zij de groote boomen, met enkele bruin geworden bladeren getooid, droeve herinneringen aan den verstreken zomer.
Clara zag het niet. De oogen door tranen verduisterd, met angst het oogenblik verschuivende, dat zij gaan moest, zich vastklemmende aan de herinnering van elke gebeurtenis, die zij in de twee laatste jaren had doorleefd, kon zij niet besluiten, naar het huis terug te keeren.
‘Hebt gij spijt, Clara, dat gij gaat?’ vroeg een zachte stem achter haar.
‘Neen, Ida! Ik wist, toen ik mij voornam mijn taak elders voort te zetten, hoeveel het mij kosten zou, van hier te vertrekken. Een gedeelte van mijn hart blijft hier achter. Met een gevoel van dankbare droefheid scheid ik uit deze omgeving, waar van kind ik mensch geworden ben’.........
...................
...................
...................
Het rijtuig, dat zuster Clara kwam halen, stond te wachten.
De drukte van het afscheid van zoovelen, die haar omringden, benauwde haar; het was haar onmogelijk, iets te zeggen.
Zonder woorden stapte zij het rijtuig in. Een laatst