Zeventien
(1904)–Jeanne Reyneke van Stuwe– Auteursrecht onbekend
[pagina 189]
| |
hij, maar spijt. Ook klaagt hij, dat ik niet meer bij de Veldenaar's kom, - waarom komt hij dan niet hier?... Het klinkt bijna ondenkbaar, maar het kost mij tegenwoordig moeite, mijn opgewonden verliefdheid van een poos geleden ná te voelen. Ik zie Karel nu zoo gewoon, zelfs banaal, dat ik mij niet meer begrijpen kan, wáarin ik hem toch voor zoo iets anders dan ándere jongelui heb aangezien. En ik was toch zoo erg verliefd nietwaar? Ten minste, als ik al die dwaasheid overlees, die ik in dien tijd heb geschreven... Und doch, - fast klingt es unmöglich, -
Mein Rausch ist schon lange vorbei!
Ben ik dan werkelijk nog maar een ‘kind’, zooals Fred altijd zegt?....... |
|