ben volstrekt niet boos, waarom zou ik dat zijn? Ik keerde mij om, en wenkte Karel, die in de nabijheid was, met mijn hoofd, dat hij wel bij ons mocht komen. Ik gaf Fred bij het weggaan heel gewoon een hand, en zal natuurlijk niet lang rancune blijven houden; ik weet het, Fred is altijd te goeder trouw en zal mij nooit iets zeggen, om mij verdriet te doen, - maar prettig is het niet.
Toch zal ik den volgenden keer, als ik hem ontmoet, net doen, of er niets is gebeurd, en vriendelijk zijn, zooals ik altijd ben.
Hecht ik werkelijk te veel aan de attenties, die de jongelui mij bewijzen? Maar ik hecht er niet aan! In 't geheel niet! Het amuseert mij alleen! (Behalve van Karel, maar present company is always excepted, en Karel is altijd aanwezig....... in mijn gedachten.)
Maar misschien ben ik toch wel een beetje ijdel....... wie weet! dat zal dan wel overgaan met de jaren, ik ben immers ‘nog niets meer dan een kind’ en zoo word ik ‘ook beschouwd’!
En dan is er werkelijk nóg iets. Ik ben geneigd te denken, nu ik zoo ijverig bezig ben, mijn grieven aan de vergetelheid te ontrukken, dat ik dezer dagen in een minder prettige stemming heb verkeerd, en dat dezelfde dingen mij, in mijn gewone opgeruimdheid, niet zouden hebben getroffen. Hoe het zij, ik vóel mij nu eenmaal geprikkeld, en daarom doe ik er dan ook verslag van.
In mijn vreugde, dat ik dien middag uit mocht, lette ik er bijna niet op, wat tante zei, maar later klonken haar woorden ‘... en dan zijn we