Zeventien
(1904)–Jeanne Reyneke van Stuwe– Auteursrecht onbekend
[pagina 154]
| |
gekost in tante's bijzijn, maar, goddank, hield ik mij nog in. Misschien word ik kalmer, als ik alles rustig ga opschrijven. Vanmorgen was er, zooals altijd 's Woensdags, een brief van Ma en Meta. Een erge dikke, zoodat ik al blij was, en mij spitste op veel nieuws. Maar wat zag ik? een ingesloten brief van tante aan Ma, en toen ik Ma's brief verbaasd begon te lezen, trof mij de zacht-verdrietige toon daarin zóo, dat ik tante aankeek, niets anders dan aankeek, maar zij werd onrustig onder mijn blik, haar oogen begonnen te zwerven, zij stond op, en ging, onder een voorwendsel, de kamer uit. Ik zal tante's brief hier overschrijven, want ik moet hem terugsturen aan Ma.
Lieve Johanna,
Sedert eenige dagen was ik er over peinzende om u te schrijven, maar stelde het telkens uit omdat ik er tegen opzag. Toch vind ik evenwel, dat gij op de hoogte gebracht moet worden van alles wat uw kind betreft; ik acht mij verplicht, daar gij haar mij onvoorwaardelijk hebt toevertrouwd, u niets te verzwijgen van wat mij omtrent haar bezwaart. Ina is naar het cadettenbal geweest, - met uw toestemming! - maar, Johanna, ik vraag u in gemoede: is het goed voor een zoo jong meisje als zij toch nog is, om maar het liefst op straat te flaneeren en in het gezelschap te zijn van zulke ondegelijke meisjes als de Veldenaars? (!!) Maar daar komen cadetten aan huis, en Bernard zegt, | |
[pagina 155]
| |
dat Ina dat wel bevalt. Maar is het goed voor het kind? Daar kom ik maar op neer. Dan haar lectuur. Toevallig (?) kom ik zooeven in haar kamer, en zie daar boeken liggen. Tolstoïs Kindsheid, Jeugd en Jongelingsjaren, Harraden's Ships that pass in the Night en Dahn's Wat is liefde. Moet zij de liefde uit een boek leeren? Ik dacht, dat zij nog wel iets anders had te leeren, en dat ze daarvoor hier gekomen was. Misschien heeft zij een ander doel, maar dat doel zal zij niet bereiken, nú niet en nooit. Dat Bernard een degelijke jongen is, dat is een feit, daarom vindt hij 't zoo misselijk, dat jongens zich al zoowat engageeren, en verliefd doen; Bernard denkt alleen aan zijn lessen, (??!) en dat is vrij wat beter. Hij heeft me gezegd, dat Ina al wat rijp en groen is gelezen heeft, dat ik contrôle moet houden, haar boeken confisqueeren, en haar verbieden iets te koopen of te leenen, maar daarin heb ik geen lust; als ze gesloten wil blijven, moet ze 't maar doen; Bernard zegt me toch alles. Ik heb haar verboden, 's avonds in bed te lezen, en haar kaarsen zijn nu ook niet meer zoo gauw op, maar 'k weet natuurlijk niet, of zij stilletjes nieuwe koopt. De quaestie is, dat het kind veel te veel aan zichzelf is overgelaten geweest, door het vroege verlies van haar vader en uw dikwijls ongesteld zijn, en het wordt hoog tijd, dat zij onder flinke leiding komt. Mr. Van Beveren klaagt in den laatsten tijd over haar werk, dat door dat vele uitgaan erg heeft geleden. Maar! Mr. Van Beveren klaagt tegen mij, en blijft tegen haar even vriendelijk, | |
[pagina 156]
| |
omdat hij denkt, dat ze plichtgevoel heeft en geen kind meer is! hij is te vertrouwend en te toegevend. ‘Wat doet dat kind ook met die ‘malle liefdesgeschiedenissen’, zooals Bernard zegt, ‘en hoe komt ze er toe, geld weg te gooien, nb. voor romans!!!’ Ziehier zijn woorden. Zoolang ze bij mij in huis is, wil ik dat ze geen andere boeken krijgt dan die hier al in huis zijn, ook ter wille van Bernard, ik wil niet, dat hij inzage krijgt van boeken waarover hij anders niet denken zou. En nu niet meer! Ik heb het goede voor, maar er moet medewerking zijn van den anderen kant, en vooral, er mag niets zijn, wat verderfelijk op Bernard werkt; laat mijn kind niet bedorven worden. Maar! daarvoor zal ik zorgen. - Ik wil niet, dat hij door Ina verkeerde lectuur krijgt. Na vele gr.v. huis t.h.
Uwe C.
Arme, lieve Moeder! om zoo'n brief te krijgen! Het moet bij tante wel erg aan het koken en gisten zijn geweest, om achter mijn rug zóo te kunnen schrijven. Waarom zegt ze niet alles rond en open en eerlijk tegen mij, in plaats van er Ma mee lastig te vallen? Ma's brief was hartelijk en allerliefst, zij vertrouwt haar kind, en vindt het niet prettig achter mijn rug om met tante te correspondeeren over dingen, die ik niet weet, maar het stelt haar natuurlijk teleur, dat de onderlinge verhouding niet zoo goed is, als zij steeds heeft gedacht. Meta schreef grappig en vroolijk, blijkbaar om mij wat op te beuren. | |
[pagina 157]
| |
Het is wel afschuwelijk voor mij, dat tante mij zoo slecht gezind blijkt te zijn; o, ik vind het iets verschrikkelijks, je zoo onvrij te moeten voelen, omdat er achter al je daden achterdochtig iets wordt gezocht. Het ergste vind ik, wat zij schrijft over het doel, dat ik nooit bereiken zal, in verband met de cadetten, waar zij het óok over heeft. Maar het is toch onmogelijk, dat zij iets van Karel en mij zou hebben gemerkt... of zou iemand ons samen gezien en het haar verteld hebben? Vanmorgen was mijn eerste vraag aan Van Beveren, waarom hij, als hij ontevreden over mij was, mij dat niet ronduit zei? Hij stotterde en werd rood, beweerde, dat hij het niet zoo erg had gemeend... en ik begreep, dat tante over mij was begonnen, en dat hij haar maar wat naar den mond had gepraat. Dat schelden op de Veldenaars vind ik ook zoo hatelijk en onverdraaglijk; is de wel goedhartige, maar domme, ijdele, snoeplustige Florence soms beter gezelschap voor mij? Ik zou dat tante wel eens willen vragen, maar ik wil van Florence niet klikken. En dan mijn lectuur! En de kaarsen die ik stilletjes koopen zou! Wat is tante toch onaangenaam wantrouwend en ergdenkend, om mij van gematigde uitdrukkingen te bedienen. Ik moest bijna lachen om dien aanval op het och-zoo-onschuldige, hoog-romantische boekje: Wat is Liefde... Als ik dáaruit de liefde moest leeren! Bij al haar wijsheid kan tante zoo vervaarlijk-onnoozel zijn! En die geforceerde onzin, | |
[pagina 158]
| |
dat Bernard alleen aan zijn lessen denkt, en al die dingen, die hij tegen haar heet te hebben gezegd! Is dat werkelijk zoo, dan is Bernard onoprecht, waarvan ik wel eens meer een ahnung kreeg, en dit is hij niet, omdat hij slecht is, maar alleen uit bangheid, lafheid. Ik zou Bernard bederven? ik, die getracht heb, nog een beetje een mensch van hem te maken? Maar nú trek ik ook mijn handen van hem af: weg met alle medelijden en consideratie. - uit daarmee! Ik moet met tante een verklaring hebben, maar hoe, dat is de vraag. Ik moet weten, waaraan ik mij te houden heb: ik kan het niet uithouden, beëngd en beklemd te zijn, door het bewustzijn van door argwaan en achterdocht te zijn omringd. Ik zal Fred raadplegen. Eén dag wil ik nog zwijgen, en de zwaarte dragen van mij onveilig en onvrij te gevoelen, maar morgen... |
|