| |
| |
| |
Hoofdstuk III.
Het was niet dan na een langen en vermoeienden strijd geweest, dat Clara vergunning had gekregen, haar besluit ten uitvoer te brengen en zich bij de directie van het gasthuis aan te melden tot plaatsing als leerling-ziekenverpleegster.
Alle vooroordeelen van haar familieleden tegen het vervullen van een dergelijke betrekking in een groot stedelijk ziekenhuis; alle bezwaren, door hen geopperd, had zij moeten bekampen. Haar vaste wil, haar ernstig verlangen, en niet minder de goede indruk, door zuster Louise gemaakt, behielden ten slotte de overhand.
Het was op een Maandag-morgen, dat Clara des ochtends tegen twaalf uur uit de tram der Vondelstraat stapte, de Constantijn Huygensstraat door langs den Overtoom liep tot aan de brug, die naar de 2e Bilderdijkstraat voert.
| |
| |
Sinds haar jeugd in den omtrek van den Amstel metterwoon gevestigd, was zij met deze buurt der stad schier geheel onbekend. Flauw meende zij zich te herinneren, in vroegere jaren eens hier te zijn geweest en een oud, somber gebouw in de verte te hebben bespeurd, half onder 't groen verscholen en gelegen te midden van weilanden, door kleine, vuile slootjes gescheiden.
Uit de verte zag zij, toen zij de brug overging, iets, dat overeenstemde met die flauwe beelden, in haar geheugen gegrift. Was dàt het ziekenhuis?! dat lage, breede gebouw met de sombere, bruin verweerde zijvleugels, het vuilgrijze middengedeelte met zijn afbrokkelende muren, zijn vermolmde vensterkozijnen, zijn kleine, ouderwetsche ruitjes, die meer aan een gevangenis dan aan een woonhuis deden denken!
Met een beklemd hart stapte Clara voort, het smalle, houten brugje over, dat de onmiskenbare sporen van een eerbiedwaardigen ouderdom vertoonde, het openstaande ijzeren hek door. Het kostte haar zekere overwinning op zichzelf, om voort te gaan; en alleen de vrees om, onverrichter zake tehuis komende, door hen, aan wie zij haar besluit had medegedeeld, te worden uitgelachen, gaf haar moed om het pleintje voor het gasthuis over te steken en zich bij den portier aan te melden.
| |
| |
Het stereotiepe: ‘Wat wenscht u, dame?’ van den kleinen, eigenaardigen poortbeambte, wien men het kon aanzien, dat hij al jaren lang deze betrekking had vervuld, en wiens geoefende oogen de nieuwe sollicitante van top tot teen monsterden; de zonderlinge, beredderende beleefdheid, waarmede haar en-tout-cas in ontvangst werd genomen en zijzelf, een paar treedjes op, in een zijkamer werd gelaten, benamen haar het kleine beetje moed, dat haar was overgebleven.
Het duurde eenigen tijd vóórdat de portier terugkwam. Zij had gelegenheid om haar gedachten te verzamelen, bij zichzelf te herhalen, wat zij zou zeggen, zou vragen: welke inlichtingen zij wenschte te ontvangen, alvorens zich als verpleegster aan het gasthuis te verbinden.
Onwillekeurig werden haar gedachten afgeleid door de vreemdsoortige omgeving, waarin zij zich bevond.
Een groote, vierkante kamer, laag van verdieping; aan twee zijden ramen, met kleine, ouderwetsche ruitjes, uitzicht gevende èn op het voorplein, èn op een grooten tuin; een hardgeel geschilderde balklaag als zoldering; de hoog opgetrokken schoorsteen van gekleurd marmer, waarboven tusschen lofwerk een kleine spiegel prijkte, aan beide kanten geflankeerd door zes oude wapenschilden, meer tehuis behoorend in een museum van oudheden dan in
| |
| |
een woonkamer; de breede, lage deur der kamer, tegenover die heel kleine vensterruitjes - dit geheel maakte op Clara een allerzonderlingsten indruk, vooral toen zij zich langzamerhand rekenschap begon te geven van het feit, dat in die oude omgeving haar oog rustte op elegante meubeltjes, schilderijen, causeuses, kortom op een meubilair, dat nu toch zeker dáár niet tot zijn recht kwam.
Juist was Clara bezig, deze tegenstrijdigheden van elkander te scheiden, de meubelen naar een nieuwere omgeving te doen verhuizen en de oude regentenkamer te voorzien van alles, wat daar krachtens haar eerbiedwaardigen ouderdom tehuis behoorde, toen zij de stem van den portier vernam, die haar uitnoodigde hem te volgen.
Geheel tot zichzelf gekomen, vol frisschen moed, volgde Clara haar geleider, de oude poort door, langs een uitgesleten houten trap, welker leuningen weder hardgeel geschilderd waren, tot op een bordes, dat toegang verleende tot het kantoor der adjunctdirectrice.
Op het kleine, gezellige kantoortje zat voor de schrijftafel, omringd door boeken en papieren, de niet meer jeugdige vrouw, die met den geneesheer-directeur de inrichting bestuurde. Na mej. Van Doorne een stoel te hebben aangeboden en een dicht
| |
| |
beschreven boek voor zich te hebben gelegd, ondervroeg zij haar naar naam, ouderdom, godsdienst, woonplaats, enz. - Clara, vol enthusiasme voor haar eenmaal genomen besluit, ergerde zich onbewust aan deze enquête, die haar eigenliefde onaangenaam aandeed, vooral toen de noodzakelijkheid van referenties werd gesteld.
Zij, Clara van Doorne, moest opgeven, waar men naar haar zou kunnen informeeren!
‘U begrijpt, juffrouw Van Doorne, dat wij, alvorens u in onzen huiselijken kring op te nemen, gaarne willen weten, of u een aanwinst voor onze inrichting zou zijn’.
Clara kreeg een kleur, en boog toestemmend het hoofd.
‘U is zeker nooit in een ziekenhuis geweest?’
‘Neen, maar door zuster Louise hoorde ik veel van den loop der zaken in deze groote inrichting’.
‘Heeft zuster Louise u ook gesproken van het grovere, zwaardere werk, dat een verpleegster op de zalen verrichten moet?’
‘Ja zeker; daar zie ik echter het minst tegen op’.
‘Wat zou u, volgens uw opvatting, wel het zwaarste lijken?’
Clara aarzelde; op dit oogenblik kon zij zich niet iets bepaalds te binnen brengen, wat haar
| |
| |
vrees inboezemde. Zij wist niet, wat te antwoorden.
‘U is tehuis een gemakkelijk leventje gewend geweest. Hoe denkt u over het opstaan alle ochtenden om half-zes, winter en zomer?’
Clara lachte; vroeg opstaan was nooit haar fort geweest. Zij herinnerde zich de ochtenden, dat zij met moeite voor het ontbijt om half-negen klaar kon zijn.
‘Het zal wel gaan; wat anderen kunnen, kan ik evengoed’.
‘Zeer zeker; het is echter niet de vraag, met lust te beginnen; het is het volhouden, dat vereischt wordt. Juist dàn, wanneer de eerste ijver bekoeld is, valt het het zwaarst, dergelijke dagelijks terugkeerende offers van rust en gemak te brengen. Het ligt er maar aan, waarom men zich als jong meisje aan de taak van ziekenverpleegster wijdt. Vergis ik mij niet, dan is bij u de behoefte om mede te helpen het lijden van anderen te verzachten, de wensch om een bepaald doel voor uw leven te hebben, de reden waarom u zich bij ons heeft aangemeld?’
Clara antwoordde toestemmend.
‘Uw ouders hebben geen bezwaren gehad tegen uw plannen?’
‘Ik heb getracht ze te overwinnen; het meest
| |
| |
hielp mij de gunstige indruk, dien zuster Louise op hen heeft gemaakt’,
‘Heeft zij u ook verteld, dat u niet dadelijk kan geplaatst worden; dat u, na ingewonnen informaties, op de sollicitantenlijst komt en dan uw beurt moet afwachten?’
‘Louise heeft mij dit wel gezegd, maar ik hoopte toch, dat er met November plaats zou zijn. Nu ik eenmaal het besluit heb genomen, zou ik zoo heel gaarne zoo spoedig mogelijk beginnen. Het leven tehuis komt mij zoo nietig, zoo ontzettend onbeduidend voor bij alles, wat ik in het gasthuis kan leeren en kan doen’.
‘Ik vrees, dat het u in den eersten tijd in dit opzicht bitter zal tegenvallen. Juist voor u, die met zekere opgewondenheid het leven eener ziekenverpleegster wilt aanvangen, is de strijd en de ontgoocheling zwaar. Het leeren omgaan met zoovele verschillende karakters; het onderworpen zijn, niet alleen aan de directie der inrichting, maar ook aan de hoofdverpleegsters en eerste verpleegsters, daar waar men tehuis zijn eigen vrijen wil volgde, is een nuttige, maar vaak moeilijke leerschool. - Is u vroeger ooit van huis geweest?’
‘Nooit op kostschool; alleen om uit logeeren te gaan en....’
| |
| |
Er werd aan de deur getikt, en de directrice werd verzocht, ‘zoo vriendelijk te willen zijn, even bij den dokter op zaal M te komen’.
‘Plicht gaat voor!’ en met een verontschuldiging, aldus ingekleed, verwijderde zich de directrice.
Alleen gebleven, kon Clara zich een gevoel van teleurstelling niet ontveinzen. Vol illusies voor de taak, die zij zich voor oogen had gesteld, zichzelf min of meer beschouwende als een heldin, die haar gemakkelijk tehuis, haar aangenaam leven opofferde, om zich te wijden aan een edelen werkkring van liefde en toewijding, onbewust dat ideaal in zichzelf verpersoonlijkende en verheerlijkende, gevoelde zij zich niet weinig ontnuchterd, toen haar die gewone vragen naar ouderdom, woonplaats, referentiën enz. werden gedaan. Dat onderzoek naar de redenen, die haar hadden geleid tot de keuze van dezen werkkring, iets, waaromtrent zij in zichzelf nimmer nog tot algeheele klaarheid was gekomen, ontstemde haar. Het scheen haar toe alsof de aureool, die de betrekking van ziekenverpleegster omgaf, werd weggevaagd, om plaats te maken voor de nuchtere werkelijkheid.
Het was haar daarom niet onwelkom, eenige oogenblikken alleen te zijn. Peinzend staarde zij uit het raam op de groote binnenplaats. Ondanks al de gedachten, die haar vervulden, werd zij alweder getrof- | |
| |
fen door het typische der geheele omgeving. Helder schitterde de zon op de kleine ruitjes der vensters aan den overkant, en speelde door de takken der groote hoornen, midden op de binnenplaats, oude gedienden, wier takken zeker veel zouden kunnen verhalen van hetgeen in de jaren, die over hun hoofd waren heengegaan, in het gasthuis was voorgevallen: van den strijd, daar gestreden, en de overwinningen, daar behaald.
Onwillekeurig had haar oog gerust op de oude, logge, vierkante pomp met het groenbemoste houten dak, de vuilgele omlijsting onder den bovenrand, den zwaren, ijzeren slinger, die nu wel tot algeheele rust scheen gedoemd; op het schier vervelooze, gele kastje, tegen de pomp aangebouwd, waar de brandslang werd bewaard; op de gaslantaarn, die juist door een knecht, in blauw boezeroen en den zeemleeren lap over den schouder geslagen, met langzamen ijver werd schoongemaakt, - tot zij werd afgeleid door verschillende groepjes van menschen, die zich over de binnenplaats bewogen. Van alle kanten en uit alle hoeken kwamen jonge zusters te voorschijn, gevolgd door eenige mannen en vrouwen, die schalen en groote koperen bekkens droegen. Allen begaven zich naar één hoek van het gebouw, om na korten tijd terug te keeren, belast en beladen met het dampende middagmaal der patiënten.
| |
| |
Door een donkere, zwarte poort aan de overzijde, schuin verlicht door een binnendringenden zonnestraal, kwam een man te voorschijn, met een groote hengselmand vol medicijnfleschjes van allerlei grootte en kleur aan den arm.
Een dreunend, zwaarklinkend geluid in haar onmiddellijke nabijheid deed Clara opspringen. Een, twee, drie, viermaal werd de zware bel in eigenaardigen rythmus heen en weer bewogen, en een afgebroken, snel opvolgend getik van den klepel tegen den koperen wand der klok, liet zich hooren. Clara vroeg zich tevergeefs af, wat dit luiden te beteekenen had.
Uit een kleine, schier vervelooze, lichtgroene deur, rechts in een hoek van de binnenplaats, zag zij iemand naar buiten treden, die onbewust haar belangstelling had gewekt. Aan den levendigen, vastberaden stap, waarmede hij de binnenplaats overstak, aan den beweeglijken, scherpen blik, die rechts en links alles omvatte, aan het frissche, vriendelijke: ‘Goeden morgen, vriend!’ herkende zij den man, dien zuster Louise haar beschreven had: het hoofd der inrichting - hij die elken morgen het gebouw in alle richtingen doorkruiste, de smalle, roode portefeuille met papieren onder den linkerarm gekneld - snel, haastig, druk, vriendelijk, levendig, bevelend en gebiedend, allen èn alles beheerschend door de kracht zijner persoonlijkheid......
| |
| |
Toen Clara na een halfuur wachtens door de directrice werd gehaald en bij den geneesheer-directeur toegelaten, viel het haar niet moeilijk zich te vergewissen, dat haar onderstelling juist was geweest, en dat zij dezelfde, levendige persoonlijkheid voor oogen had, die zij reeds op de binnenplaats had gadeslagen.
De dokter was nog bezig met een oud vrouwtje, dat klaarblijkelijk inlichtingen kwam geven over haar in het gasthuis opgenomen dochter. Voorover geleund zittend op het uiterste puntje van haar stoel, het frissche, paarse jakje onder een ouderwetschen palmdoek verscholen, de rimpelige handen gekruist over de hengsels van den karabies, die op haar breeden schoot rustte, luisterde zij - haar ééne oor naar den spreker gekeerd - met eerbiedige aandacht naar den ‘prefester’; telkens, wanneer zij een klank opving, goedkeurend knikkend of weemoedig met het kleine hoofd schuddend, het onderhoud rekkend, alsof zij en haar kind de eenigen waren, aan wie de dokter zijn hulp verleende.
Eindelijk was zij vertrokken en kon de dokter Clara te woord staan; in den tusschentijd brieven lezende, documenten teekenende, een vraag aan den portier, die gebeld was, richtende, steeds bezig, druk, rusteloos, en toch tegelijkertijd alles van haar per- | |
| |
soonlijkheid in zich opnemende, zooals de kort gestelde vragen duidelijk bewezen.
Het onderhoud, dat in hoofdtrekken neerkwam op hetgeen ook de directrice had besproken, had vrij lang geduurd.
Clara had het gasthuis verlaten. Zij had behoefte alléén te zijn, haar indrukken te verzamelen, zichzelf rekenschap te geven van haar eerste bezoek en van de gevolgen, die het onderhoud voor haar zou opleveren.
Het duizelde haar in 't hoofd: die drukte, die levendigheid, dat snel heen en weder zich bewegen in dien chaos, waaraan zij geen begin en geen einde kon vinden. De menigte gedachten, die zich in dat uur aan haar hadden opgedrongen, hadden haar afgemat. Het was haar, alsof zij nu reeds had kennis gemaakt met zekere ontgoocheling, die haar het ideale beeld van het gasthuisleven, zooals zij het zich had voorgesteld, verduisterde. Tusschen alles door drong zich de overtuiging aan haar op, dat men de ietwat zelfgenoegzame jonge dame wel gaarne in de inrichting wilde ontvangen, maar geenszins als een offer, door haar gebracht.
‘Zoo er een vacature was - en voorloopig was daar nog weinig kans op’ - dan zou zij geplaatst kunnen worden, als met November het cursusjaar begon; maar
| |
| |
zeer duidelijk, hoewel vriendelijk, had men haar te kennen gegeven, dat men, was zij eenmaal lid geworden van het groote huisgezin, aanspraak maakte op haar werkkracht, haar tijd, haar geheele persoonlijkheid met al haar gaven en talenten; dat zij zichzelf moest geven en, aldus zich aan de zieken wijdende, ruimschoots haar deel terug zou ontvangen aan ondervinding, aan wetenschappelijke kennis, niet het minst aan tevredenheid, aan voldoening voor haar gemoed. Geenszins als een voorrecht alléén voor de inrichting beschouwde men het, dat zij zich had willen aanmelden; het werd haar duidelijk gemaakt, dat het een eer was, mede te mogen werken aan het ideaal, dat allen zich in het gasthuis stelden: Blijmoedig werkzaam te zijn voor anderen..........
...................
De strenge plichtsopvatting, die haar was voorgehouden, had voor Clara een eigenaardige aantrekking; zij voelde bijna onbewust, dat zij in die omgeving zou kunnen vinden, wat haar ontbrak: een vaste hand, die haar leidde op den weg van haar leven naar het doel, dat, geheimzinnig, onklaar, voor haar geest zweefde..........
........................
Met November werd Clara leerling-verpleegster in het gasthuis.
|
|