En toen begon ik hem van Zondag te vertellen, kleurende bij de gedachte, aan alles wat ik verzweeg, en toch nog opgewonden genoeg pratende, om hem mij verbaasd aan te doen zien, waardoor ik nog verwarder werd.
- Revers... de zoon van den generaal?
- Ja... en o, Fred, hij heeft me 'n invitatie beloofd voor 't cadetten-assaut!
- Zoo, dat 's prettig voor je...
- Ja, goddelijk! goddelijk! riep ik, om Fred wat te animeeren, daar hij te kalm bleef naar mijn zin. Maar Fred enthousiasmeerde zich niet zooals ik; hij keek mij alleen maar aldoor diepaandachtig aan, zoodat ik mijn blik verlegen van den zijnen afwenden moest, wat mij nog nooit is gebeurd. Hij merkte het dan ook dadelijk, want hij vroeg:
- Waarom blijf je mij niet aankijken... Ina?
Ik zag hem weer aan; maar ik voelde een zóo sterken gloed mijn geheele gezicht overstroomen, dat ik tóch mijn oogen weer nedersloeg.
Wij spraken geen van beiden meer.
Gauwer dan ik van plan was geweest, ging ik weg.
Heeft Fred mijn geheimpje geraden? Het heeft er allen schijn van. Maar heb ik veel moeite gedaan, om het voor hem te verbergen? Neen! Ik kon natuurlijk niet ronduit alles zeggen, maar de wijze, waarop ik over Karel sprak, mijn kleur, het afwenden van mijn oogen, dat zei, voor mijn doen, genoeg. En eigenlijk, ik zou het