- Hemel! zeker niet! Dán zou 't beter zijn, door veel te komen, aan iedereen duidelijk te toonen, dat er nérgens sprake van is! Maar bovendien, niemand zal immers ooit in ernst gelooven, dat er iets bestaat tusschen ons, - hoe zou dat nu kunnen!
- Ja, hoe zou dat nu kunnen, herhaalde hij, maar zonder zijn glimlach, zoodat ik dacht: misschien vindt hij het mal, zulk gepraat, en, haastig van ons zelf afstappend, over Bernard begon. Ik vertelde hem uitgebreid, hoe ik Bernard van het begin af behandeld had, ook van Bernard's wassende neiging voor mij, en vroeg hem ten slotte: wat moet ik doen?
- En mag ik vragen, hoe jij tegenover Bernard staat? vroeg hij zacht.
- Dat begrijp je toch! Je hebt 'm gezien! Ik heb 'n beetje medelijden met 'm, 'n heel klein beetje, wat ik niet eens zou hebben, als ik niet toevallig bij tante in huis was, - maar vérder! Goeie genade!
- Ja, 'k dacht 't ook wel niet, maar hij is jong, nietwaar, - is hij niet even oud als jij?
- Dat zou me immers juist 'n beletsel zijn! Nee, nooit 'n man, die even oud is als ik... Ik moet me niet de oudste behoeven te voelen... m'n man moet me 'n steun kunnen zijn, 'n hulp, omdat ie méer verstand en kracht heeft dan ik... Maar zeg nu, Fred: moet ik Bernard op 'n afstand gaan houen, stijf en koel tegen 'm zijn... of vriendelijk, zooals ik tot dusverre was, - of... wat?
- Kijk eens, zei hij, doe net, of Bernard 'n