8 Februari.
Ik heb Fred gezien! toen ik om twaalf uur naar huis ging. Ik riep hardop: Fred! zóo blij was ik, en ik liep dadelijk naar hem toe, ondanks mijn affreusen zwarten mantel. Ik vroeg hem dringend, waarom hij zoo lang niet in het park was geweest, hij had het zoo druk gehad, zei hij, en nóg.
- O, dus je ben toch niet boos op me? vroeg ik verlicht.
- Boos? zei hij, mij aanziende met zijn diepe oogen. Op jou, kind? En waarom?
Dat wist ik niet, en ik werd vuurrood.
- Ik was ook zoo bang, dat je ziek was...
Hij lachte, hij heeft zoo'n droevigen lach tegenwoordig, en verzekerde mij, dat hem nú niets en nooit iets mankeerde.
Daarmee kon ik weer weg-gaan, wat ik ook deed, want hij scheen haast te hebben. Nu ik ben echt blij, dat ik hem weer heb gezien.