1 December.
Gisteren kwam er een pak uit Nice. O, die twee lieve goeierds! Ik had eigenlijk moeten wachten tot Woensdagavond, om het open te maken, maar mijn ongeduld was te groot. Zooals ik wel had gedacht, waren er brieven in, die ik het eerst van al savoureerde. En toen aan het uitpakken! Neen, maar, wat kreeg ik veel: een wit-satijnen, heel-zacht geurend sachet, (zij weten wel, dat ik niet van sterke odeuren houd) gevuld met allerlei handschoenen: glacés, peau de suèdes en heele, lange, wit-zijden, voor bij het lage lijfje van mijn witte japon; een bijouterie-kistje van mat-grijs hout met glazen deksel en een fijnen, smallen gouden armband daarin, verscheidene zilveren breloques voor mijn horlogeketting, een postzegeldoosje van cuivre poli, zilveren gespen voor mijn lage schoentjes, en... nog meer? Ook nog een doos geconfijte bloemen: witte oranjebloesems, blauwe viooltjes en rose rozeblaadjes, - zoo een kreeg tante er ook; en verder waren er voor haar en Bernard mooie, groote, langwerpig-vierkante, gekleurde, omlijste (wat een adjectieven, - zou ik aanleg voor schrijfster hebben? -) photographieën van Nice: de boulevard des Anglais, de Corniche, de zee met het casino, en van Monte Carlo de speelzalen. Omdat ik alles nu toch al uit-