zij zich aan te houden heeft, als op mijn budget van uitgaven een fooi voortkomt voor die meid. Verder dat ik ziel-onteerend snoep, want zij heeft in mijn prullemand (!) gegaufreerde caisses van bonbons gevonden, en ten slotte, dat ik zóo barbaarsch slordig ben, dat ik een paar kousen in de wasch heb gedaan, bijna zonder hiel of teen.
Dit zijn de kousen van Bé Veldenaar, die ik argeloos bij mijn eigen goed heb ingepakt, maar daar het dus mijn schuld is, dat ze tante onder de oogen kwamen, kan ik onmogelijk zeggen, dat het niet de mijne zijn. Alleen aan Ma en Meta - die moeten het weten, al spijt het mij ook voor Bé.
En de bonbons, die waren van Karel, - daar kan ik dus óok niet over spreken - alleen leert dit geval mij weer, nooit iets wat tot corpus delicti dienen kan in de prullemand weg te gooien.
Maar de fooi, die zit me het meeste dwars.
En toen tante binnenkwam, kon ik mij niet inhouden, en riep met fonkelende oogen en trillende lippen:
- Tante, Ma wéét, dat mevrouw Veldenaar geen meid heeft! Ik hoop voor u, dat nóoit iemand zulke onwaardige dingen van uw zoon zal denken, als u doet van mij! En ik stormde de kamer uit, en sloeg de deur achter mij dicht.
- Hei! hei! kan je wel! kan je wel! hoorde ik nog, maar ik lette er niet op.
De les bij Van Beveren ging mij als een droom voorbij. Wat moest ik doen? wat moest ik doen?... Wegloopen naar de Veldenaar's?... Neen, dan kreeg ik ongelijk ten slotte... Och, had ik Fred toch