Zeventien
(1904)–Jeanne Reyneke van Stuwe– Auteursrecht onbekend
[pagina 138]
| |
neen, zóo ben ik niet, ik weet het immers toch wel, dat, en hoeveel, hij van mij houdt... en ik houd immers van hém?... Dat is het niet. Was 't misschien het bruuske van zijn handeling, het nemen, vóor hij wist, of ik het geven wou, het willend-overheerschende van zijn gedrag?... Ik weet het niet... ik weet alleen, dat die eerste liefkoozing mij een... teleurstelling was... En ik dacht, nietwaar, - ik weet het nog heel goed, het was, toen Fred mij kuste, - dat de zoen van hem, dien ik liefhad, mij zou bezaligen met een zóo groot geluk, dat ik het bijna niet zou kunnen verdragen... Maar neen, zoo was het niet... Hij was ook zoo wild, zoo driftig, zoo haastig, dat het mij onaangenaam aandeed, en ik hem wrevelig van mij weerde. En tóch ben ik verliefd op hem... o, ja! |
|