Zeventien
(1904)–Jeanne Reyneke van Stuwe– Auteursrecht onbekend
[pagina 163]
| |
bepraten, maar tante was zóo zenuwachtig, dat ik na tien minuten al weer buiten de kamer stond. Ik begon met mijn wel-overwogen woorden: - Tante, ik heb 'n brief van Ma gekregen, zooals u weet, en daarin schrijft ze me, dat u in verschillende dingen niet tevreden over me is... Waarom hebt u dat alles niet zelf tegen me gezegd, tante? - Waarom?... waarom? vroeg ze, met rood gezicht en dwalenden blik, en toen bedacht ze iets: Omdat 'k begreep, dat 'n reprimande van je Moeder meer indruk op je zou maken, dan als ik je iets zei. Nu, daar had ze gelijk in, maar daar Ma mij niet juist heeft gereprimandeerd, miste ze toch haar doel. - Mag ik u nu eens precies vragen, wát u wenscht, tante? Omtrent alles: mijn werk, mijn lectuur, mijn uitgaan... (‘over neef spreek ik niet dat is te teêr’), omdat ik niet graag zou hebben, dat alles, wat ik deed, u tegenstond. U hebt 't maar voor 't zeggen. - De Veldenaars kan ik niet uitstaan, dat weet je, toch loop je er maar voortdurend heen: ik heb hier boeken voor je in mijn kast: Ebers en Miss Mulock en Ohnet, tóch leen je ze bij anderen, en meneer Van Beveren klaagt, dat je nooit eens iets meer doet, dan hij je opgeeft... - Maar, tante! laat hij me dan meer opgeven, als hij vindt, dat ik te weinig doe! Verlangt hij, dat ik voor me zelf alleen zal werken? Waar- | |
[pagina 164]
| |
voor is hij dan mijn leermeester? En ik ken uw boeken bijna allemaal, en de omgang met de Veldenaars is mij veel, veel liever, dan die bijvoorbeeld van de De Hazen, met Florence, of uw nicht van de V.V.V.U moet me niet kwalijk nemen, maar ik zeg alles maar ronduit, tante. - Ja, ja, dat merk 'k... dat merk 'k, zei ze. Ik wachtte, maar er kwam verder niets meer, zoodat ik zei, terwijl ik naar de deur liep: - Alleen dit nog even, tante: ik heb nooit stilletjes kaarsen gekocht, en ook in andere dingen ben ik onschuldiger, dan u denkt. Ik zocht Fred vanmiddag op, om hem alles te vertellen, en hij vond, dat ik goed had gedaan. Fred is veel stiller dan vroeger, hij ziet er ook slecht uit, en hoest; ik hoopte hem wat op te vroolijken met mijn nonsensicaal gepraat, maar het hielp mij niet. Het was ook guur en vochtig weer, zoodat ik gauw weer naar huis ging, wetende, dat hij dan ook zijn wandeling eindigen zou; het was niets goed voor zijn hoest in het natte, winderige park. |
|