Vreugde-Bergh, bestaende in ziel-suchten, bruylofts-gesangen, en stightelijke vermakelijkheden (eerste deel)
(1661)–Cornelis Rhijnenburgh– AuteursrechtvrijStem, Psal. 51.1. O groote Godt! ghy die na desen tijt,
Als Rechter sult rechtveerdigh komen rechten,
| |
[pagina 13]
| |
En alles in een ooghenblik beslechten,
Tot eeuw’ge vreucht en eyndeloos gekrijt,
Mijn Ziel in my smelt wegh, als ik daar aan
Gedenkke, ‘k voel een trillingh door mijn leden
En roep, O Godt! wie sal voor u bestaan?
Soo ghy na recht wilt in ’t gerichte treden.
2. ‘k Heb tegen u duysent-maal misdaan;
Mijn sonden zijn, ik moet het openbaren,
Groot van ghetal, en meerder dan de haren
Mijns hoofdes, die sy verr’ te boven gaan.
Niet is in my daar ik op steunen mach:
Want d’aarde draaght gheen mensch van deuchden blooter,
| |
[pagina 14]
| |
Van dat ik aan mijns Moeders borsten lach,
Maak ik de schult noch alle dagen grooter.
3. Al wat de Son en wat de Maan bestraalt,
Staat op om sich aan my te mogen wreken
Dewijl ik van u Rechten afgeweken
In veelderley omwegen heb gedwaalt.
Dat meerder is de Goddelijkke Wet
Beschuldight my: want van mijn kintsche Iaren
Tot heden toe wert die van my besmet,
En ghy vervloekt al die die niet bewaren.
4. Waar sal ik dan gaan vlien? Waar sal ik heen
Om vry te zijn? Och! dat ik dat eens wiste.
Waar anders dan tot u, o Vrome Christe!
| |
[pagina 15]
| |
Mijn Heylant, mijn Verlosser, anders geen.
Ik steun op u en valt voor u te voer,
Al roepen tot den Hemel mijne sonden:
Veel sterkker roept u suyver-makend’ bloet,
Om mijnent wil gevloeyt uyt uwe Wonden.
5. Mijn sonden meer in menight’ dan het zant,
Zijn machtigh my voor Gode te beklagen:
Maar sterkker ghy om die al uyt te vagen,
Nadien ghy hebt behouden d’overhant:
Dewijl ik dan beken en open doe
Verstoot my niet, O Vorst! uyt Davids zade!
Maar dekt mijn schuld’ met u verdiensten toe,
En ondersteunt my voort met u genade.
|
|