den over mogelijke toespelingen van tante. Ik moest daar maar lachend en luchtig op antwoorden, en niet doen, alsof ik begreep, dat al die dingen op mij werden gezegd.
En toen Fred bij het afscheid, mijn hand in de zijne houdend, nog eens zei:
- Zal je altijd, altijd bij me komen, als je moeilijkheden hebt, kind? sloeg ik mijn arm om zijn hals, en, in een plotselingen impuls, drukte ik hem een zoen op de wang. Ik schrikte eerst even van mijn daad - leek 't niet een beetje kinderachtig en mal? - maar toen ik zijn zachte, teedere oogen zag, had ik er geen spijt meer van.
Och! wat kunnen die kleine onaangenaamheden mij toch eigenlijk schelen! Alles is immers maar tijdelijk? En dan, als ik weer thuis ben, bij Ma en Meta, wat zal ik dàn een tijd hebben! ze zullen mij zeker willen vertroetelen en verwennen, en ik zal dat kalmpjes toelaten.
Ik ben nu met al mijn Sint-Nicolaascadeautjes klaar. Voor Bernard laat ik het bij den viooldekker blijven. 't Is misschien wel wat weinig, maar ik wil allen schijn vermijden, en dus moet hij er maar tevreden mee zijn. Voor de oude mevrouw De Haas kocht ik, na raadpleging met tante, een beschuitdoos van kristal, voor de juffrouw een beeldje, dat zij graag wou hebben, en voor Florence een linnen boezelaartje met roode strepen. Daar ik dit laatste zoo'n prozaïsch cadeau vind, zal ik er wat borstplaat en chocola bij doen; het arme kind vertelde me, dat ze zoo ‘dolll’ op snoe-