Vreugde-Bergh, bestaende in ziel-suchten, bruylofts-gesangen, en stightelijke vermakelijkheden (eerste deel)
(1661)–Cornelis Rhijnenburgh– Auteursrechtvrij
[pagina 125]
| |
Stem: Edel Karssou.1. O Bruydegom!
De tijdt doet my gedenkken,
Hoe dat het was geseyt:
Dies ik nu kom
Aan u een deuntje schenkken,
Dewijl het stuk soo leyt,
Om met vrolijkheyt
My tot u Feest te wenden,
‘k Wensch ghy meught,
| |
[pagina 126]
| |
Die staat in vreught,
Beginnen en volenden.
2. Wat ist een lust,
Voor die te samen paren,
Als liefde met haar gaat.
O! wat een rust,
Sal nu noch weder-varen,
En volgen op de daat
Van den Echten-staat,
Die ghy nu sult betreden.
’t Is een saak
Van groot vermaak,
Een Hemel hier beneden.
| |
[pagina 127]
| |
3. ‘t Most groote pijn,
Het mosten harde slagen,
En wel een sware last
Van droefheyt zijn,
Die ghy niet soudet dragen,
Soo ghy daar wel op past:
Houdt u altijdt vast
En wilt malkander helpen,
Rechte Trou,
Kan groote rou,
Seer light door eendraght stelpen.
4. Soo d’Opper-Heer
V stedes komt begieten
| |
[pagina 128]
| |
Met Vreughde-Wijn seer soet,
Denkt, dat hy we’er
Wil dankbaarheyt genieten,
Als Gever van het goet:
Soo u ’t kruys ontmoet,
Weest niet te seer verslagen,
Hebt het oogh
Altijdt om hoogh,
Op Godes welbehagen.
5. Ver-eende Twee,
Het moet u wel-bevallen,
De staat die ghy begint,
Jaaght na de vre’e,
| |
[pagina 129]
| |
En naar het soetst’ van allen
Twee herten eens gesint:
Daar men ’t ander vint,
Daar kan men niet besluyten
Als een Hel
En groot gequel,
Van binnen en van buyten.
6. O deughdigh Paar!
Gepaart met hert en sinnen,
Ik hope van u Tween,
Dat ghy malkaar
Gedurigh sult beminnen,
En leven onder een,
| |
[pagina 130]
| |
Sonder bitterhe’en,
Met soo een vast verbinden,
Dat geen nijdt Noch woorde-strijdt
By u sal plaatse vinden.
7. Wat sal ik meer?
Ik wensch u met u beyden,
Al wat den Hemel heeft,
Die wil soo seer
V zaadt en staat uyt-breyden
Als yemandt die nu leeft,
Dat ghy van u geeft
Veel Spruytjes, soete Kind’ren,
Dat u e’el
| |
[pagina 131]
| |
Geslacht niet heel
En kome te vermind’ren.
8. Des Hemels-Heer
Vervul u met sijn Zegen,
In allen overvloet:
Sijn gunst daal neer
Gelijk een vette regen,
Op alles watje doet,
Datje worden moet
Als aangename Boomen,
Die geplant
Staan aan de kant
Van verssche water-stroomen.
|
|