Maar ik heb daar een hekel aan, als ik er mij niet gestemd toe voel, maar Karel wordt kriegel, als hij zijn zin niet krijgt, en is dan stug en uit zijn humeur. Als ik lach, en vroolijk ben, en hem te amuseeren weet, o, dan is alles goed, maar ben ik stil en wat verdrietig, dan zal hij zijn best niet doen, om mij wat op te beuren, hij wordt dan óok vervelend, en verwijt het mij. Ik merk het wel, hij is óok nog egoïst, maar, ach, wie is volmaakt! Ik ben ook niet zoo aardig tegen hem, als eerst, toen mijn verliefdheid nog zoo'n hevig, nieuw gevoel in mij was, ik ben nu ook geënerveerd door de inspanning, om mij steeds bedaard te houden in den laatsten tijd, - maar dat weet hij toch, kan hij dan niet wat inschikkelijker zijn?
Ik wou niet op zijn knie zitten, uit vrees, dat de menschen buiten het zouden zien, - daarover was hij natuurlijk gepikeerd; ik weerde zijn al te hartstochtelijke zoenen, die ik onaangenaam vind, af, - en hij werd boos, - de middag is eigenlijk al kibbelend vergaan.
Ik geloof, dat ik vinnig en kribbig was, maar, zooals ik weet, dit alleen, om mijn tranen te kunnen bedwingen. Waarom had ik zoo'n aandrang tot huilen? De hemel mag het weten, maar ik hád dien, en ik voelde mij niets pleizierig. En wat het ergste was: nadat Karel was weg-gegaan, had ik niet eens berouw, dat ik niet liever ben geweest.
Het verveelt mij een beetje, dat hij altijd grappig wil zijn, en elken ernst weg tracht te schertsen. Hoe moet dat later, nietwaar?