in mijn jonge jaren, enz., zoodat ik maar, onder een voorwendseltje, mij verwijderde. Tante is, als alles waar is, wat zij beweert, en niet het gevolg van veranderen of vergeten, nooit jong geweest, dus kan zij de jeugd niet begrijpen.
Dinsdag en Woensdag waren de Kerstdagen; wij hebben ze vroolijk doorgebracht: 1e Kerstdag diner bij de De Hazen, die toch óok eens iets willen doen, om tante's vele goedheden te reciproceeren. Florence had mij met een kleur en lacherig gevraagd, haar te helpen met het ophangen van een mistletoe; tante zag het juist, en verdenkt er nu mij van het te hebben verzonnen; ik vind dit veel te amusant, om haar niet in dien waan te laten. 's Avonds kwam er een heirleger neefjes en nichtjes; 't was stampvol en stikwarm in de kamers, maar, enfin, men had pleizier. De mistletoe was een bron van genot voor Florence, die zich er, gillend en zich quasi-verwerend, telkens onder liet trekken, totdat Grootma er een einde aan maakte, door met haar commando-stem te roepen: Flóór!
Ik werd niet gezoend; ik weet niet, of ik dat als een compliment, dan wel als een affront opvatten moet, ik geloof als het eerste. De bloode, onhandige Bernard trok mij met een ruk onder den tak, perste een zoen op mijn hand, en liet die toen los, alsof een speld hem in zijn lip had geprikt. Later viel de mistletoe naar beneden; Bernard ving hem op en heeft hem sedert als een heilige reliquie bewaard. Eerst liep hij den volgenden dag er mee in zijn knoopsgat, wat allermalst