet. Als wij lig in bed, komt juffrouw Güssow de ronde doen.’
Maar Nellie moest zelve den grendel afschuiven, want Ilse deed juist alsof zij niet hoorde. Onstuimig liet zij zich op haar bed neervallen en barstte in tranen uit.
‘O, wat is het!’ vroeg Nellie verschrikt.
‘Hier blijf ik niet! Ik ga morgen weg! Als mijn papa dat wist, hoe zij mij behandeld heeft!’ riep Ilse snikkende.
Door vele vragen kwam Nellie eindelijk te weten, wat juffrouw Raimar gezegd had.
‘Ik eet onbehoorlijk, ik neem te groote happen, ik ben gulzig! Thuis mag ik eten hoe en wat ik wil! Ik wil weer weg! Morgen ga ik heen!’
‘Je moet je niet zoo ongelukkig maak om een zoo klein ding,’ zeide Nellie zacht en streek met hare kleine hand over Ilse's krullend haar. ‘Juffrouw Raimar is zeer rechtvaardig, zij meent het goed en wil je niet beleedig. Zij doet zoo met ieder van ons. Wij zijn nog jong en dom en moet nog leer. - Kom, nu gaan wij in bed, en later, als juffrouw Güssow is weg, staan we stil op als muisjes en pakken je klein koffer leeg.’
Zoo gemakkelijk was Ilse echter niet te bedaren. ‘Neen,’ riep zij, opspringende, ‘de kleine koffer blijft dicht! Ik ga hier weg!’
Haastig kleedde zij zich uit, wierp hare kleeren rechts en links om zich heen, en kroop snikkend onder de dekens. Zonder een woord te zeggen vouwde Nellie alles netjes op, en hing de reisjurk aan een spijker. Toen ging zij ook
| |
| |
slapen, maar eerst knielde zij voor haar bed neer, en sprak zacht een kort gebedje.
‘Goeden nacht, Ilse,’ zeide zij toen, en gaf haar een kus. ‘Je moet nu niet ween meer, - alle begin is moeilijk.’
Doch Ilse schreide nog lang. Hare gedachten keerden terug naar haar vader en begeleidden hem op de terugreis. Over een paar uur zou hij thuis zijn. Och, als hij eens wist hoe zijn eenig kind behandeld werd! Zij voelde zich zoo ongelukkig in de gevangenschap! - Als een kind schreide zij zich in slaap, maar nare droomen deden haar telkens wakker worden. Nu eens hield zij een kopje in de hand, en liet het op den grond vallen, dan weer zag zij de directrice in hare grijze japon voor zich staan met een dik stuk brood doch als zij er in happen wilde, was het verdwenen.
|
|