Vreugde-Bergh, bestaende in ziel-suchten, bruylofts-gesangen, en stightelijke vermakelijkheden (eerste deel)
(1661)–Cornelis Rhijnenburgh– Auteursrechtvrij
[pagina 136]
| |
Stem: Fortuyn ghy doet mijn sinnen,
Vryer.
1. Ik gaan mijn Lief verklaren
Hoe dat ik ben van sin,
Om nog eens uyt te varen,
En dat we’er Straat-waart in,
Een reysje van twee Iaren,
Of ook misschien wel min,
En dan met liefd’ te paren
Soo ik haar weder vin.
| |
[pagina 137]
| |
Vrijster.
2. EyQ doch wie mach daar wesen?
Dat’s wel een bitter woordt:
My dunkt, ik heb voor desen
Die stem wel meer gehoort.
Ik moet eens buyten treden
En kijkken: want ik gis:
Ia voelt aan al mijn leden
Dat het de Liefste is.
Vryer.
3. Ik zal haar min’lijk groeten:
Maar met een droef verhaal.
O liefste Lief! wy moeten
Nu scheyden ander-maal:
Ik heb my gaan besteden
| |
[pagina 138]
| |
Te varen na de Straat.
Vrijster.
Wat’s dat een droeve reden?
Die ghy daar hooren laat.
Vryer.
4. Kom, Lief, kom gaan wy binnen
Te praten met malkaar.
Vrijster.
Hoe dus ontrust van sinnen,
Bedaar. O Lief! bedaar:
‘k Loof niet dat ghy soudt meenen
Te varen we’er spp verdt,
En my alsoo met eenen
Te plaatsen uyt u hert.
Vryer.
5. Laat varen die gedachten
En denkt om geen dingh min,
| |
[pagina 139]
| |
Wilt op mijn komste wachten,
’t Sal zijn tot ons gewin.
De reys is voor-genomen:
Maar als die is gedaan
Dan sal ik vlijtigh komen,
En met u henen gaan.
Vrijster.
6. Het zijn my nu alrede
Twee reysen soo gegaan.
Vryer.
O neen, Lief! want de tweede
Mocht voor een reys bestaan.
Vrijster.
Die wilt ghy dan vervaten
Alleen tot mijn verdriet.
Vryer.
Ey Kindt! wat meught ghy praten,
| |
[pagina 140]
| |
Dat is de meeningh niet.
Vrijster.
7. ‘k Sal ’t noch eens onderleggen,
En sien hoe ghy u draaght.
Vryer.
Dat niemant aars sal seggen,
Dan dat u wel behaaght:
Vrijster.
Maar, och! sy staat my tegen
De Straat, ik beef en schurk,
Als ik gaan overwegen
’t Perijkkel van de Turk.
Vryer.
Men moet op Godt betrouwen,
En hebben voort gedult.
Vrijster.
Ik hoop, dat ghy behouwen
We’er over-komen sult.
| |
[pagina 141]
| |
Vryer.
Dat gun ons God de Heere,
In wien het al bestaat.
Vrijster.
Die u om sijns Naams eere,
Behouwen varen laat.
8. Adieu mijn Lief, mijn Schoone,
Vaart wel mijn hooghste lust,
Vaart wel mijn troost, mijn Kroone,
Noch eens van my gekust;
Vryer.
Vaart wel mijn Lief, mijn leven,
Ik moet u soete mont
Ook noch een kusjen geven,
En blijf daar me’e gesont.
|
|