| |
| |
| |
Hoofdstuk VIII.
In Januari werd zuster Clara van leerling-verpleegster tot eerste verpleegster bevorderd op de mannen-chirurgische afdeeling.
Met vreugde begroette zij deze onderscheiding, al ontveinsde zij zich niet de moeilijkheden en bezwaren, aan deze verandering verbonden.
Als eerste verpleegster eener afdeeling, die uit verschillende ver van elkander gelegen zalen bestond, moest zij geheel de leiding van haar zaal op zich nemen, zij het ook onder de onmiddellijke controle van den hoofdverpleger.
Zij wist maar al te goed, dat de eerste verpleegster der zaal vaak handelend moet optreden en tegelijkertijd den noodigen tact moet bezitten, om het gezag van het hoofd der afdeeling te handhaven en te doen eerbiedigen.
| |
| |
De zaal zelf had, althans wat de patiënten betreft, veel aantrekkelijks voor haar, schoon de houten barak, gebouwd voor een tijdelijk verblijf van choleralijders, zeker niet aan de eischen van den tegenwoordigen tijd ook maar eenigermate kon voldoen.
Voor het eerst smaakte zij het genot, een eigen kamertje, hoe klein ook, te bewonen. Onder de opofferingen, aan het leven eener pleegzuster verbonden, was voor zuster Clara zeker een der grootste geweest, dat zij haar eigen lieve kamer in het ouderlijk huis moest missen. In deze groote omgeving had zij geen hoekje gehad, dat zij haar eigen had kunnen noemen; met tevredenheid had zij er zich in geschikt, op de groote zolderzaal met elf andere verpleegsters te wonen. Nu zij zich echter in het kleine voorkamertje van de barak, met het gezellig uitzicht op de groote boomen, die het oude gebouw omringden, verplaatst zag, kon zij nauwelijks gelooven, dat zij al die maanden dit voorrecht had kunnen ontberen.
Met den haar eigen smaak, en gedreven door de behoefte aan iets gezelligs en huiselijks om zich heen, had zij het kleine verblijf in een aardig kamertje herschapen, en menig gezellig uurtje brachten de zusters daar door, omringd door al die grootere en kleinere aardigheden, die Clara indertijd van huis had medegenomen.
| |
| |
De eerste weken ging zij eenigszins gebukt onder de verantwoordelijkheid, die op haar rustte. Een aanmerking, in die dagen door den geneesheer-directeur aan den hoofdverpleger over een verzuim harerzijds gemaakt, kostte haar bittere tranen, maar was haar tevens een spoorslag tot trouwe en nauwgezette plichtsbetrachting.
Het werd nu ook haar taak, de morgen- en avondvisite met den dokter der afdeeling te maken en hem bij kleine operaties en het verbinden der patiënten de behulpzame hand te bieden. Zij had het geluk, in den jongen arts iemand te vinden, die niet alleen voor de aan zijn zorgen toevertrouwde lijders met hart en ziel leefde, maar ook tegenover de zusters met de meeste bereidwilligheid was vervuld.
Hij waardeerde het, op de hulp der beschaafde jonge vrouw aan het ziekbed te kunnen rekenen, en vol vertrouwen haar de nakoming zijner wenken te kunnen overlaten. Hij stelde er prijs op, haar zooveel mogelijk in te lichten, waar zij met de eene of andere vraag tot hem kwam, en, nu Clara dezen winter met grooten ernst werkzaam, was voor het examen, dat zij in 't najaar als ziekenverpleegster wenschte af te leggen, waren zijn heldere verklaringen en de belangstelling, die hij toonde in hetgeen zij op den cursus leerde, voor haar van onberekenbaar nut.
| |
| |
Practisch hielp hij haar toepassen wat zij had bestudeerd, en met het grootste geduld herhaalde hij wat in den beginne haar nog onduidelijk bleek te zijn.
Het was op een helderen voorjaarsmorgen, dat zuster Clara alles in gereedheid moest helpen brengen voor een been-amputatie van een harer patiënten. Wel was zij herhaaldelijk reeds bij kleinere of grootere operaties tegenwoordig geweest, en had verschillende kleine diensten mogen bewijzen; maar nu voor heb eerst moest zij meer bepaald handelend optreden, en niet zonder eenige spanning had zij dan ook den morgen tegemoet gezien.
Met den hoofdverpleger had zij den patiënt in gereedheid gebracht, de noodige wenken achterlatende voor de zuster, die tijdelijk haar plaats op de afdeeling innam.
In de operatiezaal was alles in orde en zóó ingericht, dat de lijder zelf zoo min mogelijk een droevigen indruk kon ontvangen van hetgeen er met hem zou gebeuren.
Zuster Clara had hem moed ingesproken, hem getroost, toen hij, de jonge krachtige man, zielsbedroefd eindelijk toestemming had gegeven tot de amputatie. Het kostte hem zooveel, op zoo jeugdigen leeftijd een zijner beenen te moeten verliezen! Niet zonder voldoening daarom bemerkte zij, dat haar tegenwoordig- | |
| |
heid medewerkte om hem rustig en moedig te doen zijn.
Met de grootste belangstelling volgde zuster Clara de geheele operatie; met zekeren geheimzinnigen eerbied staarde zij op de kundige hand, die zoo juist de goede plaats wist te vinden en nimmer aarzelend voortging, tot den einde toe, met vaste, ernstige kalmte.
Op een wenk stond zij klaar met hetgeen gevraagd werd; geen woord werd door een der aanwezigen gewisseld; alles ging van zelf; men begreep elkander, zonder dat een wensch werd geuit.
De operatie was verricht met de keurige netheid, den operateur eigen. De patiënt was naar de afdeeling teruggebracht en lag dommelend verzonken in de nog blijvende bedwelming der narcose.
Toen eerst voelde zuster Clara, in welke spanning zij deze morgen-uren had doorleefd.......
...................
...................
Met groote voldoening zag zij later op dezen tijd terug, van 't oogenblik af, toen voor het eerst het verband verwisseld werd en de wond er zoo prachtig uitzag, als men slechts wenschen kon, tot de dagen, toen met behulp van een kunstbeen de arme jonge man weder leerde loopen en de hulp der zuster vaak vereischt werd om hem bij deze oefening te steunen
| |
| |
en zelfvertrouwen in te spreken om alléén te gaan.
Later, toen diezelfde lijder, zijn kunstbeen met even groot gemak als het gezonde been gebruikende, zijn trouwe verzorgster en zijn medepatiënten nog eens kwam opzoeken, werd er met dankbaar vroolijk gevoel gesproken over de weken, in het ziekenhuis doorgebracht.
Niet alle gevallen, helaas, waren zoo dankbaar. Zuster Clara, nu nog meer levende voor de zieken, die zij aan haar zorgen zag toevertrouwd, had bij wijlen weder even moeilijke oogenblikken te doorworstelen, als die zij vroeger op de zenuw-afdeeling doorworsteld had. En, al stond zij vaster in 't geloof, dat 's menschen bestaan niet is overgelaten aan de luimen van een grillig noodlot, maar dat wijsheid en liefde de wereldorde besturen, toch waren er dagen, waarin zij, bij den aanblik van zulk onmetelijk lijden, van zooveel zonde en smart, als in het ziekenhuis zich aan haar oogen vertoonde, de oude zwaarmoedige beschouwingen weder in zich voelde opkomen.
Van zelf liepen haar gesprekken met den jongen arts meermalen over deze onderwerpen.
Als zoovele jonge medici, had ook hij dagen, waarin hij zijn wetenschap verfoeide en miskende, met tegenzin het oogenblik herdenkende, toen hij de geneeskunst als levensdoel had verkozen.
| |
| |
Maar juist die sombere dagen, als de lust voor zijn werk hem faalde en hij moedeloos de visite deed, leerden zuster Clara het meest inzien, hoe verkeerd en slecht zij deed met dergelijke beschouwingen te voeden; zij gaven haar kracht om, ter wille van hem, voor wien zij groote belangstelling koesterde, een juister, helderder en verhevener blik te hebben voor de raadselen des levens.
Zij leerde als een kind vertrouwen en afwachten, rustig volharden, slechts één doelwit voor oogen houdende, haar plicht doende voor haar arme zieken.
...................
...................
...................
...................
Toen in de zomervacantie zuster Clara voor een tweetal weken in het ouderlijk huis was teruggekeerd, genoot zij weinig van de haar zoo noodige rust.
Aan het ziekbed haars vaders geroepen, leerde zij nog een veel grooter lijden kennen, een nog inniger, dieper gevoel van deernis en smart voor den zieke, aan haar zorgen toevertrouwd, koesteren, dan zij ooit in het ziekenhuis had ondervonden.
Na dagen van angstige spanning, van slingering tusschen vrees en hoop, kwam er in den toestand des lijders eenige beterschap, en, al was het met een
| |
| |
gevoel alsof haar hart naar twee verschillende kanten werd getrokken, toch keerde zuster Clara op den bestemden tijd naar haar post terug, waar zij wist noode langer dan veertien dagen te kunnen gemist worden.
In de nachten, die zij aan de sponde naars vaders doorwaakte, had zij zich ernstig de vraag voorgelegd, wat haar levensweg nu verder zou zijn, hoe zij, als eenmaal haar doel bereikt was en zij het diploma als ziekenverpleegster had verkregen, zich de meeste gelegenheid zou kunnen verschaffen, om tot heil van anderen werkzaam te zijn.
Zij had haar geheele hart gewijd aan de eenmaal opgevatte taak. Hoe deze het meest tot zegen van anderen te vervullen, was de vraag, die haar nu bezighield.
Hoezeer zuster Clara het leven in het ziekenhuis waardeerde, toch was in haar warm hart nog een groote behoefte aan zelfstandiger werkzaamheid, dan haar daar geboden werd.
Het dreunen der heimachine, die de palen van het nieuwe ziekenhuis regelmatig in den weeken grond plantte, verkondigde met elken slag de belofte aan een betere toekomst voor het gasthuis; maar het tijdstip, dat de nieuwe gebouwen zouden betrokken worden, was nog verre.
| |
| |
Het gasthuisleven was trouwens niet de richting, waarin zuster Clara's gedachten zich bij voorkeur bewogen.
Hoe ruim en frisch opgevat, er bleef in die omgeving, in die kleine maatschappij altijd iets kleingeestigs, iets eenzijdigs, iets drukkend zwaarmoedigs, iets wat den vrijen, onafhankelijken geest van Clara onvoldaan liet.
Voor haar oog zweefde een ander ideaal, dat van ‘wijkverpleging’, zooals zij dit zoo vaak met anderen had besproken.
Zij stelde zich die velen voor, voor wie zeer zeker de opneming in een ziekenhuis ongewenscht of onnoodig zou zijn, die, door den dokter aan huis bezocht, verstoken bleven van al die zorgen, die de lijders zoo dringend behoefden.
De gedachte, ‘wijkzuster’ te worden, van huis tot huis te kunnen gaan, hier om te verbinden, daar om te verbedden, elders weder om de moeder van het gezin behulpzaam te zijn bij het zware werk, dat haar krachten haar nog niet toelieten te verrichten, den dokter volgend op zijn schreden en verplegend hem te steunen bij zijn behandeling, te leven voor en in de huisgezinnen der armen, dit was het, wat zuster Clara toelachte, en met welgevallen kon zij aan de toekomst denken, die misschien haar ideaal verwezenlijken zou.
| |
| |
De gedachte, dan tevens meer vrijheid te hebben om de leden harer familie zoo noodig te verplegen, bracht er het hare toe bij, deze richting voor haar leven aantrekkelijker te maken.
Alleen toch in zeer ernstige gevallen kon het der zusters in het ziekenhuis worden toegestaan, wegens ziekte hunner familieleden naar huis te gaan, en meermalen was Clara in den tijd, dien zij in het gasthuis doorbracht, in tweestrijd geweest, als haar hulp tehuis verlangd werd, en haar zelfgekozen werkkring haar verbood, die roepstem te volgen.
Met belangstelling had zuster Clara de verschillende mededeelingen omtrent het werk der wijk-, der vrije-, der gasthuisverpleging gevolgd.
Zij had de meeningen der deskundigen getoetst en met ernst de voor- en nadeelen der verschillende richtingen overwogen.
Altijd weder sloeg de weegschaal over ten voordeele der wijkverpleging.
Toch had zij zich voorgenomen, geen stappen, in welke richting ook, te doen, alvorens zeker te zijn, dat zij geslaagd was voor het examen van het Witte-Kruis. Al was het haar, door haar opvoeding, door het bijwonen van alle klassen der hoogere burgerschool, niet zoo heel moeilijk gevallen, het in den tweejarigen cursus haar medegedeelde te volgen en
| |
| |
in zich op te nemen, toch bleef er nog veel te leeren over, meer dan zij aanvankelijk had vermoed, wilde zij waarlijk met goed gevolg het vereischte examen afleggen.
Met grooten ernst studeerde zij. Zij was hierbij geen geringe steun voor de anderen, die met haar zich voorbereidden en van wie sommigen minder door vroegere studie bevoorrecht waren dan zij...
...................
...................
In October zou het examen plaats hebben. De laatste weken waren bijzonder druk geweest op de afdeeling, waar zuster Clara nog altijd werkzaam was. Het kostte in die dagen haar moeite om met haar geheele hart bij haar zieken te zijn; de gedachte aan haar examen, de eerzucht, die haar noopte een der besten te zijn, deed haar vaak die kleine oplettendheden, die haar zieken zoo van haar gewend waren, veronachtzamen.
Eens, terwijl zij aan het einde der zaal bezig was, de voor de patiënten bestemde medicijnen, zooeven van de apotheek bezorgd, met het boek te vergelijken, werd haar oor getroffen door het gesprek van twee herstellende zieken buiten de barak, die, onder de boomen gezeten, van het heerlijke najaarsweder genoten.
| |
| |
‘Wat heeft zuster Van Doorne toch? Van ochtend heeft zij mij nauwelijks goeden morgen gezegd!’ vroeg een oude, grijze, nog krachtige man, die, met een verbonden been op de rustbank uitgestrekt, bij tusschenpoozen met blijkbaar welgevallen rookwolkjes uit het kleine stompje pijp blies.
‘Praat er mij niet van, man! Van morgen liet zij mij verbinden door zuster Laura, die nog zóó onhandig is, dat zij mij telkens pijn doet, als zij mijn arm aanraakt. Vroeger deed zuster Van Doorne het altijd zelf. Het is dat ellendig examen! wat heeft zij daar ook mede te maken! zij is knap genoeg zonder dat. En nu de laatste dagen, of eigenlijk sinds zij weerom is, heeft zij oogen alléén voor haar boeken, veel meer dan voor ons’.
Een diepe blos bedekte Clara's gelaat bij het hooren dezer woorden, welker juistheid zij met schaamte moest erkennen.
Vast nam zij zich voor, dat haar zieken niet meer zich over haar gebrek aan oplettendheid zouden te beklagen hebben, en het was met beschamende voldoening, dat zij eenige dagen later van een oud vadertje, dat al lang op de zaal was, hooren moest: ‘Ik wist het wel, zuster, wàt zij ook zeiden, dat u nog dezelfde was als vroeger, al spookte.al die geleerdheid u wat door het hoofd!’
| |
| |
...................
...................
Eindelijk was de examen-week aangebroken. Onder de velen, die zoowel in als buiten Amsterdam zich hadden aangemeld, was zuster Clara een der laatsten, die werd opgeroepen. Toen het haar beurt was, naar de huiskamer der directrice te gaan, waar de examens werden afgenomen, klopte haar hart heviger dan zij vermoed had, en alleen aan de rustige, bemoedigende wijze, waarop de dokter, die het eerst aan het woord was, haar toesprak, had zij het te danken, dat zij spoedig de noodige kalmte herwon.
Het uurtje, in die kamer doorgebracht, waar zij achtereenvolgens door drie doctoren ondervraagd werd en de meest uiteenloopende vragen moest beantwoorden, scheen haar later vrij wat minder verschrikkelijk toe, dan zij te voren had kunnen vermoeden.
Ofschoon niet geheel zeker, meende zij toch aan de wijze, waarop men haar liet gaan, te bemerken, dat zij onder de gelukkig geslaagden behoorde.
Niet lang duurde trouwens de spanning: drie dagen later was de uitreiking der diploma's en ontving Clara uit handen van den vriendelijken, hartelijken voorzitter der Vereeniging het zoo gewenschte document.
Den volgenden morgen prijkte zuster Clara met het
| |
| |
eenvoudige witte kruisje. Met een hartelijken gelukwensch had zuster Louise gezorgd, dat het reeds op den avond van den uitslag der examens in haar bezit was.
|
|