Vreugde-Bergh, bestaende in ziel-suchten, bruylofts-gesangen, en stightelijke vermakelijkheden (eerste deel)
(1661)–Cornelis Rhijnenburgh– Auteursrechtvrij
[pagina 6]
| |
Stemme: Een Ionkvrouw’ die mijn hert doorwonde.1. De winter bangh en guer vermaart,
Vertoont hem als een Heer:
Al wat de Somer gaart en spaart
Dat neemt de Winter weer:
Sy is van aart en wesen kout,
Soo dat men dikwils beeft;
| |
[pagina 7]
| |
Maar hy staat wel te degen stout
Die wat te branden heeft.
2. De Vorsten bijster ongedaan
Die komen grilligh in;
De Vriesen vallen daar op aan
Met een verkoude sin,
Den blauwen Heer van Klappertant,
En Krimpen sijn gebuyr,
Die dringen ook met macht in ’t Lant
En kruypen naar het vuyr.
3. Die nu wel aardigh rijden kan,
Sal hem in haasten spoen,
Na buyten met de Schaatsen an
| |
[pagina 8]
| |
Om daer sijn best te doen:
Maar daar is ook veel sonde by,
’t Is meest al ydelheydt,
Het Rijden met de Dansery
Heeft weynigh onderscheyt.
4. ’t Is ysselijk voor Man en Vrou
Daar ik de naam van voer;
Mijn Vader hiet de groote Kou,
Het Water is mijn Moer,
En ik haar Dochter ben het Ys,
Soo dat my elk wel ken:
Maer veeltijts wort het yemandt wijs
Als ik ghebooren ben.
| |
[pagina 9]
| |
5. Daar wort my soo veel toe-betrout,
Als yemandt hier ontrent:
Al ben ik maar drie dagen out
Ik worde strax berent.
Van eersten af heb ik geen vree:
Siet hoe mijn saakken staan,
En leef ik noch een dagh of twee,
Dan gaat het harder aan.
6. Men drukt my met soo groote macht
Dat alles scheurt en kraakt,
Dies word’ ik haast te niet gebracht
En t’eenemaal mismaakt:
Maar ghy die daar soo vluchtigh rijt,
| |
[pagina 10]
| |
Ik bid’ u denk het vry,
O Vrfienden! dat u levens tijdt,
Veel snelder loopt dat ghy.
|
|