u weet wel, toen u liever ‘onder ons’ wilde zijn, zóo maar ben komen eten; dat was op uw eigen verlangen, u kan er dus allerminst iets op tegen hebben, dat ik die indiscretie weer goed maken wil.
Ik had het pleit gewonnen, maar hoe! Twee gezichten, vervaarlijk genoeg, om kinderen de koorts op het lijf te jagen, maar ik ben geen kind meer, en ik danste de gang door naar boven.
Ik verlangde zóo naar Karel! Vooral omdat er, van mijn kant, iets was geweest tusschen ons, den laatsten keer. Dat moest nu in orde. Ik kon er wel zeker van zijn, Karel bij de Veldenaar's te zien, en zoo was het ook. Hij deed mij zelfs de deur open... Neen, hij zoende mij niet. Hij keek mij wel heel smeekend aan, en ik legde even, onwillekeurig, mijn wang tegen den arm om mijn hals, omdat ik het zoo lief van hem vond, dat hij mij niet weer overweldigde door zijn kracht, maar toen ging ik haastig de kamer in.
Ik ging gauw weg. Dit was een krijgslist van mij, die gelukte, want Karel vroeg, mij thuis te mogen brengen, en zoo spraken wij elkander alleen. Wij namen den buitenweg langs de Mark, en aan het einde keerden wij ons om, en liepen nog eens terug... en dit zóo dikwijls, dat het bijna te laat was geworden.
Hij herhaalde het maar steeds, dat hij zooveel van mij hield... dat geen enkel ander meisje hem ooit zoo geboeid had als ik... en, na elke verzekering, moest hij ook hooren van mij: ik heb je lief... en ik zei het, even graag en gewillig als hij.